ECLI:NL:RBDHA:2023:11386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.14360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van een Egyptische nationaliteit op basis van eerdere afwijzingen en geloofwaardigheid van nieuwe feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 juli 2023, is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, een Egyptische nationaliteit, had eerder op 9 januari 2019 een asielaanvraag ingediend die op 9 juni 2021 was afgewezen. De rechtbank heeft de opvolgende aanvraag beoordeeld, waarbij eiser nieuwe feiten en omstandigheden aanvoerde die zijn asielrelaas zouden onderbouwen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, stellende dat de nieuwe elementen niet geloofwaardig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag in twee stappen heeft beoordeeld. In de eerste stap werd gekeken naar de ontvankelijkheid van de aanvraag en of er nieuwe elementen waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de opvolgende aanvraag aan de ontvankelijkheidsvereisten voldeed, maar dat de nieuwe elementen niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te onderbouwen.

Eiser heeft onder andere verklaard dat hij in Egypte is mishandeld na deelname aan een demonstratie en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser en de overgelegde documenten, zoals verklaringen van vrienden en medische documenten, op juiste wijze heeft gewogen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de nieuwe feiten en omstandigheden niet de kans aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R. S. Helmus).

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit van 11 mei 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit behelst tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.14361, op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987. Eerder heeft eiser een asielaanvraag ingediend op 9 januari 2019. Deze aanvraag is bij besluit van 9 juni 2021 afgewezen als ongegrond. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 29 september 2021. [1] De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak in hoger beroep bevestigd. Op 6 april 2022 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Er is daarom sprake van een opvolgende aanvraag. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag zijn nadere vragen gesteld omtrent nieuwe feiten en omstandigheden.
2.1.
Aan de eerdere aanvraag in 2019 had eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in Egypte na het verlaten van een café in een demonstratie beland. De demonstraten waren aan het rennen en daarom besloot eiser ook mee te rennen. Vervolgens is hij aangehouden en meegenomen op verdenking van deelname aan de demonstratie. Tijdens de detentie is eiser mishandeld en hij is vervolgens pas vrijgelaten toen hij een handtekening zette onder een verklaring. Enkele dagen daarna werd eiser veroordeeld en werd aan hem een gevangenisstraf opgelegd. De beroepen daartegen waren zonder succes en daarom besloot eiser het land te verlaten. Hij is met behulp van zijn broer naar Nederland gevlucht. Bij terugkeer is eiser bang om opnieuw in detentie te belanden en te worden mishandeld. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser twee originele versies van een aanhoudingsbevel overgelegd en een kopie van een dossier van de rechtbank. Eiser heeft daar in zijn zienswijze aan toegevoegd dat de demonstratie van de
moslimbroederschap was en dat de autoriteiten van Egypte hem om die reden in de gaten
zullen houden vanwege vermeende betrokkenheid bij de moslimbroederschap. Om die reden heeft eiser de woning van zijn ouders verlaten en is hij tot zijn vertrek naar Nederland
ondergedoken.
3. De beoordeling van opvolgende asielaanvragen die de staatssecretaris in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn moet maken, bestaat uit twee stappen. [2] De eerste stap betreft de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. De eerste fase betreft het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of dat deze eerder door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. In dit geval is de staatssecretaris toegekomen aan fase twee van de eerste stap, omdat hij concludeert dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag. Fase twee van de eerste stap betreft het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Deze fase is in dit geval ook gepasseerd. De opvolgende asielaanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten. De staatssecretaris is toegekomen aan stap twee, namelijk de inhoudelijke beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. De nieuwe en relevante elementen moeten dan samen met de eerder afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsstukken in een procedure-overstijgende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken worden. [3]
4. Het asielrelaas bevat de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen naar aanleiding van een arrestatie tijdens een demonstratie.
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat relevant element één geloofwaardig wordt geacht. Relevant element twee wordt niet geloofwaardig geacht. Alle bekende feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de asielaanvraag zijn in samenhang meegewogen, aldus de staatssecretaris.
6. Eiser voert aan dat hij met de bij de huidige aanvraag overgelegde documenten en nieuwe verklaringen, in onderling samenhang bezien met de eerdere verklaringen, de eerder gestelde problemen naar aanleiding van een arrestatie tijdens een demonstratie alsnog aannemelijk heeft gemaakt. De volgende punten worden hieronder per beroepsgrond besproken: verklaringen van vrienden, het vonnis van de rechtbank van Alexandrië, de foto’s van de huiszoeking, de medische documenten aangaande moeder en de verklaringen over het meegemaakte misbruik tijdens detentie en de medische verklaring hierover. Per onderdeel voert eiser aan waarom dit volgens hem verkeerd is meegewogen in het geheel. Deze worden hierna per onderdeel eerst apart besproken, waarna tot de conclusie zal worden gekomen.
Verklaringen van vrienden
7. Ten aanzien van de verklaringen van vrienden voert eiser aan dat deze op verzoek van eiser zijn gegeven, maar wel op basis van hun eigen waarneming en niet op basis van wat eiser heeft verteld. Aan deze verklaringen moet dan ook een andere weging worden gegeven bij de beoordeling van het geheel van alle feiten en omstandigheden in onderling samenhang bezien.
7.1.
Deze beroepsgrond behelst naar het oordeel van de rechtbank een verkeerde lezing van het bestreden besluit. Aan de verklaringen van de vrienden wordt door de staatssecretaris terecht minder waarde gehecht omdat de vrienden verklaren wat zij hebben gehoord, zogenaamde ‘van horen zeggen’ verklaringen. Uit de verklaringen blijkt namelijk niet dat de vrienden de gebeurtenissen zelf hebben gezien. Daarnaast zijn de verklaringen summier en vrijwel gelijkluidend. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Het vonnis van de rechtbank Alexandrië (een kopie)
8. Ten aanzien van het vonnis van de rechtbank Alexandrië verwijst eiser naar het arrest LH [4] , een uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 [5] en een uitspraak van deze rechtbank van 7 juli 2021, r.o. 18 [6] . Hieruit volgt dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling, om de bewijswaarde van documenten goed te kunnen beoordelen, nadere feiten en omstandigheden moet betrekken, zoals bijvoorbeeld de aard van de documenten, hoe eiser aan de documenten is gekomen, waarom eiser vindt dat deze documenten zijn relaas ondersteunen en of dergelijke documenten in het land van herkomst gangbaar zijn, ondanks dat Bureau Documenten niet over referentiemateriaal beschikt en ondanks documentenonderzoek geen uitspraken gedaan kunnen worden over de echtheid van deze documenten. Deze beoordeling heeft niet plaatsgevonden, aldus eiser.
Het vonnis is op 13 december 2021 ontvangen door de gemachtigde via DHL, hiervoor heeft eiser een bewijsstuk overgelegd in beroep. Ook heeft eiser een bewijsstuk overgelegd waaruit zou blijken dat de overige documenten op 27 januari 2022 zijn ontvangen door de gemachtigde. Het vonnis was ten tijde van de uitreis nog niet onherroepelijk. Eiser was bij verstek veroordeeld en er was hoger beroep/verzet ingediend door zijn advocaat. Verder heeft eiser nog foto’s van WhatsApp gesprekken tussen hem en de advocaat overgelegd.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog een tweetal berichten voorgelezen met informatie die zij van de advocaat van eiser in Egypte heeft verkregen. De advocaat van eiser in Egypte zou hierin hebben aangegeven dat het vonnis ten tijde van de uitreis niet onherroepelijk was en dat er geen uitreisverbod gold waardoor eiser dus legaal kon uitreizen. Dit omdat de advocaat in Egypte verzet had ingesteld tegen het bij verstek veroordeelde vonnis.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. De staatssecretaris heeft toegelicht dat de verklaringen over de wijze van het verkrijgen van het vonnis, in samenhang met de verklaringen tijdens de eerdere procedure, naast de inhoud van het vonnis zijn gelegd, waaronder de datum van het vonnis. Eiser heeft in deze procedure ‘opvolgende aanvraag’ tijdens het gehoor op 9 mei 2023 verklaard dat hij het document kreeg via zijn zus die het van de advocaat heeft gekregen en eiser heeft nooit het originele document in handen gehad. Eiser heeft daarnaast in deze procedure verklaard dat hij niet weet wanneer hij de kopie toegestuurd kreeg. Het vonnis dateert van 25 april 2018. Echter, in de vorige procedure (aanvraag in januari 2019 ingediend) heeft eiser tijdens het nader gehoor op 11 februari 2021 verklaard dat het vonnis nog niet aan hem uitgevaardigd was en niet onherroepelijk was, de zaak was namelijk nog steeds in de onderzoeksfase en het vonnis was nog niet in het systeem gezet. Ook verklaarde eiser in de vorige procedure dat hij daarom dus wel legaal kon uitreizen, omdat er nog geen vonnis was en daardoor nog geen uitreisverbod. Dit is tegenstrijdig met het feit dat uit de kopie van het vonnis blijkt dat er wel al een vonnis was. Er is ook nog een aanhoudingsbevel van 10 mei 2018 waaruit blijkt dat eiser gezocht werd. Het is dan ook bevreemdingwekkend dat eiser op 28 juli 2018 legaal Egypte heeft kunnen verlaten. Uit de landeninformatie [7] volgt dat politieke activisten wel degelijk een uitreisverbod krijgen, zowel als het onderzoek nog loopt alsook bij een officiële aanklacht. De onderbouwing met de berichten van de advocaat in Egypte, dat eiser wel legaal zou kunnen uitreizen, is niet in het geding gebracht. Dit is niet nader onderbouwd. De staatssecretaris gaat dan ook terecht uit van de landeninformatie. Daarom is het niet aannemelijk dat eiser na het vonnis, of deze nu onherroepelijk is of niet, nog vrij kon uitreizen. Dit is ook tegenstrijdig met de mededeling dat het vonnis nog niet aan eiser was uitgereikt en nog in de onderzoeksfase was.
De tegenwerpingen uit de eerdere procedure staan ook nog steeds overeind, zoals volgt uit de uitspraak van 29 september 2021. In de vorige procedure heeft eiser ook tegenstrijdig verklaard over de mogelijkheid tot uitreizen. In het aanmeldgehoor op 15 januari 2019 had eiser verklaard dat hij niet kon uitreizen zonder dat zijn broer daarvoor steekpenningen zou betalen en in het nader gehoor op 11 februari 2021 had hij verklaard dat dit slechts uit voorzorg was, omdat hij ten tijde van de uitreis nog niet op de lijst met personen stond die niet mogen reizen. Eiser heeft in de vorige procedure ook wisselend verklaard over de vraag of hij ten tijde van de uitreis nu wel of niet stond geregistreerd in het systeem van personen die niet mogen uitreizen. De kopie van het vonnis heldert deze tegenstrijdigheden ook niet op. Het document dat in deze procedure is overgelegd, en de nadere uitleg daarbij, maken niet dat de eerdere tegenwerpingen niet meer overeind kunnen blijven staan. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat het document niet maakt dat het asielrelaas geloofwaardig zou moeten worden geacht.
De foto’s van de huiszoeking
9. Ten aanzien van de foto’s van de huiszoeking voert eiser aan dat bij eiser een onmogelijke bewijslast ligt, omdat het verboden is in Egypte om foto’s te maken als de politie een huiszoeking doet. Eiser heeft in beroep onder andere een eigendomsakte van de woning overgelegd. De foto’s van de huiszoeking betreffen een nadere onderbouwing.
9.1.
De staatssecretaris heeft de foto’s bij zijn beoordeling betrokken. Echter, uit de foto’s van de huiszoeking blijkt niet waar en wanneer ze zijn genomen of wat er met het huis is gebeurd. De foto’s van de eigendomsakte zijn onvertaald. De staatssecretaris heeft de foto’s van de huiszoeking niet kunnen relateren aan verklaringen die eerder zijn afgelegd en de foto’s zijn nietszeggend, aldus de staatssecretaris
9.2.
De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat uit de foto’s niet blijkt dat dit om het huis gaat, waarvan eiser een (onvertaalde) eigendomsakte heeft overlegd. De foto laat alleen meubelstukken zien, die niet aan eiser te relateren zijn. Ook heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat niet uit de foto’s blijkt wanneer ze zijn genomen en wat er is gebeurd. Verder heeft de staatsecretaris bij de beoordeling mogen betrekken dat er geen stukken van de politie over de huiszoekingen aanwezig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De medische documenten aangaande moeder
10. Ten aanzien van de medische documenten aangaande de moeder van eiser voert eiser aan dat hieruit niet blijkt wat de oorzaak van de problemen is, maar dat het een onderbouwing betreft van de eerdere verklaringen dat de aanval op het huis en de arrestatie de gezondheidssituatie van moeder heeft verslechterd.
10.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat deze documenten geen onderbouwing kunnen zijn van eerdere verklaringen, omdat daarmee niet wordt onderbouwd dat de medische situatie van de moeder wordt veroorzaakt door de problematiek van eiser. Uit de medische stukken volgt enkel dat bij moeder sprake is van Apneu zonder vermelding van de oorzaak, en dat kan vele oorzaken hebben. Dit betreft daarom geen onderbouwing van het relaas van eiser.
De verklaringen over het meegemaakte misbruik tijdens detentie en de medische verklaring hierover
11. Ten aanzien van de verklaringen over het meegemaakte misbruik tijdens detentie en de medische verklaringen hierover van Dimence (GGZ) voert eiser aan dat de waardering van deze documenten niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat het een nadere onderbouwing betreft van de gestelde gebeurtenissen. De verklaringen van eiser over het misbruik tijdens de detentie worden als zodanig niet ongeloofwaardig geacht. Uit deze documenten volgt dat eiser volgens de behandeling aan bepaalde psychische problematiek lijdt.
11.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018 [8] en van 19 februari 2014 [9] kan worden afgeleid dat een Forensisch medisch onderzoek (FMO) relevant kan zijn als op het lichaam van de asielzoeker significante littekens of verwondingen zichtbaar zijn, deze littekens of verwondingen stroken met zijn stelling dat autoriteiten van het desbetreffende land hem onmenselijk hebben behandeld en deze stelling bevestiging vindt in betrouwbare algemene informatie over dat land. Daarbij is ook van belang in hoeverre de vreemdeling bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met een FMO had willen staven. Daarom wordt terecht pas beoordeeld of een FMO moet worden verricht nadat de asielmotieven van de vreemdeling bekend zijn geworden. Dat toetsingskader volgt ook uit de nota van toelichting, p. 21, Stb. 2015, 294, paragraaf C1/4.4.4 van de Vc 2000 en WI 2016/4. [10]
11.2.
De staatssecretaris heeft de verklaringen over het meegemaakte misbruik tijdens detentie niet ongeloofwaardig bevonden. Echter, de staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de behandeling bij GGZ geen geloofwaardigheidsbeoordeling is van de gestelde gebeurtenissen zoals de IND dat doet. Daarom doet dit geen afbreuk aan de geloofwaardigheidsbeoordeling van de IND. De staatssecretaris heeft verder geen reden gezien om een onderzoek naar medisch steunbewijs op te starten, gelet op de Werkinstructie 2016/4 (WI 2016/4). Dit is slechts een onderdeel van het element en er zijn al veel tegenstrijdigheden en tegenwerpingen.
11.3.
Op zichzelf levert de medische verklaring geen bewijs op, daarvoor is een FMO naar steunbewijs vereist. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geen reden gezien om onderzoek naar medisch steunbewijs op te starten. Uit Werkinstructie 2016/4 Forensisch medisch onderzoek naar steunbewijs (FMO) volgt dat een FMO niet relevant is indien sprake is van een geval waarin sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een FMO niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat dit hier het geval is. Het element is opgedeeld in meerdere aspecten: demonstratie, arrestatie, detentie, gebeurtenis tijdens detentie en de problemen naar aanleiding daarvan. Daarbij moet worden gekeken of dit aspect van het element, de gebeurtenis tijdens detentie, van voldoende gewicht is om tot een andere beoordeling te komen. Daarbij moet worden gekeken of het opweegt tegen hetgeen dat ongeloofwaardig is geacht. Dat is hier niet het geval. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris alle nieuwe en relevante elementen samen met de eerder afgelegde verklaringen in overgelegde bewijsstukken in een procedure-overstijgende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken. Eiser heeft de problemen naar aanleiding van een arrestatie tijdens een demonstratie niet aannemelijk gemaakt. De aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepsgrond ten aanzien van het gewijzigd beleid slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.10752 (niet gepubliceerd).
2.Zie het arrest van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478 (arrest LH), punten 34-38.
3.Zie een uitspraak van de Afdeling 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, r.o. 5.3.
4.Zie het arrest van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
7.2020 Country Reports on Human Rights Practices: Egypt, section 2-D, p. 39.
10.Vergelijk een uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1584.