In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een jongeman uit Burkina Faso en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het oude amv-beleid, maar deze aanvraag werd door verweerder op goede gronden geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de verblijfsvergunning is gebaseerd op de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over het overlijden van zijn ouders en zijn verblijf bij zijn oom. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die ook was afgewezen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 23 februari 2015 in aanmerking genomen, waarin het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond was verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige aanvraag niet op goede gronden kon worden toegewezen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de motivering van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen, beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.