ECLI:NL:RBDHA:2023:14615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
9702851 EL 22-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. De eiser had leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia en vorderde onder andere schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van Dexia. De eiser stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en dat de eiser schade had geleden als gevolg hiervan. De vorderingen van de eiser werden toegewezen, inclusief de verklaring dat de eiser de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd was. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, aangezien beide partijen over en weer in het gelijk waren gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 9702851 EL 22-21
vonnis van de kantonrechter van 7 september 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie en in het incident,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Dexia’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 februari 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende akte wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
15-11-2000
Allround Effect
240 mnd
€ 27.228,00
II.
[nummer 2]
23-12-1999
Korting Kado
120 mnd
€ 49.468,30
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten initieel eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
09-08-2006
- € 1.391,45
€ 338,87 (door middel van verrekening)
II.
09-08-2006
- € 10.480,53
€ 36,75 (door middel van verrekening)
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van leaseovereenkomst I. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.672,50 aan maandtermijnen en een bedrag van € 338,87 (door middel van verrekening met dividendopbrengsten) wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van leaseovereenkomst II. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 15.837,08 aan maandtermijnen en een bedrag van € 36,75 (door middel van verrekening met dividendopbrengsten) wegens restschuld aan Dexia betaald.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 30 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van overeenkomsten met contractnummers [nummer 2] en [nummer 1] ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van de ondertekende overeenkomst met contractnummer [nummer 1] uit het archief van Dexia,
- in de hoofdzaak:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden,
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. Voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente,
6. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia thans, na wijziging van eis vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
1. [eiser] zal veroordelen tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,
2. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummer [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
2. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incident
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer 1]
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In 2000 is [eiser] ongevraagd telefonisch benaderd door Spaar Select. De medewerker van Spaar Select stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eiser] door te nemen. [eiser] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens is [naam 1] , financieel adviseur van Spaar Select (hierna: de adviseur) op huisbezoek geweest. Tijdens dit gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Ten aanzien van de financiële situatie is besproken dat [eiser] geld op een spaarrekening had gezet. Tevens ontving [eiser] een percentage aan rente op deze spaarrekening waardoor er een mooi bedrag op de spaarrekening was opgebouwd. Aangezien dit [eiser] zijn eerste baan was en hij alleenstaand was had hij nog niet veel pensioen opgebouwd. [eiser] vertelde de adviseur dat hij graag een financiële reserve wilde opbouwen ter aanvulling op zijn pensioen en hij wilde wat geld opbouwen om een te huis kopen in de toekomst. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [eiser] om een Allround Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten. De adviseur adviseerde [eiser] om ongeveer NLG 12.000,- vooruit te betalen in de overeenkomst. [eiser] zou volgens de adviseur met dit product middels een belegging in de stabiele AEX binnen een aantal jaren een aanzienlijk vermogen opbouwen. De adviseur heeft een rekenvoorbeeld opgesteld. In dit rekenvoorbeeld heeft de adviseur de rendementen dus zeer rooskleurig aan [eiser] voorgeschoteld. De adviseur gaf aan dat binnen zeven jaar een enorm bedrag zou vrijkomen. Er is dus geenszins rekening gehouden met negatieve rendementen, en over tegenvallende koersresultaten is in het geheel niet gesproken. Dit rekenvoorbeeld zat in een geplastificeerde map en heeft de adviseur weer meegenomen. De adviseur heeft [eiser] niet gewezen op de specifieke risico's van de overeenkomst. Zo heeft hij er niet op gewezen dat de rentelasten voor de leningen (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eiser] had geweten van deze risico's, had hij deze overeenkomst niet afgesloten. De adviseur heeft het aanvraagformulier door [eiser] laten ondertekenen. Vervolgens heeft de adviseur het aanvraagformulier aan Bank Labouchere toegezonden. De overeenkomst is vervolgens per post aan [eiser] toegezonden door de adviseur. Hierin wordt ook verwezen naar de financieel adviseur van [eiser] . [eiser] heeft de overeenkomst ondertekend en weer teruggezonden aan de adviseur. Deze heeft de adviseur weer aan Bank Labouchere toegezonden. [eiser] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [eiser] vertrouwde op het advies van de adviseur en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. [eiser] heeft een bedrag van € 12.000,52,- aan inleg vooruitbetaald in de overeenkomst. In 2001 is [eiser] opnieuw ongevraagd benaderd door Spaar Select en is de [naam 2] op huisbezoek geweest. De adviseur kwam destijds bespreken hoe [eiser] de afsluiting van de Allround Effect overeenkomst ervaren had en hoe de overeenkomst op dit moment ervoor stond. Ook nu kwam enkel ter sprake dat het rendement van de overeenkomst er zeer goed voorstond. Over negatieve koersen is niet gesproken.
4.8.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 2 november 2000 op naam van [eiser] , betreffende het Allround Effect product met een vooruitbetaling van NLG 12.000,-, waarop handgeschreven de gegevens van [eiser] zijn ingevuld, voorzien van het logo van Spaar Select, een stempel met de tekst:
Spaar Select B.V. [naam 1](…).Arnhem(…).en het adviseursnummer:
[nummer 3], ondertekend in Arnhem,
- een kopie van de overeenkomst van 15 november 2000 met contractnummer [nummer 1] op naam van [eiser] , genaamd ‘Allround Effect Vooruitbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3] -Spaar Select B.V.,
- een kopie van een brief van 28 november 2000 gericht aan [eiser] en voorzien van het logo van Spaar Select, waarop te lezen is:
‘(…).Indien u nog vragen heeft kunt u contact opnemen met uw financieel adviseur,[naam 1]. (…).’,
- een kopie van een brief van 20 september 2001 gericht aan [eiser] en voorzien van het logo van Spaar Select, waarop te lezen is:
‘(…).In het telefonisch contact met de medewerker van ons callcenter heeft u aangegeven prijs te stellen op een nieuwe afspraak.
Tenslotte bevestig ik hierbij de afspraak met uw accountmanager,[naam 2], opdinsdag 2 oktober 2001 om 21:30 uurbij u thuis. (…).’.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval staat voldoende vast dat de overeenkomst tot stand is gekomen via de tussenpersoon, hetgeen volgt uit het adviseursnummer dat vermeld staat op het aanvraagformulier en de overeenkomst. Daarnaast heeft [eiser] concreet toegelicht dat de tussenpersoon op huisbezoek is geweest. Dexia heeft in algemene bewoordingen dit gestelde huisbezoek betwist, waarbij zij aanvoert dat van haar geen nadere motivering verwacht kan worden, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de tussenpersoon. Daarbij gaat Dexia er echter aan voorbij dat zij wel degelijk de mogelijkheid heeft gehad de voor haar procespositie relevante informatie en stukken te verzamelen, zoals in 4.6. uiteengezet. Nu zij dit heeft nagelaten, is haar verweer hieromtrent onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Er wordt om die reden vanuit gegaan dat de tussenpersoon op huisbezoek is geweest bij [eiser] .
Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon bij dat huisbezoek (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] . Daarnaast kan er dan vanuit gegaan worden dat de tussenpersoon het product op grond van die financiële omstandigheden en doelen geadviseerd heeft.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de genoemde motiveringseisen, haar verweer dus onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.10.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar Select, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.11.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.13. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen en Dexia gehouden is deze schade aan [eiser] te vergoeden. Ten slotte wordt voor recht verklaard dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld behorende bij de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] niet verschuldigd is.
4.14.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [eiser] betwist het door Dexia vastgestelde fiscale voordeel en voert daarbij aan dat Dexia enkel het fiscale voordeel mag meenemen dat op de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] ziet. [eiser] wordt gevolgd in zijn stellingen. De vordering van [eiser] heeft betrekking op de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] , waardoor enkel het voordeel dat onder die overeenkomst is genoten in aanmerking komt bij de berekening van de te vergoeden schade. Volgens opgave van Dexia zelf heeft [eiser] geen fiscaal voordeel genoten onder de betreffende overeenkomst, waardoor het fiscaal voordeel vastgesteld wordt op nihil. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden – voor zover zij zien op deze overeenkomst – geen nadere bespreking.
met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer 2]
4.16.
Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van bedingen in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomst bij de eindafrekening een bedrag bij [eiser] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van deze overeenkomst. [eiser] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.17.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.18.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomst moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
4.19.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [eiser] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.20.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.21.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere Voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomsten heeft geleden.
4.22.
Dexia wordt niet gevolgd in haar stelling dat het vervallen van de post contant gemaakte resterende rentetermijnen ook meebrengt dat de toegepaste korting bij de post restant hoofdsom moet komen te vervallen, omdat deze korting dezelfde basis heeft als de korting op de toekomstige rentetermijnen. De vernietiging en de gevolgen daarvan strekken zich slechts uit tot het gedeelte van de overeenkomst dat oneerlijk is en zien daarmee alleen op de nog verschuldigde rentetermijnen. De overeenkomst moet voor het overige zonder wijzigingen voortbestaan (ECLI:EU:C:2021:68, punt 62). Voor zover Dexia op grond van de Bijzondere voorwaarden bij de beëindiging van de leaseovereenkomst de nog verschuldigde hoofdsom contant dient te maken, is zij ten gunste van de [eiser] van de wettelijke regeling afgeweken. Niet gebleken is dat de overeenkomst in zoverre niet in stand kan blijven als het gedeelte daarvan dat oneerlijk is wordt vernietigd. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van hof Amsterdam van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2826).
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat de post die ziet op de contant gemaakte resterende termijnen in de eindafrekening van de leaseovereenkomst komt te vervallen. Het bedrag dat Dexia onterecht aan resterende termijnen in rekening gebracht heeft, hangt af van het moment van beëindiging van de overeenkomst. Dexia stelt dat dit bij brief van de gemachtigde van [eiser] van 30 januari 2006 is gebeurd, welke Dexia op 1 februari 2006 heeft ontvangen.
4.24.
[eiser] heeft in het kader van de door Dexia in rekening gebrachte resterende termijnen bij de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] primair aangevoerd dat aan de stellingen van Dexia – inhoudende dat zij de brief van 31 januari 2006 per abuis niet als opzegging heeft opgemerkt en dat de overeenkomsten dus op dat moment beëindigd zijn – voorbijgegaan dient te worden. Daaruit lijkt te volgen dat [eiser] vasthoudt aan het moment van beëindiging zoals vermeld op de eindafrekeningen, namelijk 9 augustus 2006. In de discussie omtrent de achterstallige posten bij de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] berust [eiser] evenwel in de berekening van Dexia, terwijl die berekening gestoeld is op een opzegging aan de zijde van [eiser] door middel van schrijven van zijn gemachtigde van 30 januari 2006. Hoewel het moment van beëindiging van de overeenkomsten niet van belang is voor het oordeel omtrent de vernietigbaarheid van het bovenbedoelde beding op grond waarvan resterende termijnen in rekening zijn gebracht, is dat moment wel van belang voor het bepalen wat de (financiële) gevolgen zijn van de vernietiging. Bij deze stand van zaken lijkt [eiser] echter twee verschillende juridische kwalificaties te geven aan de inhoud van één brief van 30 januari 2006, hetgeen niet mogelijk is.
4.25.
De kantonrechter oordeelt daarom dat partijen bij de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] eveneens uit moeten gaan van een beëindiging per 1 februari 2006. Wat de restschuld per die datum is, en wat het bedrag is dat [eiser] nog aan Dexia moet betalen, kunnen partijen aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de resterende termijnen en de toegepaste korting, zelf berekenen. Dexia zal per 1 februari 2006 in ieder geval een nieuwe berekening van het restant van de hoofdsom moeten maken (met korting). Duidelijk is in ieder geval dat de waarde van de aandelen per die datum € 18.423,02 bedraagt en dat [eiser] waarschijnlijk nog een bedrag aan restschuld aan Dexia moet betalen.
in het incident
5.26.
[eiser] krijgt de schade vergoed die hij ten aanzien van overeenkomst Ⅰ. heeft geleden. Hij heeft dan ook geen belang meer bij afgifte van de in het bezit van Dexia zijnde overeenkomst. De vordering tot afgifte van die overeenkomst wordt dan ook afgewezen.
proceskosten
4.27.
Omdat partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] ten aanzien van overeenkomst met contractnummer [nummer 1] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, zoals weergegeven in r.o. 4.14.,
5.6.
compenseert de proceskosten,
5.7.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
compenseert de proceskosten.
Aldus gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.