In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft een beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar asielverzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit is genomen op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres internationale bescherming had gekregen van de Griekse autoriteiten. Tijdens de zitting op 9 december 2020 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A. Kurt-Gecoglu.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres statushouder is in Griekenland en dat er geen geschil bestaat over deze status. Eiseres heeft aangevoerd dat zij bijzonder kwetsbaar is, omdat zij een alleenstaande vrouw is en eerder in Griekenland onder slechte omstandigheden heeft geleefd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico loopt op schending van haar rechten. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat ervan wordt uitgegaan dat EU-lidstaten hun internationale verplichtingen naleven.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over haar band met Nederland en de situatie in Griekenland in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.