Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Zij beogen verblijf bij referent, hun gestelde zoon en broer, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referent was bij het verlenen van de asielvergunning en het indienen van de mvv-aanvragen meerderjarig.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Voor wat betreft de aanvragen van de ouders van referent neemt verweerder aan dat er tussen referent en zijn ouders sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat referent niet vrijwillige stappen naar zelfstandigheid heeft gezet en daarmee nog tot het gezin van zijn ouders behoort. Verweerder heeft na uiteenzetting van alle relevante belangen de belangenafweging in het nadeel van de ouders van referent laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de wetgever er niet voor heeft gekozen om meerderjarige kinderen en hun ouders te herenigen. Dit maakt dat slechts in zeer bijzondere omstandigheden een positieve verplichting bestaat om ouders met hun meerderjarige kinderen te herenigen. Van dit soort bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Voor wat betreft de aanvragen van de broers en zus van referent stelt verweerder dat er geen beschermenswaardig gezinsleven is met referent, omdat niet gebleken is van hechte persoonlijk banden. Aan een belangenafweging bij de aanvragen van de broers en zus van referent komt verweerder dan ook niet toe. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd door de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond te verklaren.
Waarom zijn eisers het niet eens met verweerder?
3. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot een belangenafweging, omdat het vaste beslispraktijk van verweerder was om mvv’s te verlenen bij jongvolwassen vluchtelingen die om hereniging met hun ouders vroegen. Gelet op het gelijkheidsbeginsel had verweerder moeten afzien van deze belangenafweging en eisers mvv’s moeten verlenen. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat verweerder terecht een belangenafweging heeft gemaakt dan is deze belangenafweging onjuist, althans ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder had zwaarder gewicht moeten toekennen aan de belangen van eisers en referent. In dit kader is relevant dat er objectieve belemmeringen zijn voor referent om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen en zij geen banden hebben met een derde land om gezinsleven uit te oefenen. Ook is er sprake van een subjectieve belemmering omdat referent zijn sociaal leven in Nederland heeft en geworteld is geraakt. In de belangenafweging heeft verweerder ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de belangen van de overheid. Een restrictief toelatingsbeleid is geen belang dat op zichzelf zwaarder weegt dan de belangen van eisers en referent. Ook aan het economisch belang van de overheid kent verweerder een onredelijk en onjuist belang toe. Gelet op de gunstige voorwaarden die de Gezinsherenigingsrichtlijn voorschrijft betrekt verweerder ten onrechte het middelenvereiste in de belangenafweging. Feitelijk maakt verweerder hierdoor gezinshereniging onmogelijk, omdat alle gezinsherenigers in beginsel op enige wijze een beroep doen op de openbare kas. Hoewel in het kader van artikel 8 van het EVRM het middelenvereiste een rol kan spelen, heeft verweerder onvoldoende waarde gehecht aan de inspanningen die referent verricht. Tot slot had verweerder referent of eisers in bezwaar moeten horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De Gezinsherenigingsrichtlijn
4. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op de aanvragen van eisers, omdat referent wettig in Nederland verblijft en gezinshereniging met derdelanders beoogt en geen van de uitzonderingen zich voordoen.Hoewel eisers onder het toepassingsbereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn vallen, kunnen zij geen rechten ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn.Broers en zussen zijn geen categorie gezinsleden die op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn in aanmerking komen voor gezinshereniging. Gezinshereniging van ouders met een meerderjarig kind wordt geregeld in artikel 4, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar dit is een facultatieve bepaling die niet door Nederland is geïmplementeerd. Dit betekent dat Nederland op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn ouders van meerderjarige kinderen geen toestemming hoeft te geven voor toegang en verblijf. Ook niet als dat kind in het bezit is van een vluchtelingenstatus. Volgens de hoogste bestuursrechter dient verweerder in deze gevallen wel een belangenafweging te maken op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Deze belangenafweging is gelijk aan de belangenafweging waartoe artikel 8 van het EVRM verplicht, waarbij artikel 8 van het EVRM niet op zo’n manier mag worden uitgelegd dat zij lidstaten een beoordelingsmarge ontzeggen. Met artikel 4, eerste lid, legt de Gezinsherenigingsrichtlijn lidstaten namelijk al verplichtingen op waardoor lidstaten in de door de richtlijn vastgestelde gevallen hereniging van bepaalde gezinsleden moeten toestaan zonder dat de lidstaten een beoordelingsmarge hebben.Dit alles betekent dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM feitelijk niet mag leiden tot implementatie van de facultatieve bepaling én eisers niet gevolgd kunnen worden in hun stelling dat de Gezinsherenigingsrichtlijn tot een gunstigere belangenafweging verplicht dan artikel 8 van het EVRM.
Artikel 8 van het EVRM – de ouders van referent
5. Niet in geschil is dat het jongvolwassenbeleid van toepassing is en dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en eisers. De omstandigheid dat eisers nooit rechtmatig verblijf hebben gehad in Nederland, maakt dat er geen sprake is van inmenging in het familie- en gezinsleven.
6. Anders dan eisers betogen, leidt de constatering dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken niet per definitie (meer) tot inwilliging van de aanvraag. Volgens geldend beleid maakt verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, nadat is vastgesteld dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven.Dit geldend beleid is volgens de hoogste bestuursrechter niet onredelijk en in overeenstemming met rechtspraak van de Europese rechter.Gelet daarop is verweerder terecht overgegaan tot een individuele belangenafweging om te beoordelen of artikel 8 van het EVRM moet leiden tot gezinshereniging en dus verblijfsaanvaarding.
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt verder dat de rechter bij artikel 8 van het EVRM moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het gezinsleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante gegevens en belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Daarbij is in het voordeel van eisers meegewogen dat referent in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel, waardoor sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. In het nadeel van eisers heeft verweerder meegewogen dat referent op zichzelf woont, zijn eigen zaken regelt zonder zijn ouders en dus stappen heeft gezet naar zelfstandigheid. Daarnaast voorziet referent niet in zijn eigen levensonderhoud en huisvestiging, omdat hij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Verweerder heeft verder in het nadeel van eisers gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat zij nooit in Nederland hebben verbleven en dus sterkere banden hebben met hun land van herkomst. Daar komt bij dat aannemelijk is dat zij hier te lande ten laste zullen komen van de openbare kas en hulp nodig zullen hebben bij huisvesting en integratie. Door referent en eisers zijn voor het overige geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die maken dat de belangenafweging in hun voordeel moeten worden uitgelegd. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging een “fair balance” gevonden en niet ten onrechte aan de voor eisers nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend dan aan de feiten en omstandigheden die in hun voordeel uitvallen.
9. De uitspraken waarop ter zitting door eisers een beroep is gedaan, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Bij uitspraak van 10 maart 2022heeft deze rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat er in die zaak geen sprake was van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen referent en zijn ouders. Van een vergelijkbaar geval is geen sprake, omdat verweerder in het geval van eisers wel familieleven met referent aanneemt. Ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 16 februari 2022ziet op een andere situatie. Zo onderhield de vader van die referent als apotheker het gezin in het land van herkomst. De rechtbank vond daarom in die zaak dat verweerder niet zonder nader onderzoek kon stellen dat die ouders in Nederland ten laste zouden gaan komen van de openbare kas. Eisers hebben dit soort omstandigheden niet aangedragen.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder de belangenafweging goed gemotiveerd en niet ten onrechte in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. Het weigeren van mvv’s is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Artikel 8 EVRM – de broers en zus van referent
11. De broers en zus van referent hebben tegen verweerders standpunt dat tussen hen geen gezinsleven bestaat geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan verweerder.
12. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen in bezwaar. Verweerder mag van horen in bezwaar slechts afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.Het bezwaarschrift van eisers bevatte geen aanknopingspunten voor twijfel over het juridisch kader. Ook bevatte het geen nieuwe feiten en omstandigheden die van invloed konden zijn op de belangenafweging. Dit maakt dat aan de vereiste maatstaf werd voldaan en verweerder kon afzien van het horen in bezwaar.
13. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.