ECLI:NL:RBDHA:2022:10880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/4403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand op grond van de Opiumwet wegens aanwezigheid van drugs en wapens

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een bedrijfspand, en de burgemeester van Lisse. De burgemeester had op 11 februari 2021 besloten het pand te sluiten voor de duur van één jaar, omdat er bij een politie-inval op 9 november 2020 een aanzienlijke hoeveelheid soft- en harddrugs, alsook verboden wapens, was aangetroffen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de aangetroffen drugs niet bestemd waren voor verkoop, maar voor eigen gebruik van de huurder, en betwistte de noodzaak van de sluiting.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat de aangetroffen hoeveelheden drugs de grens voor eigen gebruik overschreden. De rechtbank vond dat de burgemeester voldoende had onderbouwd dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Eiser had niet aangetoond dat de drugs niet voor verkoop of verstrekking bestemd waren, en de rechtbank oordeelde dat de sluiting niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van de overtredingen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van het pand. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester bij het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet en de noodzaak om belangen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.N. Mense),
en

de burgemeester van Lisse, verweerder

(gemachtigde: J. Burema).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 heeft verweerder het bedrijfspand van eiser aan [adres] [huisnummer] te [plaats] (het pand) gesloten voor de duur van één jaar.
Bij besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 augustus 2022 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 5 september 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is eigenaar van het pand en verhuurde dit sinds 1 augustus 2020.
2.
Bij een doorzoeking van de politie op 9 november 2020 zijn in het pand van eiser meer dan een handelshoeveelheid soft- en harddrugs (33,5 gram hennep, 0,8 gram heroïne en 16,1 gram amfetamine) en drie verboden wapens in de zin van de Wet wapens en munitie aangetroffen. [1] Verweerder heeft aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. [2] Het pand moet vanaf 18 februari 2021 worden gesloten voor de duur van één jaar.
2.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij bevoegd is het pand te sluiten, omdat voldoende aannemelijk is dat de aangetroffen drugs (mede) bestemd waren voor verkoop, aflevering en/of verstrekking dan wel dat de drugs daartoe aanwezig waren. Dat ook harddrugs zijn aangetroffen maakt, gelet op de ernst en de aard van de overtreding, een sluiting van het pand voor de duur van één jaar noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemenen wet bestuursrecht is niet gebleken. De sluiting is daarom niet onevenredig.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was om het pand te sluiten, omdat de aangetroffen drugs niet waren bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, maar voor eigen gebruik van de huurder. Eiser betwist de noodzaak tot sluiting van het pand. Ook zijn de gevolgen van de sluiting van het pand onevenredig. Het gaat niet om een grote hoeveelheid aangetroffen drugs. Verder zijn er geen aanwijzingen dat vanuit het pand is gehandeld in drugs. Bovendien is niet gebleken van een bedreiging van het woon- en leefklimaat en evenmin van een verstoring van de openbare orde. Ook betwist hij dat hij niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem had kunnen worden verwacht om overtredingen van de Opiumwet te voorkomen. Verder heeft verweerder het gelijkheidsbeginsel geschonden. Daarbij heeft eiser zowel in beroep als op zitting verwezen naar een aantal zaken waarin verweerder niet tot sluiting was overgegaan of tot een sluiting van kortere duur. Ook heeft hij financiële schade geleden door de sluiting, omdat hij hierdoor huur is misgelopen, terwijl de vaste lasten doorliepen.
Wat zijn de regels?
4. De hoogste bestuursrechter [3] heeft in de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 het kader geformuleerd voor het toetsen van een sluiting van een woning door de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. [4] In de overzichtsuitspraak van 2 februari 2022 is geformuleerd met welke intensiteit de bestuursrechter bestuurlijke maatregelen moet toetsen en wat daarbij de betekenis is van het evenredigheidsbeginsel. [5]
4.1.
De burgemeester heeft de bevoegdheid om tot sluiting van een pand over te gaan als daar een handelshoeveelheid drugs wordt gevonden. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van deze sluitingsbevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Daarbij is van belang of het sluiten van een pand noodzakelijk is voor herstel van de openbare orde en de gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn.
4.2.
Verweerder heeft het bestreden besluiten genomen op basis van de op dat moment geldende beleidsregels. [6] Volgens dit beleid wordt het lokaal gesloten voor de duur van twaalf maanden als sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is er nog sprake van procesbelang?
5. De sluiting van het pand is inmiddels achter de rug. Een rechterlijk oordeel dat de sluiting onrechtmatig was kan grondslag vormen voor een aanspraak op schadevergoeding en dat is voldoende om procesbelang aan te nemen. [7] De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep nu voldoende aannemelijk is dat eiser schade heeft geleden door de sluiting van zijn pand.
Was verweerder bevoegd om tot sluiting over te gaan?
6. Het uitgangspunt is dat verweerder, als sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, ervan mag uitgaan dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [8] Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
6.1.
Niet in geschil is dat de in het pand aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs het gehanteerde criterium voor eigen gebruik ruimschoots overschrijden. Dat het maar om een geringe overschrijding van de hoeveelheid drugs gaat en dat deze drugs voor eigen gebruik (van de huurder) bestemd waren, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat het om een aanzienlijke overschrijding van de hoeveelheid drugs gaat die kan worden aangemerkt als hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarnaast heeft verweerder ook andere omstandigheden relevant mogen achten die duiden op handel in drugs vanuit het pand, namelijk de omstandigheid dat het gaat om drie soorten drugs, een combinatie van soft- en harddrugs, het verpakkingsmateriaal (gripzakjes) en de drie verboden wapens. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig waren, was verweerder bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen.
Noodzaak van de sluiting
7. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [9] In de overzichtsuitspraak is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 is – voortbordurend op de overzichtsuitspraak – een aantal verduidelijkingen aangebracht. [10] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was.
7.1.
Vanwege de aantroffen hoeveelheden soft- en harddrugs heeft verweerder besloten tot sluiting van het pand over te gaan. Daarbij heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op omstandigheden die duiden op drugshandel (diverse soorten drugs, verpakkingsmateriaal en aanwezigheid van drie verboden wapens). Dat ook harddrugs zijn aangetroffen maakt, gelet op de ernst en de aard van de overtreding, een sluiting van het pand voor de duur van één jaar noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde. Daarbij komt dat het pand op een voor drugscriminaliteit kwetsbare locatie ligt.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat een noodzaak tot sluiting van het pand bestond. Nu handelshoeveelheden drugs zijn aangetroffen en sprake is van omstandigheden die duiden op drugshandel mag worden aangenomen dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als rondom het pand geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [11] Bij handel in drugs mag namelijk een aantasting van de openbare orde en veiligheid worden verondersteld. [12]
7.3.
Gelet op de ernst van de situatie heeft verweerder niet hoeven volstaan met een minder ingrijpend middel zoals een waarschuwing.
Evenredigheid van de sluiting
8. Als sluiting van een pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit beoogde doel. De toetsing van de evenredigheid zal intensiever zijn naarmate de betrokken belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten.
8.1.
In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de duur van de sluiting van één jaar in dit geval onevenredig is. Van een verhuurder mag immers worden verwacht dat hij concreet toezicht houdt op het gebruik van het pand. [13] Het is niet genoeg om het pand alleen maar te bezoeken. Een verhuurder moet ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand. Met de enkele, niet onderbouwde, stelling van eiser dat hij regelmatig zijn pand(en) bezoekt, heeft eiser onvoldoende geconcretiseerd dat hij aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
9. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat ten opzichte van de door hem aangehaalde zaken sprake is van een vergelijkbare situatie met onderhavige zaak.
10. Dat eiser mogelijk schade heeft geleden als gevolg van de tijdelijke sluiting van het pand maakt evenmin dat de sluiting onevenredig is. Dit is immers inherent aan een tijdelijke sluiting op grond van de Opiumwet. Daarnaast kan eiser van de overtreding een verwijt worden gemaakt.
Conclusie
11. Verweerder heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van het pand.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2022.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestuurlijke rapportage van de politie van 7 januari 2021.
2.Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
5.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Sluitingsbeleid ex artikel 13b Opiumwet.
7.Uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:294.
8.Uitspraak van de Afdeling van 20 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879.
9.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
10.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
11.Uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
12.Uitspraak van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167.
13.Uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617.