ECLI:NL:RBDHA:2021:16009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
NL21.17279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de meerderjarigheid van een asielzoeker op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een asielzoeker, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 15 februari 2021 een asielaanvraag ingediend en stelde dat hij in Gambia was geboren in 2005. De Italiaanse autoriteiten hadden echter aangegeven dat eiser daar als meerderjarig geregistreerd stond met verschillende geboortedata.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris terecht van de meerderjarigheid van eiser mocht uitgaan op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voerde aan dat er twijfels bestonden over zijn geregistreerde leeftijd en dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn minderjarigheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat eiser in Italië als meerderjarige was geregistreerd en dat er geen aanleiding was om aan deze registratie te twijfelen. Eiser had geen authentieke documenten overgelegd die zijn minderjarigheid konden onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om een leeftijdsonderzoek aan te bieden en dat het beroep van eiser ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedures en de verantwoordelijkheid van de eiser om zijn claims te onderbouwen met concrete en objectieve informatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 15 februari 2021 een asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft eiser aangeven dat hij op [datum] 2005 in Gambia is geboren. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten, die gebonden zijn aan de Eurodacverordening, op illegale wijze heeft overschreden via Italië op 9 november 2020.
1.1.
In het proces-verbaal van verhoor van 15 februari 2021 hebben de twee verbalisanten van de AVIM op basis van een leeftijdsschouw geconcludeerd dat er twijfels bestaan over de door eiser in Nederland opgegeven leeftijd. Daarna heeft een medewerker gehoor van verweerder bij het afnemen van het aanmeldgehoor van 21 februari 2021 de door eiser opgegeven leeftijd beoordeeld. De conclusie van deze medewerker luidt ook dat er twijfels bestaan over de door eiser opgegeven leeftijd. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 34 van de Dublinverordening een verzoek om informatie gezonden aan de Italiaanse autoriteiten ter vaststelling van de in Italië geregistreerde leeftijd van eiser. Op
30 maart 2021 hebben de Italiaanse autoriteiten verweerder laten weten dat eiser daar met verschillende geboortedata als meerderjarig staat geregistreerd.
1.2.
Verweerder baseert het bestreden besluit op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn op het verzoek om overname gereageerd. Op grond van de Dublinverordening staat dit gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Oordeel van de rechtbank
2. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij in Italië als meerderjarige staat geregistreerd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Leeftijd van eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van zijn meerderjarigheid. Eiser stelt allereerst dat verweerder niet heeft onderbouwd dat hij alleen als meerderjarig in Italië staat geregistreerd. Voor zover hij in Italië alleen als meerderjarig staat geregistreerd, stelt eiser dat deze enkele registratie niet automatisch betekent dat hij daadwerkelijk meerderjarig is. Volgens eiser dient verweerder te onderzoeken of er sprake is van steunbewijs voor eisers stelling dat hij minderjarig is. Eiser verwijst in dit verband naar de verklaring van [neef] (neef van eiser), de bevindingen uit de leeftijdsschouw en het e-mailbericht van 22 april 2020 en de brief van 28 september 2021 van mevrouw [voogd] (voogd stichting Nidos). Bovendien bestaan er volgens eiser concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de geregistreerde leeftijd in Italië. Eiser verwijst in dit kader op het rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV) van 30 november 2020 ‘Het nadeel van de twijfel’ en het AIDA-rapport van 27 mei 2020 (Update 2019). Hij verwijst voorts naar het Reflectierapport van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van november 2021 “Lessen uit de kinderopvangtoeslagen”. Uit het reflectierapport blijkt volgens eiser dat de lijn in de rechtspraak die thans wordt gevolgd over de leeftijdsregistratie te streng en problematisch is en dat de bewijslast voor de vreemdeling mogelijk te hoog ligt. Ook verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 september 2021 [1] , waarin is geoordeeld dat zonder een nadere motivering van de door verweerder overgenomen twijfel over de leeftijd van de betrokkene, aan de opgegeven leeftijd in Italië niet de betekenis kan worden toegekend die verweerder daaraan toegekend wenst te zien. Verder is het beleid van verweerder, dat alleen met officiële documenten de leeftijdsvaststelling kan worden weerlegd, in strijd met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 10 december 2019 [2] en van zittingsplaats Haarlem, van 24 december 2019 [3] . De Afdeling heeft weliswaar op 4 juni 2021 [4] voornoemde uitspraak van 24 december 2019 vernietigd, maar de Afdeling heeft zich niet uitgelaten over de vraag of het beleid van verweerder in strijd is met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. De Afdeling heeft in die zaak wel geoordeeld dat verweerder aan de samenwerkingsverplichting heeft voldaan, nu hij tijdens drie gehoren aan de vreemdeling de gelegenheid heeft geboden om te verklaren over zijn geboortedatum, hij een Eurodac-onderzoek heeft verricht en hij de door de vreemdeling overgelegde documenten voor zover mogelijk door Bureau Documenten heeft laten onderzoeken. Eiser wijst erop dat in zijn geval slechts één gehoor heeft plaatsgevonden en dat de door hem overgelegde documenten niet aan Bureau Documenten voor onderzoek zijn aangeboden. Verweerder heeft dus volgens eiser niet aan de samenwerkingsverplichting voldaan. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen stappen heeft ondernomen om de leeftijdsregistratie in Italië te wijzigen, terwijl niet is gebleken dat die mogelijkheid voor hem bestond.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat de leeftijdsregistratie van eiser in Italië juist is. Uit de reactie van de Italiaanse autoriteiten van 30 maart 2021 is gebleken dat eiser daar enkel als meerderjarige staat geregistreerd, te weten onder de aliassen [aliassen] . De stelling van eiser, dat uit de reactie van de Italiaanse autoriteiten niet volgt dat hij daar enkel als meerderjarige staat geregistreerd, volgt verweerder niet. Immers, de Italiaanse autoriteiten geven in antwoorden op onderzoeksvragen altijd eerst de personalia weer waarmee betrokkene staat geregistreerd in het verzoekende land, gevolgd door de registratie(s) in Italië (de aliassen). Daarnaast kan volgens verweerder aan de verklaring van de neef van eiser, de bevindingen uit de leeftijdsschouw, de stukken Nidos niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Het ligt op de weg van eiser om met concrete en objectieve informatie te onderbouwen dat de personalia in Italië niet juist zijn, bijvoorbeeld met een grensoverschrijdingsdocument of een ander identiteitsdocument. Eiser heeft hieraan niet voldaan. Hij heeft enkel een kopie van het document ‘Birth in de Gambia in the year 2005’ overgelegd en de leeftijdsregistratie in Italië betwist. Verweerder gaat daarom uit van de in Italië geregistreerde personalia. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat eiser geprobeerd heeft de in Italië geregistreerde personalia te corrigeren dan wel dat deze mogelijkheid voor hem niet bestond. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Ten aanzien van de verwijzing van eiser naar de uitspraak van zittingsplaats Utrecht merkt verweerder op dat deze uitspraak niet in rechte vast staat nu verweerder op 29 september 2021 hoger beroep heeft ingesteld.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder verwijzing naar de reactie van de Italiaanse autoriteiten van 30 maart 2021 genoegzaam gemotiveerd dat eiser in Italië onder meerdere aliassen enkel als meerderjarige staat geregistreerd. Uit die reactie blijkt immers dat eiser in Italië drie verschillende geboortedata heeft opgegeven, wel driemaal heeft opgegeven dat hij meerderjarig is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [5] mag verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in beginsel vanuit gaan dat de leeftijdsregistratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en juist is. Uit deze rechtspraak volgt dat de informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland als meerderjarig te verklaren, tenzij in Nederland authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd waaruit anders blijkt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn geregistreerde leeftijdsregistratie in Italië niet juist is. Eiser is hier niet in geslaagd. De rechtbank stelt vast dat eiser geen authentieke, identificerende documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij minderjarig is. Niet wordt betwist dat de overgelegde document ‘Birth in the Gambia in the year 2005’ niet als dergelijk document kan worden aangemerkt. Verweerder hoefde de kopie van dit document dan ook niet te laten onderzoeken door Bureau Documenten. Eiser heeft dus niet aan de hand van documenten aannemelijk gemaakt dat zijn geregistreerde leeftijdsregistratie in Italië onjuist is en dat hij minderjarig is. Eiser kan zich ook niet beroepen op de leeftijdsschouw als zijnde ‘objectieve gegevens’ die zijn stellingen over zijn minderjarigheid steunen. De verbalisanten hebben immers geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, dat zij denken dat betrokkene ouder is dan zijn opgegeven leeftijd en dat het opgegeven geboortejaar in Italië eerder in de buurt komt. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij sinds zijn verblijf in Nederland heeft geprobeerd identificerende documenten uit Gambia te verkrijgen, hetgeen wel van hem mag worden verwacht.
3.2.1.
De onderzoeksbevindingen van de ACV geven de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder in het geval van eiser niet mocht uitgaan van de leeftijdsregistratie als meerderjarige in Italië. Uit het rapport volgt weliswaar dat het voorkomt dat de leeftijdsregistratie in Italië soms chaotisch verloopt en niet altijd juist is, maar de ACV concludeert dat het onderzoek te beperkt is om de algemene conclusie te kunnen trekken dat er sprake is van een systematisch verkeerde registratie van persoonsgegevens. [6] Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat de Italiaanse autoriteiten eenzijdig zijn leeftijd hebben vastgesteld. Eiser heeft immers tijdens het verhoor van 15 februari 2021 verklaard dat hij in Italië zelf
[datum] 2000 als geboortedatum heeft opgegeven. [7] Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat de vaststelling van de leeftijd heeft plaatsgevonden aan de hand van zijn eigen verklaringen. Eiser heeft voorts niet getracht de leeftijdsregistratie in Italië te wijzigen dan wel niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid voor hem niet bestond. Ook de verklaringen van [neef] , de bevindingen uit de leeftijdsschouw en de stukken van mevrouw [voogd] geven de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder in het geval van eiser niet mocht uitgaan van de leeftijdsregistratie van eiser als meerderjarige. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser de leeftijdsregistratie in Italië met concrete en objectieve informatie dient te weerleggen, zoals een grensoverschrijdend document of een ander identiteitsdocument. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van
10 december 2019 kan eiser niet baten, nu gesteld noch gebleken is dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een contra-expertise te verrichten om de Eurodac-gegevens te weerleggen. Ook de verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van
24 december 2019 kan eiser niet baten, nu deze uitspraak op 4 juni 2021 door de Afdeling is vernietigd. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet aan de samenwerkingsplicht heeft voldaan. Eiser is immers in de gelegenheid gesteld om over zijn leeftijd te verklaren en heeft geen authentieke, identificerende documenten overgelegd om zijn minderjarigheid aan te tonen. Tot slot kan de verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Utrecht van 22 september 2021 eiser evenmin baten, nu de feiten en omstandigheden in die zaak onvoldoende vergelijkbaar zijn met de feiten in deze casus.
3.2.2.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder, mede gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van de door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde leeftijd en dus van meerderjarigheid van eiser mocht uitgaan. Daarom heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien om eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden of nog nader onderzoek bij de Italiaanse autoriteiten uit te voeren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert aan dat in Italië sprake is van structurele aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure, opvangvoorzieningen en rechtsbijstand. Dit onderbouwt eiser onder meer met het rapport van Swiss Refugee Council (SFH) en Borderline Europe van 10 juni 2020, het AIDA-rapport over Italië van 3 juni 2021, de mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en Maria Christina Romano van The European Legal Network on Asylum (ELENA) van 1 februari 2021. Uit deze stukken volgt onder meer dat toegang tot de asielprocedure voor Dublin-terugkeerders problematisch is. Zij moeten zich tot de Questura (politiebureau) wenden om een afspraak te maken om hun asielaanvraag in te dienen. De vertraging voor een dergelijke afspraak bedraagt echter in de meeste gevallen enkele maanden. De verantwoordelijke Questura is vaak ver van de luchthaven van aankomst gelegen, en Dublin-terugkeerders hebben slechts enkele dagen de tijd om zich daar te melden. Bovendien worden de personen niet begeleid naar de verantwoordelijke Questura en worden zij niet ingelicht over de meest geschikte vervoermiddelen om de Questura te bereiken, wat een extra belemmering vormt om deze binnen de vereiste tijd te bereiken. Verder stelt eiser dat de meeste veranderingen in Italië alleen ‘op papier’ hebben plaatsgevonden en is de opvang van asielzoekers en Dublinclaimanten in de praktijk nog steeds slecht geregeld. De stelling van verweerder dat eiser zich bij voorkomende problemen in Italië dient te wenden tot de Italiaanse autoriteiten, kan volgens eiser geen standhouden. Zolang een effectieve rechtsgang niet voor alle asielzoekers is gegarandeerd en met name problematisch is als gevolg van hoge kosten en taalproblemen, kan van een effectieve mogelijkheid om te klagen evenmin worden gesproken, aldus eiser.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest en/of artikel 3 van het EVRM. Eiser hier niet in is geslaagd. Volgens verweerder komt uit de door eiser aangehaalde stukken geen wezenlijk ander beeld naar voren dan uit de informatie blijkt die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling in hun arresten [8] en uitspraken [9] is betrokken.
4.2.
Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit anders is. De Afdeling heeft in meerdere uitspraken [10] overwogen dat verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Bij deze uitspraken heeft de Afdeling verschillende bronnen, waaronder het AIDA-rapport van mei 2020, betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport van 3 juni 2021 geen wezenlijk ander beeld naar voren dan de informatie waarover de Afdeling reeds heeft geoordeeld. Zo blijkt bijvoorbeeld uit deze informatie dat het aantal opvangplekken in Italië beperkt is en dat daardoor problemen kunnen ontstaan in de opvang van kwetsbare asielzoekers. Dit maakt echter nog niet dat sprake is van structurele problemen. Bovendien heeft het EHRM in het arrest M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021 geoordeeld dat, gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich brengt. Het EHRM heeft dit oordeel herhaald in de herzieningsuitspraak van 18 mei 2021, M.T. tegen Nederland en in het arrest van
26 mei 2021, A.B. tegen Finland. In dit verband leidt het door eiser aangehaalde SFH/Borderline Europe rapport – dat van latere datum is dan voornoemde arresten – ook niet tot een ander oordeel. Uit dit rapport komt immers geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren, dan uit het oudere SFH-rapport ‘Reception condition in Italy’ van januari 2020, dat door de Afdeling reeds betrokken is in haar uitspraak van 19 april 2021. Ook heeft eiser, onder verwijzing naar de mailwisseling tussen VWN en Romano, niet aannemelijk gemaakt dat hij geen opvang in Italië zal krijgen. In dit verband is van belang dat de Italiaanse autoriteiten met het (fictieve) claimakkoord gegarandeerd hebben eisers asielverzoek in behandeling te nemen en dus ook te voldoen aan de daar bijbehorende verplichtingen. Dit betekent dat de Italiaanse autoriteiten de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn dienen te respecteren. Er mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dan ook van worden uitgegaan dat Italië eiser (opnieuw) zal opvangen in overeenstemming met deze richtlijnen, waarbij eiser eveneens toegang zal hebben tot rechtsbijstand, passende medische zorg en (financiële) ondersteuning. Zou eiser bij terugkeer geen opvang krijgen, dan ligt het gelet op vaste rechtspraak bovendien op zijn weg om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten een door hem ingediende klacht niet serieus zullen nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.V.D.P. Martina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.7629, niet gepubliceerd.
5.Zie onder meer de uitspraken van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:881, 30 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1454 en van 14 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1911.
6.Zie pagina 20 van het rapport ‘Het nadeel van de twijfel’.
7.Zie pagina 3 proces-verbaal van verhoor van 15 februari 2021.
8.Het arrest M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519 en het arrest A.B. tegen Finland van 20 april 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987, 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
10.Zie noot 8.