ECLI:NL:RBDHA:2023:15051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat eiser ongelijk krijgt en dat het besluit van verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat op basis van de Dublinverordening een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Roemenië gedaan, dat op 27 april 2023 is aanvaard.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant in Roemenië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de enkele verwijzing naar rapporten over pushbacks niet voldoende is om te concluderen dat eiser een reëel risico loopt. De rechtbank concludeert dat eiser niet met concrete aanknopingspunten heeft aangetoond dat hij in Roemenië niet de bescherming zal krijgen die hem toekomt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.K. Singh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2023, tezamen met zaaknummer NL23.20999, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit is ook bepaald in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard op 27 april 2023.
Heeft eiser in Roemenië te vrezen voor een met artikel 3-EVRM strijdige behandeling?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangspunt is en dat daar groot gewicht aan toekomt. Verweerder heeft verwezen naar Afdelingsuitspraken [1] waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat pushbacks voor een situatie zorgen die strijdig is met artikel 3 EVRM. Pushbacks zijn immers ernstige schendingen van het in de Europese asielrichtlijnen gegarandeerde recht om internationale bescherming te vragen. Het is echter aan eiser om aannemelijk te maken dat hij zelf als Dublinclaimant in Roemenië een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM. In navolging van verweerder oordeelt de rechtbank dat eiser hier niet in is geslaagd. Eiser heeft als Dublinclaimant, naar het oordeel van de rechtbank, met zijn verwijzing naar het rapport van Klikaktiv ‘Formalizing Pushbacks- the Use of readmission agreements in pushbacks operations at the Serbian-Romanian border’ [2] ook niet aannemelijk gemaakt een reëel risico te lopen om slachtoffer te worden van pushbacks die aan de Roemeense buitengrenzen plaatsvinden. Daarmee is immers niet aannemelijk gemaakt dat eiser, als Dublinclaimant, zal worden geraakt door de praktijk van pushbacks. Te meer nu hij, anders dan de vreemdelingen in het rapport van KlikAktiv, de Roemeense grens niet illegaal via Servië heeft overschreden. In het rapport van Klikaktiv, zoals deze rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld [3] , is vermeld dat deze organisatie afweet van vier Dublinclaimanten die naar Servië zijn uitgezet in een periode van twee jaar, waarvan één persoon documenten kon overleggen die zijn verhaal mogelijk ondersteunen. De overige gevallen zijn niet van voldoende concreet bewijs voorzien om te kunnen concluderen dat sprake is van pushbacks van Dublinclaimanten. Ook is onduidelijk of zij al dan niet in de gelegenheid zijn gesteld om in Roemenië een asielwens kenbaar maken. De situatie van de vreemdeling S.A. deed zich voor in 2021. Naar het oordeel van de rechtbank is één gedocumenteerd geval van meer dan twee jaar geleden te weinig om het interstatelijk vertrouwensbeginsel terzijde te schuiven, omdat dit onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een systematische schending van de internationale verplichtingen en om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op een pushback. De beroepsgrond kan niet slagen.
5.1.
Eiser heeft met zijn verwijzing naar het AIDA-rapport [4] ook niet aannemelijk gemaakt dat hij, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks die aan de Roemeense grens plaatsvinden. Uit het rapport [5] kan namelijk niet worden afgeleid dat Dublinclaimanten na hun overdracht aan Roemenië te maken krijgen met pushbacks of daarmee vergelijkbare uitzettingen, waarbij er geen gelegenheid wordt gegeven om een asielprocedure te doorlopen in Roemenië. Het rapport vermeldt dat de slachtoffers van pushbacks asielzoekers/vreemdelingen zijn die zich in het grensgebied van Roemenië met Servië bevinden en dat de handelingen erop gericht zijn om te voorkomen dat vluchtelingen Roemenië inreizen. Eiser bevindt zich niet in een dergelijke situatie. Eiser zal, zoals verweerder terecht stelt, in het kader van de Dublinverordening, gelet op de inhoud van het claimakkoord, gereguleerd worden overgedragen aan Roemenië en zal dus niet illegaal de Roemeense buitengrenzen hoeven over te steken. Eiser heeft ook geen andere informatie overgelegd waarin bevestigd wordt dat de autoriteiten van Roemenië Dublinclaimanten via een pushback uitzetten naar Servië.
5.2.
Ten aanzien van eisers stelling dat sprake zou zijn van een structureel en systematisch probleem in Roemenië voor wat betreft mishandelingen door Roemeense autoriteiten, onder verwijzing naar onder meer uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Middelburg en van Dordrecht en de Afdeling [6] overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder is deugdelijk gemotiveerd in het bestreden besluit nader ingegaan op deze uitspraken en heeft terecht en afdoende gemotiveerd geconcludeerd daarin geen aanleiding te zien om aan te nemen dat eiser in Roemenië zal worden blootgesteld aan een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Daartoe heeft verweerder van belang mogen vinden dat de zaken waarnaar is verwezen met name bewijs ontbrak van gestelde mishandelingen in Roemenië. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser ook geen concreet bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde mishandelingen. De enkel niet nader onderbouwde verklaring van eiser dat hij is mishandeld, heeft verweerder dan ook onvoldoende mogen vinden. Dat sprake zou zijn van een stelselmatig probleem vindt ook geen bevestiging in het AIDA-rapport of andere objectieve informatie om te kunnen concluderen dat sprake is structurele schendingen van mensenrechten ten aanzien van Dublinclaimanten.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet met concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat hij, als Dublinclaimant, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In eisers geval hebben de Roemeense autoriteiten het claimverzoek uitdrukkelijk geaccepteerd. Daarmee heeft Roemenië de garantie gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de internationale verdragen en Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Verweerder mag er dus vanuit gaan dat Roemenië eiser bescherming kan en wil bieden. Verder geldt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich, bij voorkomende problemen in Roemenië (bijvoorbeeld met betrekking tot de asielprocedure, toegang tot opvang, mishandelingen), niet doeltreffend kan beklagen bij de (hogere of rechterlijke) Roemeense autoriteiten.
5.4.
Meer recentelijk, namelijk op 7 maart 2023 heeft de Afdeling nog geoordeeld dat ten aanzien van Roemenië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan [7] . Deze uitspraak dateert van na de rapporten van AIDA en van KlikAktiv waar eiser een beroep op heeft gedaan. Deze uitspraak is ook gedaan nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld. Deze vragen en rapporten hebben dus niet geleid tot een andere beoordeling.
Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s HertogenBosch [8] .
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft eiser, anders dan hij stelt, geen concrete objectieve aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Roemenië ten aanzien van eiser niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. Verweerder heeft daarom, anders dan op dit punt door eiser is betoogd, af kunnen zien van het doen van nader onderzoek in Roemenië voor wat betreft de positie van overgedragen Dublinclaimanten. Verweerder heeft zich dan ook deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij voor Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraken van de Afdeling van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, bevestigd op 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2521, 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3671 en laatstelijk van 12 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:110.
2.dit rapport is sinds 27 januari 2023 gepubliceerd op de website van KlikAktiv: https//klikaktiv.org.
3.Zie uitspraak van 20 maart 2023 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBNNE:2023:1024.
4.AIDA Country Report: Romania, Update 2021 van 31 mei 2022.
5.Zie bld. 23 en 24.
6.Uitspraken van 21 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1155 en van 27 februari 2023. ECLI:NL:RBDHA:2023:2397, van de zittingsplaats Dordrecht van 28 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13555 en de Afdeling van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645.