ECLI:NL:RBAMS:2025:9008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
25-020294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave in beslag genomen merkkleding en conservatoir beslag

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een klaagschrift van een moeder (de klaagster) die teruggave verzocht van merkkleding die in beslag was genomen van haar zoon, die verdachte is in een strafzaak. De zoon, geboren in 2005, wordt beschuldigd van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. Tijdens een doorzoeking op 3 februari 2025 zijn diverse goederen, waaronder kleding en elektronica, in beslag genomen. De klaagster stelt dat zij de kleding voor haar kinderen heeft gekocht en vraagt om teruggave. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, met uitzondering van een damesjas van het merk Canada Goose, die aan de klaagster moet worden teruggegeven. De rechtbank oordeelt dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag op de andere goederen niet langer vordert, maar dat de klaagster niet als rechthebbende kan worden aangemerkt voor de in beslag genomen iPhones en laptop. De rechtbank heeft de beslissing op 31 oktober 2025 openbaar uitgesproken, waarbij de klaagster en haar advocaat zijn gehoord, maar de beslagene niet aanwezig was. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegepast, waaronder artikel 552a en artikel 94 Sv, en heeft de belangen van de klaagster en de verdachte afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
parketnummer : 13-398225-24
raadkamernummer : 25-020294
datum beslissing : 31 oktober 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedag 1] 1986 in [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, [adres 1] ,
hierna te noemen: de klaagster.

1.Inleiding

De rechtbank heeft kennisgenomen van onder de volgende stukken waaruit ook het verloop van de procedure blijkt:
  • het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris van 3 februari 2025;
  • het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 3 februari 2025 met documentcode 20498452 betreffende de doorzoeking ter inbeslagneming [adres 2] ;
  • het proces-verbaal van bevindingen betreffende de doorzoeking [adres 2] met documentcode 20496136 van 4 februari 2025;
  • de kennisgevingen van inbeslagneming in het onderzoek Alopias;
  • de brief (met bijlagen) van 29 april 2025 van de advocaat van de klaagster aan de politie Eenheid Amsterdam t.a.v. DRR - Team Financiële Opsporing;
  • het eindproces-verbaal onderzoek Alopias van 15 juli 2025;
  • het persoonsdossier van de verdachte [verdachte/zoon klaagster] ;
  • het klaagschrift dat op 25 juli 2025 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juli 2025 in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte/zoon klaagster] ;
  • het proces-verbaal van aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag ex artikel 94a juncto artikel 103 Sv van 19 augustus 2025;
  • de vordering machtiging leggen conservatoir beslag (103 Sv) 21 augustus 2025;
  • de machtiging conservatoir beslag van de rechter-commissaris van 21 augustus 2025 tot het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van € 20.000,00;
  • de kennisgeving aan de verdachte van 21 augustus 2025 betreffende het leggen van beslag op tweede titel;
  • het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie van 25 augustus 2025.
Samengevat volgt uit de stukken het volgende. [zoon klaagster] , de zoon van de klaagster, geboren op [geboortedag 2] 2005, is verdachte in het onderzoek Alopias. Hij wordt beschuldigd van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Op 3 februari 2025 heeft op het thuisadres van [verdachte/zoon klaagster] , [adres 2] , waar hij met zijn moeder (de klaagster) en zijn [broertje verdachte/zoon klaagster] woont, een doorzoeking plaatsgevonden. Hierbij zijn in totaal 12 T-shirts, 11 paar schoenen, 7 jassen en een Apple Airpod Max (hierna: de koptelefoon) aangetroffen en in verband met een verdenking van witwassen op de voet van artikel 94 lid 1 Sv (‘de waarheid aan de dag brengen’) onder [verdachte/zoon klaagster] in beslag genomen. De totale (geschatte) aankoopwaarde van de goederen bedraagt € 20.328,91. De T-shirts, schoenen jassen zijn – met uitzondering van de jas van het merk Canada Goose – aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte [verdachte/zoon klaagster] en diens [broertje verdachte/zoon klaagster] . In die kamer zijn ook een Apple-smartwatch (hierna: het horloge), twee zwarte iPhones en een HP-laptop met lader aangetroffen die eveneens op grond van artikel 94 Sv onder [verdachte/zoon klaagster] in beslag genomen zijn. Op 21 augustus 2025 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van € 20.000,00 verleend. De officier van justitie heeft vervolgens conservatoir beslag gelegd op de kleding en de koptelefoon in verband met het opleggen van een maatregel tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel dat de verdachte [verdachte/zoon klaagster] door het strafbare feit zou hebben verkregen.
Het beklag strekt tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen (T-shirts, jassen, schoenen, iPhones, horloge, koptelefoon en laptop) die in de bijlage staan vermeld.
De rechtbank heeft op 15 oktober 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. Zij heeft de klaagster, de advocaat van de klaagster mr. M.H. Aalmoes, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De beslagene is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Het Openbaar Ministerie heeft – overeenkomstig artikel 553ca lid 3 Sv – de rechtbank meegedeeld dat naast de klaagster naar zijn oordeel ook de beslagene moet worden opgeroepen. Het Openbaar Ministerie heeft niet meegedeeld dat nog een derde als rechthebbende op de in beslag genomen voorwerpen waarop de klacht betrekking heeft, kan gelden. De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of ten aanzien van een of meer van de in beslag genomen voorwerpen een ander dan klager of de beslagene ook als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank anders dan [broertje verdachte/zoon klaagster] , geboren op [geboortedag 4] 2007, zoon van klaagster, niet gebleken. Hoewel artikel 552a lid 5 Sv voorschrijft dat dat de griffier op last van de rechtbank tevens andere belanghebbenden van het klaagschrift op de hoogte stelt en aan hen de gelegenheid biedt om tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen, heeft de rechtbank ervan afgezien hem op te roepen aangezien de klaagster zijn moeder is en zij in het bijzonder om de teruggave vraagt van de kleding die zij – aldus haar stelling – voor hem en de verdachte heeft gekocht. Bij nadere bestudering van de stukken en nader inzien had [broertje verdachte/zoon klaagster] wel als belangehbbende moeten worden opgeroepen omdat niet alleen om de teruggave van de in beslag genomen kleding wordt gevraagd, maar ook om het horloge en de koptelefoon en aangezien, zoals hierna aan de orde zal komen, [broertje verdachte/zoon klaagster] en niet zijn moeder redelijkerwijs als rechthebbende van het horloge en de koptelefoon moet worden aangemerkt. De rechtbank zal nochtans de behandeling van het klaagschrift niet aanhouden om hem alsnog oproepen, maar op het klaagschrift beslissen, mede omdat hierdoor niemand in zijn belangen wordt geschaad. [1]

2.Het klaagschrift

Het klaagschrift houdt (samengevat) het volgende in. Op 3 februari 2025 is de zoon van klaagster [verdachte/zoon klaagster] , geboren op [geboortedag 2] 2005, aangehouden. In de woning van de klaagster heeft een doorzoeking plaatsgevonden en zijn er diverse goederen, waaronder een grote hoeveelheid kleding, in beslag genomen. Op 29 april 2025 is met betrekking tot de goederen die door de klaagster zijn aangeschaft een verantwoordingsbrief aan de financieel rechercheur verbonden aan de zaak gestuurd. Het grieft klaagster dat niet eens is vermeld dat namens haar al meerdere keren, zowel bij de politie als bij de officier van justitie, is aangegeven dat zij kleding voor haar kinderen koopt en heeft gekocht. Een en ander klemt temeer nu het gelden zijn die klaagster heeft ontvangen als gedupeerde van de toeslagenaffaire. De klaagster voelt zich opnieuw volledig ten onrechte gestigmatiseerd en gecriminaliseerd omdat wordt aangegeven dat de gekochte kleding is aangeschaft met gelden die een niet-legale herkomst hebben. De klaagster wordt door het voortduren van de inbeslagname bezwaard, aangezien de kleding die zij voor haar kinderen heeft gekocht nu niet gebruikt kan worden en zij weer nieuwe kleding moet aanschaffen. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechtbank, later oordelend, de teruggave zal bevelen van de onder klager (de rechtbank leest: [verdachte/zoon klaagster] ) in beslag genomen voorwerpen. Er is geen enkel strafvorderlijk belang meer dat met voortzetting van het beslag wordt gediend.
Namens de klaagster is ter zitting herhaald dat de klaagster geld heeft ontvangen in verband met de kinderopvangtoeslagaffaire, zij daarvan spullen heeft gekocht en dat zij en niet de beslagene eigenaar is van de in beslag genomen goederen.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het (schriftelijk) standpunt van het Openbaar Ministerie houdt in dat het beslag moet blijven voortduren. De verdachte [verdachte/zoon klaagster] wordt onder meer verdacht betrokken te zijn bij een gewelddadige ontvoering die op 5/6 augustus 2024 heeft plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking op het BRP-adres van de verdachte [verdachte/zoon klaagster] zijn in zijn slaapkamer kledingstukken aangetroffen en in beslag genomen. Op deze goederen rust momenteel conservatoir beslag ten behoeve van een op te leggen ontnemingsmaatregel. Uit het dossier blijkt namelijk dat [verdachte/zoon klaagster] over grote contante geldbedragen heeft kunnen beschikken die vermoedelijk met het plegen van strafbare feiten zijn verdiend. Het is gelet op het voorgaande niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte [verdachte/zoon klaagster] een betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.

4.Beoordeling

Summier onderzoek
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. [2]
Grondslag beslag
De rechtbank stelt op grond van de stukken – onder meer de kennisgeving aan de verdachte van 21 augustus 2025 betreffende ‘het leggen van beslag op tweede titel’ – vast dat artikel 94 Sv ten grondslag ligt aan het beslag op alle voorwerpen en dat daarnaast artikel 94a Sv ten grondslag ligt aan het beslag op de T-shirts, jassen, schoenen en koptelefoon (zie bijlage).
Beslag op de voet van artikel 94 Sv
Bij inbeslagneming op basis van artikel 94 Sv staan centraal de waarheidsvinding, ook wat betreft het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr, en het verwijderen uit het maatschappelijk verkeer van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen. [3]
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv en dat is ingediend door iemand die niet de beslagene is en die stelt de rechthebbende te zijn, moet de rechtbank a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan de klager bevelen, als deze redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [4]
Het belang van strafvordering houdt hierbij verband met het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Bij die belangen kan het gaan om het aan de dag brengen van de waarheid – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager of de beslagene – of om het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering vordert ook het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter die later in de straf- of ontnemingszaak zal oordelen de verbeurdverklaring zal uitspreken of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal opleggen al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr in samenhang met art. 552f Sv. [5]
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag niet langer vordert en waarin een derde op de voet van artikel 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend dat tot teruggave, moet de rechtbank beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. [6] Het is niet de bedoeling dat de rechtbank hierbij in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties treedt, maar zij mag daarbij wel civielrechtelijke aspecten betrekken. [7]
Apple Watch SE en AirPod Max
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het horloge (Apple Watch SE) en de koptelefoon ( AirPod Max) in het midden kan blijven of het belang van strafvordering voortduren van het beslag vordert omdat de klaagster, die om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, en de rechtbank dus hoe dan ook het verzoek om teruggave moet afwijzen. [8] Het horloge en de koptelefoon zijn aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte en zijn broertje [persoon 2] . Op de door de klaagster overgelegde bon van de Mediamarkt van 2 december 2024 betreffende een Apple Watch SE staat ‘e-mail: ‘ [e-mailadres] ’, leverdatum 2 december 2024 en ‘contante verkoop’. De rechtbank leidt hieruit af dat [persoon 2] het horloge op 2 december 2024 heeft gekocht en betaald. Ten aanzien van de koptelefoon heeft klaagster geen factuur overgelegd of een ander stuk waaruit blijkt dat zij deze koptelefoon (voor zichzelf) heeft besteld en betaald. Voor zover de klaagster heeft bedoeld namens haar minderjarige zoon om teruggave van het horloge en de koptelefoon te verzoeken, overeenkomstig de brief van de advocaat van de klaagster aan de politie van 29 april 2025, merkt de rechtbank op dat de wet wat betreft de beklagprocedure niet de mogelijkheid kent van een last tot teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend. [9] Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat het de officier van justitie vrij staat om het beslag op het horloge op te heffen en het voorwerp conform artikel 116 Sv terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
iPhones en laptop
De rechtbank is over de in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen en in beslag genomen iPhones en laptop van oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nodig maakt omdat deze voorwerpen, net als de andere in beslag genomen iPhones waarover niet wordt geklaagd, kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
Kleding (T-shirts, jassen en schoenen)
De rechtbank is over de in de slaapkamer van de verdachte en zijn broertje aangetroffen en in beslag genomen kleding (T-shirts, jassen en schoenen) van oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het klassieke beslag niet langer vordert. De officier van justitie heeft over het klassieke beslag niets over het strafvorderlijk belang gezegd en voor zover de kleding kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen, is het niet langer nodig om het beslag daarvoor te laten voortduren; de (geschatte) aankoopwaarde van de kleding is inmiddels vastgesteld. Het is gelet op de tenlastelegging (artikel 282 Sr) en het bepaalde in artikel 33a, 36c en 36d Sr hoogst onwaarschijnlijk, dat wil zeggen dat het redelijkerwijs moet worden uitgesloten, dat de rechter die later in de strafzaak tegen de verdachte zal oordelen deze voorwerpen zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
In het klaagschrift wordt verwezen naar de brief van 29 april 2025 van de advocaat van de klaagster waarin zij de politie verzoekt om de in beslag genomen kleding terug te geven omdat die aan de verdachte, zijn broertje en aan de klaagster toebehoort en dat de goederen zijn verantwoord door aanschaf met legale middelen en dat ‘hoewel van een paar kledingstukken (nog) geen bonnetjes zijn gevonden’, gelet op de verantwoording van alle andere kledingstukken kan worden aangenomen dat alle kledingstukken zijn aangeschaft zonder dat de gelden een oneigenlijke herkomst hebben’. Hiermee is echter nog niet komen vast te staan dat de klaagster ten aanzien van de kleding die in de bijlage onder de nummers 5, 7, 17, 19, 21, 24, 25, 26, 28, 29 en 31 staat vermeld en waarvan geen ‘bonnetjes’ zijn overgelegd redelijkerwijze als rechthebbende moet worden beschouwd. De enkele omstandigheid dat de klaagster facturen, bevestigingen van bestellingen en kassabonnen heeft overgelegd ten aanzien van een deel van de kleding maakt nog niet dat daarmee is komen vast te staan dat zij de kleding ten aanzien waarvan geen bewijsstukken zijn overgelegd ook heeft besteld en betaald. De rechtbank merkt op dat de in beslag genomen Louis Vuitton-jas (842801) op 20 juni 2024 is gekocht en contant betaald.
Als uitgangspunt geldt dat als het belang van strafvordering het voortduren van beslag niet langer vordert het beslag in dat geval aan de beslagene wordt teruggegeven. De beslagene heeft echter zelf geen klaagschrift ingediend. In dat geval moet het beklag van de derde, in casu de klaagster – ondanks dat het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave aan de beslagene verzet – ongegrond worden verklaard en eindigt daarmee de beklagprocedure van die derde. [10]
Ten aanzien van nummers 6, 8 , 9, 11 tot en met 16, 18, 20, 22, 23, 27, 30 en 32 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen moet de klaagster wel redelijkerwijs als rechthebbende worden beschouwd. Uit de door haar overgelegde stukken kan worden afgeleid dat zij deze kledingstukken heeft besteld en/of betaald. Hoewel de rechtbank het beklag gegrond acht, zal zij niet een daarmee overeenkomende last tot teruggave geven. Op de genoemde voorwerpen rust immers ook conservatoir beslag. Zoals hierna wordt overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het conservatoir beslag vordert en het zich dus verzet tegen teruggave.
Ten aanzien van de door klaagster in 2015 aangeschafte jas van het merk Canada Goose die in de hal van haar woning hing (nummer 10 op de lijst) moet de klaagster ook redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Hoewel ook op deze jas conservatoir beslag is gelegd, staat – zoals hierna wordt overwogen – teruggave aan de klaagster daaraan niet de weg. Het beklag wordt in zoverre dus gegrond verklaard.
Artikel 94a Sv
Bij inbeslagneming met toepassing van artikel 94a lid 2 Sv gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel. [11]
Bij de beoordeling van het beklag van een derde/niet-beslagene die stelt eigenaar te zijn van hetgeen ten laste van een ander op grond van artikel 94a Sv in beslag is genomen en tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht – zoals hier het geval is – en om teruggave vraagt, geldt dat de rechtbank als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de in beslag genomen voorwerpen moet worden aangemerkt. [12] Het doel van deze toetsing strekt ertoe te voorkomen dat een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de uitoefening van het eigendomsrecht van een derde op een in beslag genomen voorwerp. [13]
Bij de beantwoording van de vraag of de klager die stelt eigenaar te zijn, inderdaad redelijkerwijs als eigenaar van het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt, mag de rechtbank niet treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar daarbij wel de civielrechtelijke aspecten betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp. Daarbij dient de rechtbank aansluiting te zoeken bij het civielrechtelijk eigendomsbegrip. [14]
Als de klager als eigenaar wordt aangemerkt, moet de rechtbank tevens onderzoeken of zich de situatie van artikel 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [15] Dat laatste betekent dat de rechtbank moet beoordelen of feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen aan de klager zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van die voorwerpen te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
Als buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in artikel 94a lid 4 of 5 Sv, moet het voorwerp aan de klager worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. [16]
Voor de vraag of buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de in beslag genomen voorwerpen moet worden aangemerkt, is relevant of de klager als
enigeigenaar kan worden aangemerkt. [17]
Wanneer de klager en de verdachte als mede-eigenaar van een in beslag genomen voorwerp moeten worden beschouwd, kan het beslag daarop gehandhaafd blijven, als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een eventueel aan de verdachte op te leggen betalingsverplichting kan worden verhaald op diens aandeel in het in beslag genomen voorwerp en dat het voorwerp in zoverre kan strekken tot zekerheid voor de nakoming van zodanige verplichting. [18] In dergelijke gevallen hoeft de rechtbank die op het klaagschrift moet beslissen de eigendomsverhouding niet vast te stellen. Op welk aandeel van het beslag een opgelegde betalingsverplichting kan worden verhaald, komt in de executiefase aan de orde. [19]
De rechtbank stelt vast dat alle in beslag genomen voorwerpen met uitzondering van de damesjas zijn aangetroffen in de slaapkamer van de zonen van de klaagster; verdachte [verdachte/zoon klaagster] en zijn [broertje verdachte/zoon klaagster] . Zij leidt uit de omschrijving van de kleding en de foto’s van de kleding in het dossier en die door de klaagster zijn overgelegd af dat de jassen en T-shirts die zijn aangetroffen in de slaapkamer van de zonen van klaagster herenkleding betreft en de schoenen maat 41, 42 of 43 hebben. De klaagster heeft laten weten dat zij de in beslag genomen kleding voor de verdachte en zijn broertje, die dezelfde maat hebben, heeft gekocht en mede aan haar zonen toebehoort. [broertje verdachte/zoon klaagster] heeft verklaard dat de merkkleding en de schoenen in hun slaapkamer van hem en de verdachte gezamenlijk zijn en dat zij ongeveer dezelfde maat hebben. Aldus kan niet gezegd worden dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster als enig eigenaar van de in beslag genomen kleding moet worden aangemerkt; er is ten minste sprake van mede-eigendom. Zoals hierna aan de orde zal komen, geldt het voorgaande niet ten aanzien van de in beslag genomen damesjas van het merk Canada Goose die in de hal hing.
De rechtbank merkt terzijde op dat uit de stukken die de klaagster heeft overgelegd, blijkt dat de meeste kleding (T-shirts, jassen en schoenen) is aangeschaft in de periode voorafgaand aan 17 mei 2024, de dag waarop de klaagster als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire € 30.000,00 van de Belastingdienst op haar bankrekening heeft ontvangen. En dat een van de in beslag genomen jassen (842801) op 20 juni 2024 is gekocht bij Louis Vuitton voor € 2.000,00 en dat er contant betaald is. [20]
Aangezien de klaagster niet de enig eigenaar is van de in beslag genomen kleding, is de vraag naar het belang van strafvordering aan de orde. Bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a lid 2 Sv moet de rechtbank – voor zover hier van belang – onderzoeken of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. [21]
De verdachte in de onderliggende strafzaak ten laste van wie het beslag is gelegd, wordt beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr). Volgens de politie is uit het opsporingsonderzoek gebleken dat de verdachte met het plegen van genoemd feit ten minste een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dat voorlopig wordt geschat op € 20.000,00. [22] De rechter-commissaris heeft op vordering van de officier van justitie een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag gelegd verleend tot dat bedrag. Het is dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter die later zal oordelen, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank is van oordeel het beklag – met uitzondering van de jas van het merk Canada Goose – ongegrond moet worden verklaard omdat de klaagster niet buiten redelijke twijfel als enig eigenaar van de kleding kan worden aangemerkt, maar er ten minste sprake is mede-eigendom, en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een eventueel aan de verdachte op te leggen betalingsverplichting kan worden verhaald op diens aandeel in de in beslag genomen kleding en dat deze dus in zoverre kan strekken tot zekerheid voor de nakoming van zodanige verplichting. [23]
Canada Goose-jas
Uit de stukken en het geen in raadkamer is besproken, is gebleken dat de klaagster de (dames)jas in 2015 heeft aangeschaft. De rechtbank acht dan ook voldoende aannemelijk geworden dat de klaagster buiten redelijke twijfel als enig rechthebbende/eigenaar van de jas moet worden beschouwd.
Aangezien de klaagster als eigenaar van de jas moet worden aangemerkt, moet de rechtbank onderzoeken of er voldoende aanwijzingen bestaan dat het inbeslaggenomene geheel of ten dele aan de klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen, en de klaagster dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de datum van aanschaffen, die aanwijzingen er niet zijn en dat er dus geen sprake is van een schijnconstructie met als doel verhaalsmogelijkheden te frustreren, zodat het beklag in zoverre gegrond moet worden verklaard en de jas aan de klaagster moet worden teruggegeven.
Conclusie
De rechtbank is kortom het volgende van oordeel. Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het op voet van artikel 94 Sv gelegde beslag op de iPhones en laptop aangezien de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Het belang van strafvordering vordert niet langer het voortduren van het op voet van artikel 94 Sv gelegde beslag op het horloge en de koptelefoon, maar aangezien de klaagster redelijkerwijze niet als de rechthebbende op deze voorwerpen kan worden aangemerkt, wordt het beklag in zoverre ongegrond verklaard. Het belang van strafvordering vordert niet langer het voortduren van het op voet van artikel 94 Sv gelegde beslag op de kleding. In zoverre wordt het klaagschrift gegrond verklaard. Een last tot teruggave zoals artikel 552a lid 10 Sv voorschrijft, blijft evenwel achterwege aangezien het belang van strafvordering zich wel tegen de teruggave van de op de voet van artikel 94a Sv in beslag genomen kleding verzet met uitzondering van de damesjas van het merk Canada Goose. Het beklag ten aanzien van de damesjas wordt daarom gegrond verklaard en de rechtbank beveelt dat deze jas aan de klaagster moet worden teruggegeven. Het beklag ten aanzien van het van het op voet van artikel 94a Sv gelegde beslag wordt voor het overige ongegrond verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart
  • het beklag ten aanzien van de onder [verdachte/zoon klaagster] in beslag genomen damesjas van het merk Canada Goose (beslagnummer 842828) gegrond en gelast de teruggave daarvan aan de klaagster;
  • het beklag ten aanzien van het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond;
  • het beklag voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. D. Bode, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 28 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0305,
2.Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
3.Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
4.Hoge Raad 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1123.
5.Hoge Raad 15 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1121.
6.Hoge Raad 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:38.
7.Hoge Raad 2 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9244,
8.Hoge Raad 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1478,
9.Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:655.
10.Hoge Raad 6 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8028.
11.Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823.
12.Hoge Raad 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1572.
13.Hoge Raad 31 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1166.
14.Hoge Raad 21 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:648.
15.Hoge Raad 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:613.
16.Hoge Raad 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407.
17.Hoge Raad 21 april 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH4078, HR 22 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1290,
18.Hoge Raad 22 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1290,
19.Vgl. Hoge Raad 21 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:648.
20.Zie het proces-verbaal van bevindingen aankoopwaarde in beslag genomen jassen [verdachte/zoon klaagster] , Onderzoek Alopias, rubriek 3, pagina 13.
21.Vgl. Hoge Raad 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890 en HR 21 september 1999,
22.Proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag.
23.Vgl. Hoge Raad 22 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1290,