ECLI:NL:RBDHA:2023:11080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/2907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag Individuele Studietoeslag wegens misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser inzake de aanvraag om Individuele Studietoeslag (IST). Eiser had op 3 oktober 2021 een aanvraag ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 26 november 2021 was afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing op 11 april 2022 niet-ontvankelijk wegens te late indiening. Eiser heeft vervolgens op 5 mei 2022 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was vanwege misbruik van recht. De rechtbank concludeerde dat eiser op kwade trouw handelde, met als doel financieel gewin, en dat hij de normale gang van zaken in de procedure opzettelijk frustreerde. Eiser had herhaaldelijk aanvragen ingediend en daarbij de noodzakelijke medische keuringen gefrustreerd, wat leidde tot een administratieve chaos. De rechtbank stelde vast dat eiser misbruik maakte van zijn procesrecht en dat er geen sprake was van een reëel geschilpunt. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd eveneens afgewezen. De rechtbank veroordeelde eiser tot betaling van de proceskosten van het college, vastgesteld op € 837,-. Deze uitspraak heeft implicaties voor toekomstige beroepszaken van eiser, waarbij zijn misbruikintentie kan worden voorondersteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: voorheen [gemachtigde] , thans zonder gemachtigde),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. H.A.E. van Soest).

Procesverloop

In het besluit van 26 november 2021 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om Individuele Studietoeslag (IST) van 3 oktober 2021 (ontvangen op 4 oktober 2021) afgewezen.
In het bestreden besluit van 11 april 2022 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening van het bezwaar.
Eiser heeft op 5 mei 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 26 juli 2022 heeft het college het besluit van 11 april 2022 vervangen en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen separaat beroep ingesteld. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 22/4949.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 13 februari 2023 heeft [gemachtigde] mede namens eiser de rechter gewraakt in ruim 50 verschillende hoofdzaken die aanhangig zijn bij de rechtbank, waaronder in zaken van eiser. Onder deze zaken is ook de thans voorliggende procedure.
Bij beslissing van 22 maart 2023 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in alle zaken waarin nog geen einduitspraak is gedaan, niet in behandeling zal worden genomen. Tevens heeft de wrakingskamer bepaald dat de behandeling van – onder meer – deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Op 11 april 2023 heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Bij brief van 6 juni 2023 heeft de rechtbank partijen opgeroepen om in persoon op de zitting van 6 juli 2023 te verschijnen, dan wel om zich op die zitting door een gemachtigde te laten vertegenwoordigen.
Op 11 juni 2023 heeft eiser als volgt om uitstel van de zitting verzocht:
“Allereerst meld ik dat ik 6 juli 2022 en de andere dagen niet persoonlijk kan, de rechtbank stuurt mij laatste moment een uitnodiging zonder dat zij verhindering voor de aankomende dagen vraagt. Daarnaast verzoek ik de hoorzitting besloten te houden gezien mijn privacy anders geschonden wordt. Daarnaast moet ik mijn medische situatie bloot geven waar ik ook niet van ben gediend en een meervoudige kamer bij de hoorzitting aanwezig te laten zijn i.p.v. een enkelvoudige kamer. Er wordt ook nadrukkelijk verzocht wel een uitspraak te doen gezien de zaak al te lang duurt. Ik kan digitaal aanwezig zijn gezien ik dan op vakantie ben en de uitnodiging enkele dagen vooraf de zitting is gegeven. Ik zie de link voor de digitale zitting wel tegemoet, anderzijds kunt u mij de vragen die de rechter heeft sturen dan zal ik dezen op schrift beantwoorden.”
Het aanhoudingsverzoek is op 12 juni 2023 afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 10 juli 2023 heeft eiser een e-mail aan de rechtbank gestuurd, met als letterlijke tekst: “
Zie bijlage intrekken van het beroep indien geen uitspraak gedaan wordt”. In de bijlage bevinden zich twee producties alsmede een tekst als volgt:
“Hierbij laat ik u weten dat ik het beroep intrek gezien er nog geen uitspraak is gedaan dient de zaak dan ook zo afgedaan te worden zonder proceskostenveroordeling of uitspraak. Indien er toch een uitspraak wordt gedaan of proceskostenveroordeling komt dan dient u alsnog uitspraak te doen en beroep mij ook op het feit dat er geen uitzondering is gegeven om de hoorzitting te verplaatsen en ik alsnog medisch overzicht stuurt waarbij ik aantoon dat ik wel naar onder behandeling stond sinds de aanvragen en dat de keuringen dit in kaart moeten brengen en dit ten onrechte mij is afgenomen en niet de bewijslast op mij nu gelegd kan worden gezien ik dit niet kan betalen.
Ik verklaar dat ik de beroepen bij dezen dan ook intrek.”
De rechtbank heeft bij procesbeslissing van 14 juli 2023 besloten dat de e-mail van 10 juli 2023 geen rechtsgeldige intrekking inhoudt en dat in het openbaar uitspraak wordt gedaan op heden.

Ontvankelijkheid van het beroep

1.1
De rechtbank dient (ambtshalve) de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als sprake is van misbruik van recht.
1.2
Op grond van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in verbinding met artikel 3:15 van het BW, kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, dan wel een inhoudelijke behandeling te verkrijgen van een ingesteld beroep, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze wetsartikelen verzetten zich tegen het instellen en de inhoudelijke behandeling van een beroep bij de bestuursrechter dat misbruik van recht behelst. Ze bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
1.3
Een beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op, ook niet als daarvan min of meer overmatig gebruik gemaakt wordt. Elk beroep op overheidsfaciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
1.4
Het college stelt zich in deze zaak op het standpunt dat eiser misbruik van procesrecht maakt. Kort gezegd betoogt het college daartoe dat eiser herhaalde aanvragen indient voor diverse voorzieningen zoals de in deze procedure in geding zijnde IST, maar vervolgens met zijn gedrag en houding de daarvoor noodzakelijke medische keuring frustreert. Daardoor kan de procedure zoals die is geregeld niet op een normale manier worden doorlopen. Op het moment dat eiser een uitnodiging voor een keuring ontvangt, probeert eiser te achterhalen wie de keurende instantie en arts zijn. Deze bestookt hij vervolgens per e-mail en telefoon. Hij dreigt daarbij met (tuchtrechtelijke) klachten, aangiften en dwangsommen en de deskundigheid van de arts wordt in twijfel getrokken. Hierdoor vertraagt hij de besluitvorming van het college, om vervolgens het college in gebreke te stellen en dwangsommen op te eisen.
1.5
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of het beroep in deze zaak niet-ontvankelijk is omdat eiser misbruik van recht maakt.
1.6
Onder meer in haar uitspraak van 14 juni 2023 in de zaken van eiser met de nummers SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155, SGR 22/1565 en SGR 22/4949 [1] heeft de rechtbank overwogen dat zij er uit het gepubliceerde vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 oktober 2022 [2] mee bekend is dat eiser deel uitmaakt van een groep rond eisers voormalige gemachtigde [gemachtigde] . De leden van die groep communiceren met de gemeente Den Haag en medisch adviseurs van die gemeente, waaronder de GGD, op een wijze die zowel voor wat betreft de frequentie als de inhoud als onrechtmatig is aan te merken. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt dat eiser als inwoner van de gemeente Den Haag de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van voorzieningen op basis van onder meer de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gemeentelijke verordeningen. Eiser heeft in de afgelopen jaren, in meer of mindere mate, een beroep op diverse voorzieningen gedaan. Eiser dient veelvuldig klachten in bij de gemeente en bij instanties die in opdracht van de gemeente handelen en hij voert bezwaar- en beroepsprocedures. In het kader van dit alles wordt ook veelvuldig telefonisch en per e-mail contact gezocht door eiser. E-mails worden aan verschillende geadresseerden verzonden en zijn afkomstig van verschillende e-mailadressen. Aanvragen en klachten worden ook herhaald ingediend. Tevens worden ingebrekestellingen ingediend en wordt aanspraak gemaakt op dwangsommen op basis van artikel 4:17 van de Awb. In de contacten – zowel telefonisch als schriftelijk – gebruikt eiser geregeld beledigende, dreigende of onheuse taal, waarbij (ook) individuele medewerkers van de gemeente en haar medisch adviseurs persoonlijk worden aangesproken.
1.7
Blijkens het dossier is ook in de zaak van dit alles sprake. Eiser heeft van genoemd vonnis geen hoger beroep ingesteld. Eiser heeft zich derhalve bij dit vonnis neergelegd. In deze beroepszaak staat dus vast dat eiser zich tegenover het college onrechtmatig heeft gedragen.
1.8
In genoemde uitspraak van 14 juni 2023 heeft de rechtbank overwogen dat van misbruik van procesrecht door eiser in die zaken niet kon worden gesproken. Daarvoor is redengevend geacht dat de rechtbank nog niet eerder een inhoudelijke beslissing heeft genomen over deze en soortgelijke aanvragen van eiser. [3] Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser kennelijk onredelijk gebruikmaakt van het bestuursprocesrecht.
1.9
Thans overweegt de rechtbank als volgt. [4] Eiser heeft sedert 2020 ongeveer iedere twee maanden een nieuwe aanvraag bij het college ingediend tot toekenning van een IST: 22 juni 2020, 9 augustus 2020, 31 oktober 2020, 11 november 2020, 7 januari 2021, 14 maart 2021, 26 juli 2021 en 3 oktober 2021. In deze procedure gaat het om de aanvraag van 3 oktober 2021.
1.1
Eiser is in het kader van deze aanvragen om IST (en overigens ook in het kader van andere aanvragen om andere gehandicaptenvoorzieningen, zo is de rechtbank ambtshalve bekend [5] ) door vier verschillende keuringsinstanties, die alle zijn benaderd door het college, uitgenodigd voor een medische keuring. De GGD Haaglanden, de stichting SAP en JPH consult hebben het keuringsverzoek van het college teruggegeven. De reden voor het teruggeven van de opdracht lag steeds in het verwijtbare gedrag van eiser, als gevolg waarvan geen medisch advies tot stand is gekomen. Een voorbeeld van de wijze waarop eiser de noodzakelijke keuring frustreert, wordt inzichtelijk in de uitnodiging voor de keuring op 22 februari 2022 door Argonaut, de vierde keuringsinstantie. Eiser werpt, samen met zijn voormalige gemachtigde, talloze drempels op om te voorkomen dat de keuringsafspraak doorgaat. Hij stelt uitnodigingen niet of te laat te ontvangen, stelt dat hij vervoersproblemen heeft of stelt dat hij niet zonder tolk op een afspraak kan verschijnen. Uiteindelijk kon eiser op 22 februari 2022 aansluitend aan de keuring voor een gehandicaptenparkeerkaart, zonder te wachten, ook voor de onderhavige aanvraag om IST gekeurd worden. Eiser is echter vertrokken zonder van deze mogelijkheid gebruik te maken.
1.11
In het kader van zijn aanvragen om IST heeft eiser bij deze rechtbank verschillende beroepen ingesteld. De rechtbank heeft daarover in de uitspraak van 14 juni 2023 overwogen dat de procesdossiers zijn samengesteld uit grote aantallen door eiser (dan wel zijn voormalige gemachtigde) aan de rechtbank gezonden of gemailde ongeordende brieven, door het lettertype nagenoeg onleesbare e-mails, handgeschreven aanvullingen op berichten, vage foto’s van (incomplete) documenten en pakketten stukken die op andere personen, andere onderwerpen en andere zaken betrekking hebben, alsmede scheldpartijen en tirades in de richting van het college/de gemeente Den Haag en haar medewerkers.
1.12
Daarbij komt dat eiser de rechtbank voortdurend belaagt met verzoeken, eisen, verboden, e-mails en telefoontjes. Met die werkwijze schept eiser, zo heeft de rechtbank overwogen, in de beroepsprocedures doelbewust een administratieve chaos voor de rechtbank. Daarbij komt dat eiser het administratieve personeel van de rechtbank, met wie hij dan wel zijn voormalige gemachtigde in contact treedt, op onacceptabele wijze angst aanjaagt, intimideert, uitscheldt en bedreigt. Eisers werkwijze heeft ertoe geleid dat de President van de rechtbank op 24 januari 2023 aan eiser een communicatiemaatregel heeft opgelegd.
1.13
Eiser stelt voorts tegen vrijwel elk besluit - of uitblijven van een besluit - van het college op zijn herhaalde aanvragen om steeds dezelfde voorzieningen afzonderlijk beroep in, zonder daarbij te vermelden om welke aanvraag het gaat of welke andere bezwaren of beroepen er over dezelfde aanvraag lopen. De rechtbank wordt aldus door eiser opzettelijk geconfronteerd met administratieve puzzels om uit te vinden waarop de diverse beroepen betrekking hebben. De rechtbank illustreert de wijze van procederen door eiser allereerst als volgt aan de hand van eisers aanvraag om IST van 26 juli 2021.
1.13.1
Eiser heeft op 26 juli 2021 bij het college een aanvraag om IST ingediend. Op 17 september 2021 heeft het college deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Op 4 oktober 2021 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Vervolgens stelt eiser het college op 17 januari 2022 in gebreke omdat nog niet op tijd op zijn aanvraag zou zijn beslist. Op 26 januari 2022 heeft het college een besluit op de ingebrekestelling genomen en op 26 april 2022 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het op de ingebrekestelling genomen besluit ongegrond verklaard. [6] In de beslissing op bezwaar van 15 februari 2022 heeft het college het bezwaar van eiser van 4 oktober 2021 gegrond verklaard en bepaald dat de aanvraag van eiser alsnog in behandeling moet worden genomen. Eiser heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld, welk beroep de rechtbank niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. [7] Op 6 maart 2022 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 4 oktober 2021. Op 9 maart 2022 heeft het college alsnog een (inhoudelijk) besluit op eisers aanvraag genomen en op 10 maart 2022 heeft het college op de ingebrekestelling van 6 maart 2022 beslist. Op 28 maart 2022 heeft eiser vervolgens voor de tweede keer bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 september 2021. Omdat het college de verzending van het besluit van 17 september 2021 aannemelijk heeft gemaakt en omdat eiser op 4 oktober 2021 hier al voor de eerste keer bezwaar tegen had ingediend, is het beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar ongegrond verklaard. [8] Op 12 september 2022 heeft eiser, onder meer verwijzend naar de ingebrekestelling van 17 januari 2022, vervolgens een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 26 juli 2021 en zijn bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2022. De rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. [9]
1.14
Ook in de hier voorliggende procedure spelen vergelijkbare procedurele perikelen. Eiser heeft op 3 oktober 2021 (ontvangen op 4 oktober 2021) een aanvraag om IST ingediend, welke het college met het primaire besluit van 26 november 2021 heeft afgewezen. Eiser heeft het college op 17 januari 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Op 26 januari 2022 heeft het college op de ingebrekestelling beslist. Het college heeft het daartegen gemaakte bezwaar in het besluit van 26 april 2022 gegrond verklaard en eiser een dwangsom toegekend. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld, welk beroep de rechtbank ongegrond heeft verklaard. [10] Op 28 maart 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, welk bezwaar het college met het bestreden besluit van 11 april 2022 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft hiertegen op 5 mei 2022 beroep ingesteld. Laatstgenoemd besluit is echter al kort na het instellen van het beroep door het besluit van 27 juli 2022 achterhaald. Eiser kiest er echter voor om de rechtbank daarover niet te informeren, maar hiertegen op 10 augustus 2022 een apart beroep in te dienen (zaaknummer SGR 22/4949). Vervolgens heeft eiser op 12 september 2022 een beroep ingediend wegens het niet tijdig nemen van een besluit op, onder meer, zijn aanvraag van 4 oktober 2022, zonder de rechtbank te informeren over de beroepen van 5 mei 2022 en 10 augustus 2022. De rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. [11] Inmiddels heeft de rechtbank bij de uitspraak van 14 juni 2023 geoordeeld dat de aanvraag van 3 oktober 2021 op juiste gronden is afgewezen omdat eiser niet aan de verplichting heeft voldaan om mee te werken aan de aangeboden medische keuring. Na die uitspraak heeft eiser tot zijn bericht van 10 juli 2023 niet van zich laten horen. Wel heeft hij het - na de uitspraak van 14 juni 2023 evident zinloze en kansloze – beroep gehandhaafd.
1.15
Daarbij komt dat het eiser er in al zijn zaken primair om gaat dat hij, net als [naam] , iemand die hij zegt van het internet te kennen en die evenals eiser onderdeel uitmaakt van de groep rond [gemachtigde] , zonder gekeurd te zijn en zonder dat vaststaat of hij studeert, een maandbedrag van € 300,- aan IST van het college wil ontvangen, te beginnen op 22 juni 2020. In deze zaak heeft eiser het door hem gewenste doel in de brief van 23 november 2022 als volgt toegelicht:
“Kortom, gezien het beroep van dhr. [naam] gegrond is verklaard op dezelfde wijzen verzoek ik op grond van het gelijkheidsbeginsel de IST toe te kennen vanaf datum aanvraag: 22-6-2020. Op grond van gebrek aan bewijs de gemeente in het ongelijk te stellen, alle eerdere genomen besluiten van de gemeente te vernietigen, de dwangsommen toe te kennen, gezien de gemeente geen 2e keuring uitnodiging heeft gestuurd gezien het eerste 12 uur vooraf de keuring is verstuurd en dit te kort is om ervan uit te gaan dat iemand maar kan de gemeente hierin hetgeen voor haar eigen rekening te nemen (gezien de gemeente eerder aangaf in een brief de kosten op mij te verhalen voor de IST keuring afwijzing) en ook de gevolgen van het niet opnieuw uitnodigen voor eigen rekening en de gevolgen voor de gemeente.
(…)
Daarnaast is het dossier van dhr. [naam] identiek aan mijn dossier, ook hier werd aangegeven dat hij de keuring had geweigerd, eisen had gesteld, dan wel de zaak waarnemer de zaak had bemoeilijkt. Echter kwam de bezwaar medewerker nadat er een beroep was ingesteld met een antwoordt dat aanvrager niet benadeeld kan worden en er zelfs afgezien wordt van de keuring. Wat is hier anders dan mijn zaak? Dan vraag ik de gemeente het dossier door te nemen en aan te geven welke verschil er is tussen de zaak van [naam] en mijn zaak. Ook ik kan niet benadeeld worden gezien de gemeente zelf de zaak heeft bemoeilijkt en de keuringen door het toedoen van de gemeente niet hebben plaats gevonden of door haar partners zelf. Zie ook uitspraken ombudsman, de geschillencommissie (zelfs mijn zaak bij de geschillencommissie), eerdere uitspraken van gelijksoortige zaken in de bijlage. Op grond hiervan beroep ik mij op het gelijkheidsbeginsel en vind dat de zaken [naam] en mijn zaak gelijk zijn.”
Verder verzoekt hij de rechtbank tevens om het college (verhoogde) dwangsommen op te leggen, omdat het college volgens hem handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. In de brief van 23 november 2022 heeft eiser dat als volgt toegelicht:
“Daarnaast is het zelfs nog zo dat ik niet eens bij het bezwaar de mogelijkheid heb gekregen om de hoorzitting bij te wonen de ambtenaren en het college negeert mijn mails, nodig mij niet uit (vermoedelijk zijn ze bang om een vurig betoog te krijgen en kunnen de gestelde vragen niet beantwoorden)waardoor het ook nog eens eenzijdig allemaal maar wordt afgesloten. Ik verzoek de rechtbank dan ook het besluit te vernietigen en de gemeente wegens detournement de pouvoir ook de verhoogde dwangsom op te leggen.”
1.16
Gelet op het vorenstaande doen zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval zwaarwichtige redenen voor als genoemd in 1.2. De manier waarop eiser gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden om een behandeling van zijn beroep te verkrijgen en (onder meer) dit beroep heeft gehandhaafd, geeft blijk van kwade trouw. Die kwade trouw is enkel gericht op geldelijk gewin. Dit beroep diende al vlak na het instellen daarvan geen concreet en valide belang meer omdat inmiddels een inhoudelijke beslissing op bezwaar was genomen. Desondanks handhaaft eiser het beroep - zoals onder 1.14 beschreven - omdat hij zonder medische keuring en zonder te studeren maandelijks een bedrag aan bijstand/IST van het college wenst te ontvangen. Eiser frustreert daarbij doelbewust de normale gang van zaken in de door hem ingestelde beroepen, waardoor hij de rechtbankorganisatie onevenredig belast. Hij richt procedures, waaronder in dit geval, doelbewust op zodanige wijze in dat vanwege de daarmee door eiser geschapen administratieve puinhoop niet op tijd op aanvragen en bezwaren kan worden beslist, om vervolgens het college daarvoor in gebreke te stellen en van het college te eisen dat dwangsommen worden betaald. In verschillende beroepen, waaronder dit beroep, stelt eiser zich vervolgens op het standpunt dat het college handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir en de rechtbank het college daarom een verhoogde dwangsom moet opleggen, terwijl voor die stelling geen enkele wettelijke grondslag bestaat. Door het consequent in zijn beroepszaken toepassen van dit verdienmodel heeft eiser misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15 van het BW.

Redelijke termijn

2.1
Eiser heeft (ook) in deze zaak verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.2
De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na – in dit geval – de ontvangst van het verzoekschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser. Als de rechtbank van oordeel is dat gelet op de specifieke omstandigheden van het geval geen immateriële schade is geleden, moet zij dat uitdrukkelijk motiveren.
2.3
De rechtbank stelt allereerst vast eiser op 28 maart 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Dit betekent dat de hiervoor genoemde redelijke termijn van twee jaar nog niet is verstreken en eiser reeds daarom niet in aanmerking komt voor de door hem gevraagde schadevergoeding.
2.4
Echter, ook al zou wel sprake zijn geweest van overschrijding van de redelijke termijn, dan is de rechtbank van oordeel dat eiser gelet op de specifieke omstandigheden van het geval in deze zaak geen immateriële schade zou hebben geleden, dit gelet op het feit dat eiser misbruik van procesrecht heeft gemaakt. In deze zaak heeft eiser getracht om onder meer door het doelbewust scheppen van administratieve chaos en het intimideren van personeel van het college/de gemeente Den Haag en administratief personeel van de rechtbank, dwangsommen en IST te ontvangen zonder medische beoordeling en zonder dat vaststaat of hij studeert, omdat naar zijn zeggen iemand die hij kent dat ook op dezelfde wijze verkregen heeft. Met dergelijk processueel gedrag verdraagt zich niet dat sprake zou zijn van immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Dit betekent ook dat het bestreden besluit in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
4. Omdat eiser misbruik van recht heeft gemaakt, krijgt het college zoals verzocht een vergoeding van zijn proceskosten. Eiser moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 1,0).
5. De rechtbank merkt ter voorlichting van eiser op dat deze uitspraak betekent dat in eventuele volgende beroepszaken van eiser over IST-aanvragen, waaronder begrepen beroepen wegens het niet tijdig nemen van besluiten op die aanvragen door het college, de misbruikintentie van eiser bij het instellen van die bestuursrechtelijke beroepsprocedures kan worden voorondersteld. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien eiser bij zijn aanvraag dan wel een in te stellen beroep met bewijsstukken aannemelijk maakt dat een concreet en valide belang bij het indienen daarvan bestaat, dan wel dat het gaat om een reëel geschilpunt in de rechtsverhouding tussen eiser en het college.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt eiser in de proceskosten van het college, te betalen aan de gemachtigde van het college, tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8628.
4.De rechtbank merkt in dit kader op dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht rekening kan worden gehouden met de eerdere handelwijze van eiser in andere procedures. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:920.
5.De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8627.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:525.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8628, in het beroep met zaaknummer SGR 22/1565.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:524.
9.Zie de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6439.
10.Zie de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:527.
11.Zie de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6439.