In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de herziening en terugvordering van bijstand. De eiser had bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college heeft deze herzien en teruggevorderd op basis van de schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 april 2018 diverse stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening heeft ontvangen, zonder deze te melden bij het college. Dit leidde tot de conclusie dat de eiser teveel bijstand heeft ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op bijstand, omdat hij niet tijdig en volledig heeft gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte in een supermarkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg het college op het griffierecht aan de eiser te vergoeden, evenals de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Arreman-Mos, griffier.