ECLI:NL:RBDHA:2021:5946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL21.5690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering en verzwaarde bewijslast

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Irakese man, zijn vijfde asielaanvraag indiende. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren steeds afgewezen, onder andere omdat zijn bekering tot het christendom als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzingen in rechte vaststonden en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn bekering geloofwaardig te maken. De rechtbank benadrukte dat bij herhaalde asielaanvragen de bewijslast zwaarder ligt voor de vreemdeling, vooral als eerdere verklaringen al ongeloofwaardig zijn bevonden. Eiser had documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn bekering, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5690

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.5691, plaatsgevonden op 6 mei 2021, te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L
.Murad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding: voorgeschiedenis
1. Op 18 februari 2008 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 3 september 2008 ingewilligd. Bij besluit van 21 juli 2010 is de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, waarbij is overwogen dat het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak niet meer geldt en dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig wordt geacht. Deze intrekking is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 augustus 2011, 201101060/1/V4, in rechte vast komen te staan. Op 5 april 2011 is eiser uitgezet naar Irak.
2. Op 23 juni 2011 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend, die bij besluit van 18 november 2011 is afgewezen. Deze rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 14 maart 2013, AWB 11/37459, ongegrond verklaard. Met de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2013, 201302725/1/Vl, is het besluit van 18 november 2011 in rechte vast komen te staan.
3. Op 28 oktober 2014 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 14 april 2015 is deze aanvraag afgewezen en is tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 december 2015, AWB 15/9316, ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 3 maart 2016, 201600017/1/V2, deze uitspraak bevestigd.
4. Op 9 februari 2016 heeft eiser een vierde asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser voor het eerst ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Deze aanvraag is bij besluit van 16 juni 2017 als ongegrond afgewezen en verweerder heeft het inreisverbod voor de duur van twee jaar gehandhaafd. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 18 januari 2018, NL 17.4801, ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 februari 2018, 201801360/2/V2, deze uitspraak bevestigd, waarmee ook deze afwijzing in rechte is komen vast te staan.
Inleiding: huidige procedure
5. Op 23 januari 2020 heeft eiser een vijfde asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn christelijk geloof zich heeft verdiept. Ter staving van zijn aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
-
Getuigenverklaring Joost Slagboom van 11 december 2017;
- Verslag geloofsgesprek met leden Commissie Plaisier van 8 januari 2020;
- Vervolgrapport Stichting Gave van 11 februari 2019;
- Facebook posts, 17 juni 2018 — 7 februari 2019;
- Brief van Anne Janssens, CGK Mattheuskerk Breda van 1 april 2019;
- Brief van Protestantse Gemeente Oisterwijk van 7 april 2019;
- Brief van Lenard Schouten, CGK Mattheuskerk Breda van 15 april 2019;
- Brief van Kees Paans, CGK Mattheuskerk Breda van 23 april 2019;
- Kerstkaart.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Er is sprake van een verdieping van het christelijke geloof.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig en het tweede element ongeloofwaardig geacht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
7. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat hij hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
8. De rechtbank stelt ten eerste vast dat in de voorgaande procedure is komen vast te staan dat verweerder eisers bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
9. Bij asielaanvragen waarbij een bekering als asielmotief wordt aangevoerd, maakt verweerder bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van Werkinstructie 2019/18. [1]
10. Uit paragraaf 3.1 van Werkinstructie 2019/18 blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Volgens WI 2019/18 ligt het zwaartepunt bij de motieven voor en het proces van bekering. De juistheid van een dergelijk toetsingskader in algemene zin is door de Afdeling bevestigd in onder meer de uitspraak van 30 maart 2018. [2]
11. Omdat het hier gaat om een herhaalde asielaanvraag, is paragraaf 7 van deze werkinstructie van belang. Uit paragraaf 7 van de Werkinstructie 2019/18 en jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat in gevallen als deze, waarin de gestelde bekering bij in rechte onaantastbaar besluit ongeloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling mag worden verlangd dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover wordt gesteld dat sprake is van een intensivering (groei) van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen en dient hij hiermee tot uitdrukking te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is. Er ligt dus een verzwaarde bewijslast op de vreemdeling die stelt te zijn bekeerd en wiens bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden.
Verklaringen van eiser
12. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van een herhaling van zetten. Verweerder heeft volgens hem enkel de antwoorden in de twee gehoren [4] vergeleken en gesteld dat deze overeenkomen, maar geen oog gehad voor de verklaringen waaruit zijn geloofsgroei blijkt.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder stelt zich niet ten onrechte, en voldoende gemotiveerd, op het standpunt dat de door eiser afgelegde verklaringen niet tot de conclusie leiden dat nu wel sprake is van een geloofwaardige bekering. Verweerder heeft terecht als uitgangspunt genomen dat het een opvolgende aanvraag betreft, waarin het niet de bedoeling is om eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw te wegen maar waarbij op eiser een verzwaarde bewijslast rust. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij deze zwaardere bewijslast niet accepteert, maar hij heeft niet kunnen uitleggen wat van dat standpunt de juridische grondslag is. Verweerder mag zich tijdens het gehoor in beginsel beperken tot vragen naar de verschillen tussen de eerder gestelde bekering en het latere geloofsleven. [5] Over de verklaringen van eiser dat hij donker leefde en zich radeloos voelde, maar dat God hem het licht heeft laten zien, dat hij een volledige verandering heeft gevoeld in zijn bestaan en zijn leven en daarnaast dat hij zonder God zijn nieuwe leven nooit had kunnen vinden en dat God hem inspiratie geeft, concludeert verweerder terecht dat deze niet of nauwelijks verschillen van zijn verklaringen tijdens de vorige asielprocedure. Hetzelfde geldt voor de verklaring waarin eiser het verschil tussen het Christendom en de Islam benoemt met betrekking tot de vrouw die ontucht heeft gepleegd. Eiser is tijdens het gehoor opvolgende aanvraag meermaals gevraagd om de groei in zijn geloof nader toe te lichten. Over de verklaringen van eiser waarin hij kort gezegd stelt dat de IND hem niet eerder heeft gekend, en daarom niet begrijpt dat hij veranderd is, concludeert verweerder niet ten onrechte dat deze geen blijk geven van geloofsgroei.
14. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het proces van geloofsverdieping niet inzichtelijk heeft gemaakt. Wat eiser heeft aangevoerd omtrent een passief afscheid nemen van een oude religie en daarna pas actief bekeren doet hier niet aan af, nu dit al in de voorgaande procedure is beoordeeld. De verklaringen van eiser dat hij de kerk is blijven bezoeken en dat hij meer over de Bijbel weet te vertellen, heeft verweerder niet doorslaggevend hoeven vinden nu dit ziet op de vergaarde kennis en praktische invulling van het geloof. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het niet voldoende kunnen verklaren hier zwaarder heeft gewogen.

Elementen van bekering

15. Eiser voert aan dat verweerder het feit dat hij zijn activiteiten in het kader van zijn religie heeft voortgezet en dat hij verdere kennis over het Christendom heeft vergaard, zwaarder heeft moeten laten wegen. Volgens eiser had aan deze elementen een compenserende werking moeten toekomen ten aanzien het proces voor bekering. Daarom had verweerder vast moeten stellen dat sprake is van geloofsgroei en daarmee van een geloofwaardige bekering, aldus eiser.
16. Uit paragraaf 3.1 van Werkinstructie 2019/18 blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Volgens paragraaf 7 ligt een verzwaarde bewijslast op de vreemdeling die stelt te zijn bekeerd en wiens bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden. Het is daarom aan eiser om de gestelde bekering alsnog aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen over de (verdiepte) bekering en het proces daarvan.
17. Dat verweerder bij de beoordeling van deze aanvraag de elementen uit de werkinstructie onvoldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld en de nadruk teveel zou hebben gelegen op de motieven voor en het proces van bekering, volgt de rechtbank niet. Nu eiser het proces van en de motieven voor bekering nog steeds niet overtuigend heeft kunnen beschrijven, heeft eiser niet aan de verzwaarde bewijslast voldaan.

Deskundigenberichten en verklaringen van derden

18. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu de overgelegde deskundigenberichten en verklaringen van derden niet op evenwichtige wijze bij de beoordeling zijn betrokken.
19. Ten aanzien van verklaringen van derden over de geloofwaardigheid van een bekering, heeft de Afdeling [6] geoordeeld dat deze stukken kunnen dienen ter staving van een gestelde bekering, maar dat dit onverlet laat dat een vreemdeling zelf tegenover verweerder overtuigende verklaringen moet kunnen afleggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Daarnaast brengt paragraaf 7 van de Werkinstructie 2019/18 met zich dat van eiser mag worden verlangd dat hij bij een opvolgende aanvraag de motieven voor en het proces van bekering overtuigend kan beschrijven. Onlangs heeft de Afdeling bepaald dat verweerder, naast de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering, ook zal moeten motiveren wat zij vindt van de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die de vreemdeling in het kader daarvan heeft ondernomen. Ook zal zij moeten motiveren wat zij vindt van verklaringen die anderen hebben afgelegd over die bekering. [7]
20. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de rapportage van de Stichting Gave, het verslag van het geloofsgesprek en de verklaring van Joost Slagboom reageren op de gehoren en de besluitvorming in de vorige procedure, terwijl de uitkomst daarvan in rechte vaststaat. Verder heeft verweerder opgemerkt dat het uitgangspunt van Slagboom een ander doel dient dan de geloofwaardigheidsbeoordeling die de IND moet maken. De overige verklaringen van derden ondersteunen volgens verweerder eisers kerkbezoek, bijbelstudie en activiteiten voor de kerk, maar kunnen zijn eigen verklaringen niet (alsnog) geloofwaardig maken.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de in deze procedure overgelegde verklaringen van derden geen aanleiding geven om de eerder ongeloofwaardig geachte bekering alsnog geloofwaardig te achten. Verweerder heeft voldoende uitgelegd waarom deze verklaringen niet kunnen leiden tot compensatie van de tekortschietende eigen verklaringen van eiser. Bij deze beoordeling is terecht veel gewicht gelegd bij de verzwaarde bewijslast van eiser: het ligt immers in de eerste plaats op de weg van eiser zelf om alsnog overtuigend te verklaren over zijn gestelde (verdiepte) bekering. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, is eiser daarin niet geslaagd. Dit oordeel valt niet anders uit door het in beroep overgelegde persbericht van Stichting Gave van 23 april 2021. [8] Dit bericht behelst immers een opinie over de wijze waarop de IND in het algemeen omgaat met asielzoekers die bekering als motief hebben aangevoerd.

Afvalligheid, Facebookberichten

22. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Irak vreest in verband te worden gebracht met afvalligheid en daardoor te worden gedood. Eiser heeft naar voren gebracht dat zijn bekering bekend is geworden doordat hij berichten heeft geplaatst op zijn openbare Facebookaccount. Hierdoor is het account tijdelijk geblokkeerd. Eiser heeft ter ondersteuning een schermafbeelding van het geblokkeerde Facebookaccount overgelegd. In beroep heeft eiser een vertaling van de schermafbeeldingen overgelegd. Verweerder kan volgens eiser niet van hem vragen om de berichten van Facebook te halen of af te schermen, nu hij hiermee blijk geeft van een fundamentele politieke overtuiging.
23. Ten aanzien van eisers stelling dat hij tijdelijk geblokkeerd is geweest op Facebook, heeft verweerder terecht overwogen dat dit geen bewijs oplevert dat anderen hiervan daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser kan worden gevergd dat hij christelijk gerelateerde Facebookberichten verwijdert. Dat van een vreemdeling gevergd wordt om dergelijke geloofsuitingen te verwijderen, kan niet worden aangemerkt als het betrachten van terughoudendheid bij het uitdrukking geven aan een geloofsovertuiging wanneer die overtuiging ongeloofwaardig is bevonden. [9] In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen reden om hiervan af te wijken. Uit eisers verklaringen blijkt dat geloofsafval voor hem geen rol speelde voorafgaande aan zijn vertrek uit Irak. De gestelde geloofsafval valt samen met eisers gestelde bekering en hoeft daarom ook niet als afzonderlijk element te worden beoordeeld. [10] Nu eisers bekering als ongeloofwaardig kon worden aangemerkt, kan reeds daarom niet gesproken worden van een fundamentele politieke overtuiging.

Conclusie

24. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 4 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Werkinstructie Bekeerlingen (WI 2019/18), Deze werkinstructie (WI) vervangt WI 2018/10 Bekeerlingen.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1068.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307.
4.Het aanvullend gehoor van 29 maart 2016 bij de vierde asielaanvraag en het gehoor opvolgende aanvraag van 16 december 2020 bij de vijfde asielaanvraag.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4174.
6.Zie de uitspraak van door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3514.
7.Uitspraken van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978.
8.Dit bericht heeft als opschrift: ‘Asielonrecht voor bekeerlingen’.
9.Zo oordeelde ook de Afdeling in de uitspraak van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336.
10.Zie voor dit oordeel ook de Afdeling in de uitspraak van 29 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:280.