In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een bedrijfspand, en de burgemeester van Lisse. De burgemeester had op 11 februari 2021 besloten het pand te sluiten voor de duur van één jaar, omdat er bij een politie-inval op 9 november 2020 een aanzienlijke hoeveelheid soft- en harddrugs, alsook verboden wapens, was aangetroffen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de aangetroffen drugs niet bestemd waren voor verkoop, maar voor eigen gebruik van de huurder, en betwistte de noodzaak van de sluiting.
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat de aangetroffen hoeveelheden drugs de grens voor eigen gebruik overschreden. De rechtbank vond dat de burgemeester voldoende had onderbouwd dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Eiser had niet aangetoond dat de drugs niet voor verkoop of verstrekking bestemd waren, en de rechtbank oordeelde dat de sluiting niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van de overtredingen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van het pand. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester bij het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet en de noodzaak om belangen zorgvuldig af te wegen.