ECLI:NL:RBDHA:2018:6031
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en de toepassing van artikel 4:6 Awb in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 17 april 2018 was genomen, weigerde de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling te nemen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen. Eiser voerde aan dat zijn huidige aanvraag niet op dezelfde gronden afgewezen kon worden, omdat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een inhoudelijke beoordeling vereisten. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing wel degelijk een inhoudelijke beoordeling inhield en dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die een ander besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser op juiste gronden had afgewezen en dat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser opnieuw was bevestigd. De rechtbank vernietigde echter het bestreden besluit omdat verweerder onvoldoende had onderzocht of er sprake was van een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheid bij overdracht aan Kroatië, zoals bedoeld in het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser.