ECLI:NL:RBDHA:2023:16599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
SGR 20/8291, SGR 21/5231, SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277, SGR 21/5278 en SGR 21/6360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zeven beroepen tegen besluiten van het Uwv inzake sociale voorzieningen en starterskrediet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 worden zeven beroepen van eiser tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de besluiten in stand blijven en dat het Uwv geen dwangsommen aan eiser is verschuldigd. Eiser had geen rechtsgeldige aanvragen ingediend, waardoor de beslistermijn niet is gaan lopen. De beroepen tegen de afgewezen voorzieningen voor de onderneming van eiser zijn ongegrond, omdat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het starten van een onderneming voor eiser, gezien zijn beperkte belastbaarheid en summiere ondernemingsplan, geen reële optie was. De beroepen tegen de aangevraagde vervoersvoorzieningen voor het volgen van studies zijn niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser heeft geen bewijs overgelegd van het daadwerkelijk volgen van de opgegeven studies en voldoet niet aan de voorwaarden voor de gevraagde voorzieningen, aangezien hij ouder is dan 30 jaar. De rechtbank wijst ook op het onredelijke gebruik van procesrecht door eiser, die de rechtbankorganisatie onnodig heeft belast. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding en dat de kosten voor het Uwv nihil zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/8291, SGR 21/5231, SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277, SGR 21/5278 en SGR 21/6360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank een zevental beroepen van eiser tegen verschillende besluiten van het Uwv. Deze beroepen hebben de zaaknummers SGR 20/8291, SGR 21/5231, SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277, SGR 21/5278 en SGR 21/6360. De rechtbank zal hieronder eerst de inhoud van de beroepen kort weergeven. Vervolgens bespreekt de rechtbank een aantal procedurele aspecten. Daarna volgt de inhoudelijke beoordeling van de beroepen.

Inhoud van de beroepen

Voorgeschiedenis
Eiser ontvangt een Wajong-uitkering en vanaf 23 september 2017 (ook) een IVA-uitkering. De Wajong-uitkering wordt slechts uitbetaald voor zover deze hoger is dan de IVA-uitkering. Het Uwv heeft eiser met het besluit van 7 augustus 2019 voor de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 een vergoeding van taxikosten voor het vervoer naar onderwijs alsmede een reiskostenvergoeding van € 5.547,05 voor privékilometers toegekend.
SGR 20/8291
Op 20 april 2020 heeft het Uwv eiser een communicatiemaatregel opgelegd (de communicatiemaatregel). Deze strekt ertoe dat eiser vanaf 20 april 2020 alleen nog schriftelijk met het Uwv mag corresponderen. Hiervoor is aan eiser is een correspondentieadres gegeven. Door eiser elektronisch verstuurde communicatie wordt door het Uwv niet meer geaccepteerd.
Op 16 juni 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening naar het MBO [plaats 1] , opleiding Verpleegkunde (aanvraag 1).
Op 10 juli 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening naar het [schoolinstituut] in [plaats 2] , opleiding VWO (aanvraag 2).
Op 5 augustus 2020 heeft eiser voorzieningen aangevraagd in de vorm van een laptop met spraaksoftware, een aangepast bureau en een bureaustoel (aanvraag 3).
Op 5 augustus 2020 heeft eiser heeft eiser een ingebrekestelling gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op aanvraag 3.
Op 16 augustus 2020 heeft eiser een ingebrekestelling gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op aanvraag 1.
Op 13 september 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening naar het [schoolinstituut] (aanvraag 5).
Op 5 oktober 2020 diende eiser een ingebrekestelling in voor de aanvraag om vervoersvoorziening naar het [schoolinstituut] .
Op 27 oktober 2020 heeft eiser per e-mail opnieuw dezelfde aanvragen voor vervoersvoorzieningen ingediend.
Op 30 december 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvragen en de rechtbank verzocht om de communicatiemaatregel van het Uwv op te heffen.
SGR 21/5231
Met afzonderlijke primaire besluiten van 21 januari 2021 heeft het Uwv de hiervoor genoemde aanvragen voor vervoersvoorzieningen naar MBO [plaats 1] , opleiding Verpleegkunde en het [schoolinstituut] te [plaats 2] , opleiding VWO, afgewezen.
Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten van 21 januari 2021 ongegrond verklaard. Het Uwv legt daaraan ten grondslag dat de aanvragen niet volgens de communicatiemaatregel zijn ingediend. De (interne) doorzendplicht geldt niet in dit geval, aldus het Uwv. Verder heeft het Uwv met het besluit van 29 juni 2021 (primaire) besluiten genomen op de aanvragen van eiser van 17 oktober 2020 voor – opnieuw – dezelfde vervoersvoorzieningen. Wat betreft het vervoer naar het VWO verklaart het Uwv zich niet bevoegd. Wat betreft het vervoer naar het MBO [plaats 1] is het Uwv van oordeel dat de opleiding niet strekt tot bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces. Voorts heeft het Uwv besloten geen dwangsommen verschuldigd te zijn, dit omdat de beslistermijn pas is gaan lopen bij de langs de juiste weg ingediende aanvraag van 27 oktober 2020. Deze beslistermijn was nog niet verstreken. Wat betreft de aanvragen van 16 juni 2020, 10 juli 2020 en 13 september 2020 is het Uwv van oordeel geen dwangsom verschuldigd te zijn, omdat de aanvragen kennelijk ongegrond zijn. Het Uwv verwijst daarbij naar een eerdere afwijzing van 12 juni 2020.
SGR 21/5232
Met het besluit van 4 april 2021 heeft het Uwv eisers aanvraag om voorzieningen in de vorm van een laptop, spraaksoftware, een bureau en bureaustoel afgewezen.
Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 april 2021 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv gaat eiser geen zelfstandige werkzaamheden verrichten ter bevordering van de inschakeling in arbeid als zelfstandige. Het Uwv verwijst naar het arbeidsdeskundig rapport. De aanvraag voor de laptop en spraaksoftware wordt afgewezen.
SGR 21/5233
Eiser heeft op 15 december 2020 en 12 januari 2021 aanvragen ingediend voor een starterskrediet voor twee ondernemingen, te weten een onderneming met de naam “ [bedrijfsnaam 1] ” en een onderneming met de naam “ [bedrijfsnaam 2] ”.
Met het besluit van 23 februari 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.
Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 23 februari 2021 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiser slechts 10 uur per week/2 uur per dag belastbaar is, het opgestelde bedrijfsplan te summier en te vaag is en er geen concrete gegevens over klanten zijn aangeleverd. Daarom valt niet te bepalen op welke wijze eiser met 10 uur werken per week de aangegeven omzet en winst gaat waarmaken. Verder overschrijden de werkzaamheden die eiser wenst te verrichten zijn belastbaarheid.
SGR 21/5277
Op 24 januari 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor privékilometers en een taxivoorziening voor zakelijke opdrachten.
Met het besluit van 9 april 2021 heeft het Uwv zich niet bevoegd verklaard om vervoer voor zakelijke opdrachten te vergoeden.
Met het besluit van 7 juli 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 9 april 2021 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is het starten als zelfstandige geen weg naar werk en gezien de belastbaarheid van eiser geen realistische optie. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden van de Wajong en de Wet WIA om in aanmerking te kunnen komen voor de voorziening.
SGR 21/5278
Op 8 juni 2021 heeft eiser wederom een aanvraag gedaan voor een taxivoorziening en privékilometers.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het Uwv zich onbevoegd geacht om op de aanvraag te beslissen omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet. Eiser is naar de gemeente verwezen.
Met het besluit van 14 juli 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 juni 2021 ongegrond verklaard. Daaraan legt het Uwv ten grondslag dat eiser niet jonger is dan 30 jaar en hij voldoet niet aan de uitzonderingsgrond dat hij voor zijn 30e levensjaar is begonnen met studeren en gedurende de opleiding als studerend kan worden aangemerkt.
SGR 21/6360
Eiser heeft op 17 augustus 2021 een aanvraag gedaan om een taxivoorziening naar de Universiteit Leiden en de Universiteit van [plaats 3] alsmede privékilometers voor zijn onderneming.
Met het besluit van 1 september 2021 heeft het Uwv onder verwijzing naar de besluiten van 7 juli 2021 (zie SGR 21/5277) en 14 juli 2021 (zie SGR 21/5278) geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen van deze besluiten.
Met het besluit van 28 september 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 september 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is het starten als zelfstandige geen weg naar werk en gezien de belastbaarheid van eiser geen realistische optie. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden van de Wajong en de WIA om in aanmerking te kunnen komen voor de voorziening. De taxivoorziening voor de onderneming wordt daarom afgewezen. Verder is eiser niet jonger dan 30 jaar of voor zijn 30e begonnen met studeren. De taxivoorziening voor onderwijs wordt om die reden eveneens afgewezen.

Procedurele aspecten

Verzoek tot behandeling door een andere rechtbank
Op 6 februari 2023 heeft eiser de rechtbank verzocht om al zijn zaken, waaronder ook de in deze uitspraak te beoordelen beroepen, voor behandeling naar een andere rechtbank te sturen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
Wraking
Op 13 februari 2023 heeft eiser de rechter gewraakt in ruim 50 verschillende hoofdzaken van hemzelf en van familieleden voor wie eiser als gemachtigde heeft opgetreden, waaronder de in deze uitspraak te beoordelen beroepen met zaaknummers SGR 21/5231, SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277, SGR 21/5278 en SGR 21/6360.
Op 6 maart 2023 heeft eiser in de beroepen met zaaknummers SGR 21/5231, SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277, SGR 21/5278 en SGR 21/6360 een aanvullend wrakingsverzoek ingediend.
Bij beslissing van 22 maart 2023 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek (d.w.z. het verzoek van 13 februari 2023 en het aanvullende wrakingsverzoek van 6 maart 2023) niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in alle zaken waarin nog geen einduitspraak is gedaan, wegens misbruik niet in behandeling zal worden genomen. Tevens heeft de wrakingskamer bepaald dat de behandeling van – onder meer – de beroepen met zaaknummers SGR 21/5231, SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277, SGR 21/5278 en SGR 2l/6360 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Regiebrief
De rechtbank heeft eiser op 14 april 2023 een brief gestuurd met 21 vragen over de hier voorliggende zaken (de regiebrief). Eiser is in deze brief verzocht om schriftelijk op de vragen van de rechtbank te reageren en daarbij de door de rechtbank verzochte nadere bewijsstukken te overleggen.
Eiser heeft in reactie op de regiebrief schriftelijk laten weten geen toestemming te geven om de zaken gezamenlijk te behandelen
“gezien de tijd die is verstreken en de duidelijkheid etc. dat nu bekend is”.Hij heeft de rechtbank verzocht te bevestigen dat de zaken alsnog gescheiden worden behandeld. Eiser heeft verder zes ongedateerde brieven aan de rechtbank gestuurd en in die brieven enkele reacties gegeven, zonder daarbij de nummers van de gestelde vragen te vermelden, en evenmin de gestelde vragen te beantwoorden. Bij enkele van die afzonderlijke brieven heeft eiser een aantal stukken gevoegd. De gevraagde bewijsstukken heeft eiser niet overgelegd.
Redelijke termijn
Eiser heeft in al zijn beroepen, waaronder de in deze uitspraak te beoordelen beroepen, verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
(Openbaarheid van) de zitting
Het Uwv heeft schriftelijk laten weten niet langer op zittingen waarin eiser partij is te zullen verschijnen, dit wegens aanhoudende intimidatie van de kant van eiser.
Eiser heeft op 21 augustus 2023 onder meer verzocht:
“de hoorzitting gesloten te houden, gezien hier ook mijn medische informaties worden besproken en ik niet wil dat dit naar buiten zal gaan. Eerder is er ook een lek zo gegaan naar mensen die niet bevoegd waren informaties te mogen ontvangen en te delen die dit hebben gedaan, ik beroep mij dan ook op mijn privacy gezien dit eerder is geschonden en op internet door partijen dingen zijn geplaatst en uitgelekt en de punten:
-in het belang is van de openbare orde of goede zeden
-in het belang van de staatsveiligheid
-In de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een van de partijen dat vereist, of als de openbaarheid van de zitting de goede rechtspleging zou schaden, aldus bepaalt in artikel 27 Rv.”
De rechtbank heeft dit verzoek als volgt afgewezen:
“Uw verzoek om de zitting achter gesloten deuren te houden is door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft geen vragen over medische aspecten. Mochten dergelijke medische aspecten toch ter sprake komen, dan kan de rechter op dat moment alsnog beoordelen of dit aanleiding vormt om de zitting voor dat gedeelte niet in het openbaar te laten plaatsvinden. Ook de overige door u genoemde gronden, zoals het belang van de openbare orde of de staatsveiligheid, leiden niet tot toewijzing van uw verzoek.”
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 1 september 2023 op een openbare zitting behandeld. Eiser heeft hieraan deelgenomen. Het Uwv heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
Het verzoek tot het buiten beschouwing laten van stukken
Op 30 augustus 2023 heeft het Uwv op verzoek van de rechtbank van 28 juli 2023 gereageerd op de regiebrief van de rechtbank en eisers reacties daarop. Het Uwv heeft bij die reactie twee producties gevoegd, te weten de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 juli 2023 [1] in een hoger beroepszaak van eiser tegen het Uwv en een brief van 9 mei 2022 van de Nationale Ombudsman aan eiser.
Eiser heeft de rechtbank op 31 augustus 2023 per e-mail verzocht de stukken van het Uwv te weigeren en zich beklaagd over het feit dat onder de brief van het Uwv geen handtekening staat.
De rechtbank heeft dit verzoek van eiser op 31 augustus 2023 afgewezen, omdat de brief geen stuk is, maar een korte nadere toelichting van het Uwv. Wat betreft de bijlagen is de reden daarvoor dat dit eiser bekende stukken (horen te) zijn. De uitspraak van de CRvB van 24 juli 2023 heeft betrekking op een zaak tussen eiser en het Uwv en de brief van de Nationale Ombudsman van 9 mei 2022 is aan eiser zelf gericht. Verder ziet de rechtbank in de niet door eiser onderbouwde stelling dat het Uwv niet op 30 augustus 2023 heeft gereageerd, dat het hier gaat om een valse verklaring/vals verweerschrift met ondertekening van de afdeling bezwaar, dat er geen naam en ondertekening onder staat en dat de reactie daarom niet verifieerbaar is, evenmin reden om de brief met bijlagen buiten beschouwing te laten.
Eiser heeft op 31 augustus 2023 een pleitnota ingezonden met daarbij aanvullende gronden en stukken. Daarin heeft eiser een reactie gegeven op de brief van het Uwv van 30 augustus 2023 en de daarbij gevoegde bijlagen.
Gezamenlijke behandeling van de beroepen
Eiser heeft (meermaals) verzocht om alle zaken los van elkaar te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek (meermaals) afgewezen. De hier aan de orde zijnde zeven zaken gaan namelijk over aanvragen voor in totaal drie samenhangende geschilpunten:
  • eiser richt (een) onderneming(en) op en wenst daarvoor een starterskrediet en vervoersvoorzieningen, alsmede vervoersvoorzieningen voor privékilometers;
  • eiser stelt een studie te gaan volgen en wenst daarvoor vervoersvoorzieningen in de vorm van taxi- of autovervoer dan wel privékilometers;
  • eiser stelt te studeren en wenst daarvoor thuis een aangepaste bureaustoel, een bureau, een bed en een laptop met voorzieningen voor zien en horen, spraaksoftware, begeleiding en zien- en hoormiddelen.
De rechtbank oordeelt dat door de onderlinge samenhang van de herhaalde aanvragen, de steeds opnieuw verzochte voorzieningen voor steeds verschillende studies en de kwesties rond de twee ondernemingen “ [bedrijfsnaam 1] ” en “ [bedrijfsnaam 2] ” gezamenlijke behandeling van de beroepen aangewezen is. Wat betreft de zitting merkt de rechtbank daarover nog op dat dat zij eiser op 6 juni 2023 voor de zitting van 1 september 2023 heeft opgeroepen. Eiser heeft dus ruim voldoende tijd gehad om zich voor de zitting voor te bereiden.

Inhoudelijke beoordeling van de beroepen

Samenvatting
De rechtbank is van oordeel dat de besluiten waartegen de beroepen zijn gericht in stand blijven en dat het Uwv geen dwangsommen aan eiser is verschuldigd. Het beroep [2] tegen het niet tijdig nemen van besluiten is niet-ontvankelijk, omdat eiser geen rechtsgeldige aanvragen heeft ingediend, zodat de beslistermijn niet is gaan lopen en van een rechtsgeldige ingebrekestelling geen sprake is. De beroepen [3] tegen de afgewezen voorzieningen voor de onderneming van eiser zijn ongegrond. Het Uwv heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat het starten van [bedrijfsnaam 2] voor eiser, gelet op zijn beperkte belastbaarheid en het summiere ondernemingsplan, geen reële optie was. Het Uwv heeft de het starterskrediet en de gevraagde voorzieningen daarom mogen weigeren. De beroepen tegen de aangevraagde vervoersvoorzieningen voor het volgen van studies [4] zijn wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk. Eiser heeft geen enkel bewijs overgelegd van het daadwerkelijk volgen van een van de negen door hem opgegeven studies en van in dat verband gemaakte vervoerskosten. Verder heeft eiser geen antwoord gegeven op de vraag hoe hij de gestelde studies combineert met zijn onderneming, terwijl hij slechts voor 10 uur per week/2 uur per dag belastbaar is. Tot slot is eiser ouder dan 30 jaar, zodat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om voor de gevraagde voorzieningen in aanmerking te komen. Het beroep tegen de afgewezen diverse hulpmiddelen die eiser wenst te gebruiken voor de studie in zijn thuissituatie is ongegrond omdat eiser op geen enkele wijze met bewijs aannemelijk gemaakt dat hij thuis studeert en de gevraagde voorzieningen nodig heeft. [5]
Verder heeft eiser een volstrekt onredelijk, volkomen onnodig en veel te onevenredig beroep gedaan op de (beperkte) tijd en capaciteit van de rechtbankorganisatie en de totstandkoming van uitspraken in zijn beroepen volstrekt onnodig bemoeilijkt en vertraagd. Daarmee is sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Volgorde van de inhoudelijke beoordeling
1. De rechtbank zal eerst de kwestie van de onderneming beoordelen. Daarna gaat de rechtbank in op de aanvragen om vervoersvoorzieningen voor diverse studies. In dat kader bespreekt de rechtbank eerst of het Uwv dwangsommen is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op die aanvragen, waarbij de rechtbank ook zal ingaan op de door het Uwv getroffen ordemaatregel. Vervolgens bespreekt de rechtbank de besluiten op de aanvragen voor de vervoersvoorzieningen. Dan gaat de rechtbank in op de aanvragen voor een aangepaste bureaustoel, een aangepast bureau, een bed en een laptop met voorzieningen voor zien en horen, spraaksoftware, begeleiding en zien- en hoormiddelen. Daarna bespreekt de rechtbank eisers procedeergedrag. Tot slot bespreekt de rechtbank de verzoeken om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en de proceskosten.
De onderneming, inclusief daarvoor gevraagde vervoersvoorzieningen en privékilometers
SGR 21/5233, SGR 21/5277 en SGR 21/5278
2.1
Eiser heeft op 15 december 2020 een aanvraag gedaan voor een starterskrediet van € 25.000,- voor een onderneming. Met dit starterskrediet wil hij de inventaris kopen om zijn idee te realiseren. Het gaat daarbij om een bureau, laptop, piano, keyboard en samenhangende apparatuur. De onderneming heeft hij in de aanvraag als volgt opgegeven:
“Op welke datum begint u of bent u begonnen met uw onderneming? 31-12-2020
KvK-nummer (als u deze al heeft) [kvk-nummer 1]
Bedrijfsnaam [bedrijfsnaam 1]
Soort bedrijf muziek (…)”
2.2
Eiser heeft op 24 januari 2021 opnieuw een aanvraag om voorzieningen gedaan voor een onderneming. Ditmaal gaat het om privékilometers en een taxivoorziening. Eiser is op 15 januari 2021 met de onderneming begonnen. De aanvraag bevat de navolgende opgave:
“Op welke datum begint u of bent u begonnen met uw onderneming? 15-01-2021
KVK-nummer (als u deze al heeft) [kvk-nummer 2]
Bedrijfsnaam: [bedrijfsnaam 2]
Soort bedrijf verkoop van muziekstukken en maken in studios, MOET NAAR VERSCHILLENDE PLEKKEN REIZEN”
2.3
Eiser heeft in zijn reactie op de door de rechtbank in de regiebrief gestelde vragen niet de gevraagde informatie verstrekt over deze ondernemingen. Hij heeft geen administratie van zijn ondernemingen overgelegd en evenmin een overzicht van gereden kilometers, al dan niet voor zakelijke opdrachten. Wel heeft hij een oud uittreksel uit het Handelsregister van de KvK ingestuurd van de onderneming [bedrijfsnaam 2] . Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij maar één onderneming heeft, te weten [bedrijfsnaam 2] . De onderneming met de naam [bedrijfsnaam 1] kent hij niet. In de onderneming [bedrijfsnaam 2] vinden geen activiteiten plaats, met uitzondering van vrijwilligerswerk. In 2022 heeft hij één betaalde opdracht gehad, aldus eisers verklaring. Hij heeft niet gereisd. Eiser stelt belang te hebben bij een beoordeling door de rechtbank omdat zijn onderneming nog altijd actief is.
2.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat in dit geval sprake is van één onderneming, [bedrijfsnaam 2] , die ook nu nog staat ingeschreven in het Handelsregister maar waarin geen activiteiten plaatsvinden. Ook het Uwv gaat daarvan uit. De rechtbank zal daarom voorbijgaan aan het feit dat het starterskrediet is aangevraagd voor de onderneming [bedrijfsnaam 1] en hierna het starterskrediet, de privékilometers en de taxivoorziening voor [bedrijfsnaam 2] beoordelen.
2.5
Ten aanzien van het aangevraagde starterskrediet overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.1
Artikel 2:23, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld op grond waarvan het Uwv op aanvraag van de jonggehandicapte, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken.
2.5.2
Artikel 15, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit bepaalt dat het Uwv op aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 2:23, eerste lid, van de Wajong ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal een lening of borgtocht kan verstrekken tot ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag indien:
de arbeidsmarktpositie van die persoon daartoe aanleiding geeft; en
het starten van het bedrijf naar het oordeel van het Uwv voor betrokkene een reële optie is, gelet op diens beperking als gevolg van de handicap en het door hem opgestelde bedrijfsplan.
2.5.3
De rechtbank stelt voorop dat het al dan niet verstrekken van het starterskrediet een discretionaire bevoegdheid van het Uwv betreft, zodat de rechtbank de wijze waarop het Uwv in deze zaken van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij geldt verder dat het Uwv een door de rechter te honoreren beoordelingsvrijheid heeft bij het beantwoorden van de vraag of het starten van [bedrijfsnaam 2] voor eiser een reële optie is, gelet op het door hem ingediende ondernemingsplan. [6]
2.5.4
De rechtbank komt tot het oordeel dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het starten van [bedrijfsnaam 2] voor eiser, gelet op zijn beperkingen en het ondernemingsplan, geen reële optie was. Dit betekent dat het Uwv de aanvraag om een starterskrediet heeft mogen afwijzen. Daartoe is het volgende van belang.
2.5.5
Eiser heeft ten aanzien van het starterskrediet aangevoerd dat het Uwv geen onderzoek heeft gedaan. Hij wil uiteindelijk gaan werken om uit de uitkering te komen. In een ongedateerde brief, door de rechtbank ontvangen op 12 mei 2023, heeft eiser – de rechtbank neemt aan als antwoord op één van de in de regiebrief gestelde vragen – geschreven dat het starterskrediet ten onrechte is afgewezen en de onderneming stil heeft gelegen. In bezwaar had eiser daarover aangevoerd dat in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het kader van de Wet WIA staat dat hij maximaal 10 uur per week kan werken en dat hij deze uren in zijn onderneming wil steken.
2.5.6
Het Uwv heeft zich bij zijn afwijzing gebaseerd op een rapport van een arbeidsdeskundige van 22 februari 2021. Uit dat rapport blijkt onder meer het volgende. De beoordeling vond plaats op basis van de aanwezige stukken, omdat de arbeidsdeskundige geen contact mag opnemen met eiser. In de beslissing van 19 maart 2018, in het kader van de Wajong, is aan eiser bevestigd dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Het Uwv verwacht dat dit in de toekomst niet verandert. In de beslissing van 15 maart 2019 is aan eiser bevestigd dat hij vanaf 23 september 2017 een IVA-uitkering ontvangt. Uit het beschikbare rapport van de verzekeringsarts blijkt dat de belastbaarheid marginaal, onvoorspelbaar en discontinu is, en dat deze per dag kan verschillen op een niet te voorspellen wijze. Herstel is, gelet op voorgeschiedenis en ontvangen specialistische informatie, uitgesloten te achten. Verder is eisers ondernemersplan zeer summier over waar hij het starterskrediet voor gaat gebruiken. Het bevat louter de vermelding: ‘apparatuur, starterskosten en verzekeringen’ zonder dat nader te specificeren. Het plan zelf is zeer algemeen en vaag. Er wordt aangenomen dat er 15 potentiële klanten zijn. Wie dat zijn of hoe concreet die zijn (toezeggingen, offerteaanvragen etc.), is onbekend. Er worden branchecijfers vermeld maar deze voegen weinig concreets toe. Op grond hiervan is het starten als zelfstandige geen weg naar werk en gezien de belastbaarheid van eiser is dit geen realistische optie. De belasting in de voorgenomen zelfstandige functie overschrijdt de belastbaarheid van eiser en dit is derhalve niet passend.
2.5.7
De rechtbank stelt vast dat eiser de bevindingen en conclusies van de arbeidsdeskundige over de kans van slagen van het ondernemingsplan van [bedrijfsnaam 2] niet inhoudelijk heeft weersproken, ook niet nadat de rechtbank hem in de regiebrief had gevraagd om een nadere toelichting te geven op de bedrijfsactiviteiten en zijn inzetbaarheid in de onderneming. Eiser heeft geen enkel objectief gegeven – zoals een nadere argumentatie of medisch dan wel arbeidsdeskundig tegenadvies – ingebracht waaruit volgt dat eiser in staat zou zijn om als zelfstandige in een eigen onderneming werkzaam te zijn en er bovendien wél sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Enkel eisers eigen verwachtingen over de te verwachten omzet en daarmee de levensvatbaarheid, vormen onvoldoende basis voor het toekennen van een starterskrediet. De rechtbank verwijst daarbij naar de al genoemde uitspraak van de CRvB van 25 juli 2014.
2.5.8
Het is de rechtbank niet gebleken dat het advies van de arbeidsdeskundige op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarbij komt dat eiser heeft gesteld een opname te hebben gemaakt van het gesprek met de arbeidsdeskundige. Deze heeft hij echter niet overgelegd, ook niet nadat de rechtbank hem dat in de regiebrief expliciet had verzocht. Op de zitting heeft eiser desgevraagd gezegd dat hij die opname niet kon vinden. Dat bevreemdt de rechtbank niet, aangezien er in het geheel geen gesprek heeft plaatsgevonden omdat de arbeidsdeskundige vanwege de voor eiser geldende communicatiemaatregel geen contact met eiser mocht opnemen. Eisers suggestie dat er in het gesprek, dat niet heeft plaatsgevonden, iets ongeoorloofds zou zijn gebeurd, is daarmee dan ook volkomen uit de lucht gegrepen.
2.5.9
De stelling van eiser dat de onderneming kennelijk vanaf de oprichting in 2021 stil heeft gelegen, kan geen reden zijn om alsnog het starterskrediet toe te kennen. Het Uwv dient namelijk vast te stellen dat aan alle vereisten voor een starterskrediet is voldaan. In dit geval heeft eiser aan die eisen – meer concreet de financiële haalbaarheid en de inzetbaarheid van eiser zelf – geenszins voldaan.
2.5.10
Voor zover eiser met zijn stellingen schadevergoeding wenst te krijgen voor het niet behalen van enige omzet in de onderneming, wijst de rechtbank dat verzoek af. Omdat niet is gebleken van onrechtmatig handelen door het Uwv is er geen aanleiding voor toekenning van enige schadevergoeding.
2.6
Wat betreft de aangevraagde vervoersvoorzieningen voor eisers werkzaamheden in de onderneming overweegt de rechtbank als volgt. Ook hiervoor geldt dat het toekennen van een vervoersvoorziening een discretionaire bevoegdheid van het Uwv is en dat het al dan niet gebruiken van deze bevoegdheid door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst.
Dat eiser eerder – als middelbare scholier – privé in 2019 wel enige tijd een vervoersvoorziening toegekend heeft gekregen om naar een VWO-school (in [plaats 2] dan wel [plaats 1] ) te reizen, maakt niet dat het Uwv hem een vervoersvoorziening voor een startende ondernemer moet toekennen, zoals eiser kennelijk meent. Het Uwv heeft terecht van belang geacht of het werk van eiser als zelfstandig ondernemer kans van slagen heeft. Het Uwv acht dat geen reële optie en heeft dat voldoende onderbouwd.
2.7
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het Uwv terecht tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende aanleiding is om eiser een vervoersvoorziening voor ondersteuning bij zijn werk in de onderneming toe te kennen.
2.8
Voor de privékilometers (voor door eiser in een ongedateerde brief onder het nummer SGR 21/5277 genoemde zaken als
meeting, opdrachten zoeken op scholen of feesten, medische behandelingen, bezoeken) die eiser vele malen ten behoeve van zijn onderneming bij het Uwv heeft verzocht, bestaat voorts geen enkele wettelijke grondslag, zodat de weigering daarvan alleen al op die grond terecht is. Het Uwv heeft er in dit kader verder terecht op gewezen dat, voor zover eiser de voorzieningen aanvraagt op grond van de Wet WIA, artikel 34 van de Wet WIA bepaalt dat alléén de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering aanspraak heeft op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het Uwv noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Daarvoor komt eiser, die een IVA-uitkering ontvangt, dus in het geheel niet in aanmerking.
2.9
De conclusie is dat de beroepen in beide zaken ongegrond zijn en er geen aanleiding is voor enige vorm van schadevergoeding.
Vervoersvoorzieningen voor studies
SGR 20/8291 – beroep niet tijdig beslissen
3.1
Eiser heeft in deze zaak beroep ingesteld op 31 december 2020 tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen voor vervoersvoorzieningen voor studies met diverse aanvangsdata op meerdere plaatsen in Nederland.
3.2
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3
Voor het aanvangen van de beslistermijn dient sprake te zijn van een rechtsgeldige aanvraag. Eiser heeft in dat kader onder meer – en voor zover relevant – aangevoerd dat:
“De aanvraag is elektronisch gedaan zodat de datum van ontvangst gelijk is aan dag van verzending, te weten (zie bijlage). De beslistermijn is hierdoor op 13 augustus/september 2020 verstreken, maar ik heb tot heden geen beschikking op zijn aanvraag ontvangen. Ondertussen heb ik de aanvraag meermalen (opnieuw) ingezonden naar de volgende afdelingen van het Uwv: (bijlage 2). Ook dit heeft echter niet geleid tot een beschikking.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de brief van 20 april 2020 aan mij niet afdoet aan het voorgaande. In deze brief is besloten de correspondentie met mij vanaf die datum te centraliseren en dat ik nog enkel schriftelijk mag corresponderen met Uwv, te weten via [NAAM UWV MEDEWERKER], [ADRES].”
3.4
Eiser refereert met deze beroepsgrond aan de hem door het Uwv op 20 april 2020 opgelegde communicatiemaatregel. Daarin staat onder meer het navolgende:
“De afgelopen periode heeft er veelvuldig contact plaatsgevonden tussen u en UWV. De hoge frequentie waarmee u UWV benadert met onderwerpen van verschillende aard en de verscheidenheid aan personen die u hierbij binnen UWV betrekt, hebben ertoe geleid dat er een voor UWV onwerkbare situatie is ontstaan. Hierdoor wordt het verlenen van een deugdelijke dienstverlening aan u dusdanig bemoeilijkt, dat UWV zich genoodzaakt voelt stappen te ondernemen. Hieronder zullen wij daar nader op ingaan.
Gebleken is dat u zich nagenoeg met geen enkel door UWV genomen beslissing kunt verenigen. Dit heeft ertoe geleid dat u UWV bestookt met vragen, e-mails en klachten. Wij kunnen u helaas niet altijd de antwoorden geven die u wilt. Hoewel wij begrijpen dat dit vervelend voor u kan zijn, is UWV gehouden om overeenkomstig de wet te beslissen op uw verzoeken.
UWV vindt het van groot belang dat u de dienstverlening ontvangt die u van ons mag verwachten. Daarnaast willen wij benadrukken dat het u als burger en als klant van UWV vrij staat om alle rechtsmiddelen te gebruiken die de wet u biedt. Echter, daar u op verschillende wijze en met verscheidene medewerkers van UWV tracht te communiceren over uw lopende zaken, verzoeken en klachten, kunnen wij u niet de dienstverlening bieden van het gewenste niveau omdat het voor UWV op deze manier simpelweg niet langer werkbaar is.
Wij hebben daarom het volgende besloten.
Vanaf heden zal al uw correspondentie worden gecentraliseerd. Dat betekent dat u vanaf de dagtekening van deze brief nog enkel schriftelijk kunt corresponderen met UWV. Al uw correspondentie inzake uw lopende bezwaarprocedure en het mediationtraject dat daarmee samenhangt kunt u sturen naar:
(adres 1)
Al uw andere correspondentie kunt u richten aan het volgende adres:
(adres 2)
Uw correspondentie komt op die manier op één centrale plek binnen. De betreffende medewerker zal er vervolgens zorg voor dragen dat uw correspondentie intern op de juiste afdeling terecht komt. Wij verzoeken u in uw correspondentie aan te geven waar uw bericht betrekking op heeft, eventueel onder vermelding van een zaak- of kenmerknummer.
Dit betekent tevens dat vanaf heden correspondentie die u via een elektronische weg aan UWV heeft verstuurd, niet meer wordt geaccepteerd. Hierbij kunt u denken aan correspondentie die per mail of het digitale berichtenportaal kunnen worden verstuurd.
Verder wijst UWV erop, zoals reeds aangegeven, dat het u op grond van de Algemene Wet bestuursrecht vrij staat om de rechtsmiddelen te gebruiken zoals de wet u deze biedt. Tegen meerdere beslissingen bent u ook al in bezwaar en beroep gegaan. Een aantal van deze geschillen ligt thans voor bij de bestuursrechter.
Tot slot merkt UWV op dat voor uw emoties en kritiek op UWV-beleid ruimte is, maar zoals u zult begrijpen is die ruimte niet onbeperkt. Het is niet de bedoeling dat u onze werkzaamheden bemoeilijkt.”
3.5
Vast staat dat eiser de aanvragen niet in overeenstemming met de communicatiemaatregel heeft ingediend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of desondanks sprake is van een rechtsgeldige aanvraag. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.6
De rechtbank is er uit alle beroepen die eiser (ook als (voormalig) gemachtigde namens anderen [7] ) heeft ingesteld en ook alle hier voorliggende zaken mee bekend dat eiser een vaste werkwijze hanteert. Eiser stuurt aan het Uwv (en andere overheidsinstanties) grote aantallen elkaar opvolgende, steeds dezelfde of vrijwel dezelfde aanvragen, brieven, e-mails, aanvullingen op aanvragen, vage foto’s van (incomplete) documenten, bezwaarschriften, beroepschriften, klachten en pakketten stukken die op hemzelf, maar ook op andere personen, andere onderwerpen en andere zaken betrekking hebben. Eiser stuurt regelmatig e-mails met scheldpartijen en tirades in de richting van het Uwv (en andere overheidsinstanties [8] ) en de medewerkers van het Uwv (en andere overheidsinstanties). Daarbij komt dat eiser het Uwv (en andere overheidsinstanties) voortdurend belaagt met verzoeken, eisen, verboden, e-mails, bevelen en telefoontjes. Eiser belt veelvuldig en schuwt het niet om in die gesprekken degenen die hij aan de telefoon heeft en anderen wiens namen hem bekend zijn, onheus te bejegenen. Met die werkwijze schept eiser doelbewust een administratieve chaos voor het Uwv (en andere overheidsinstanties) en zaait hij verwarring en angst en bij de betreffende medewerkers.
3.7
Het Uwv heeft bij wijze van verweer verwezen naar een brief van de Nationale ombudsman aan eiser van 9 mei 2022, die zich bij de stukken bevindt. Aan laatstgenoemde brief ontleent de rechtbank het navolgende:

“Uw verzoek om herziening

Uw oorspronkelijke klacht kwam er samengevat op neer dat het Uwv volgens u ten onrechte een ordemaatregel aan u heeft opgelegd. Volgens u heeft het Uwv in een later stadium ten onrechte opnieuw een ordemaatregel opgelegd en/of de bestaande ordemaatregel verlengd. U bent van mening dat voor het opleggen van deze maatregelen onvoldoende reden bestond en dat het Uwv de beslissingen hierover onvoldoende heeft onderbouwd. Uw klacht hierover heb ik in mijn brief van 1 april 2022 niet gegrond geoordeeld. U wilt dat ik mijn oordeel hierover herzie.

Toelichting op mijn oordeel over uw verzoek om herziening

Wat wij hebben onderzocht
Het opleggen van een contactmaatregel is een ingrijpend middel. De inzet van een dergelijk ingrijpend middel vraagt om een goede afweging van belangen. In ons onderzoek hebben wij beoordeeld of het Uwv in uw geval een goede belangenafweging heeft gemaakt. Daarnaast hebben wij onderzocht of de in uw geval getroffen maatregel evenredig was, dat wil zeggen of deze in een redelijke verhouding stond tot het te bereiken doel. Ook hebben wij onderzocht of het Uwv de beslissing om deze maatregel in te zetten voldoende heeft gemotiveerd.
Belangenafweging
Het recht om te klagen gaat niet zover dat één persoon een zodanig zwaar beroep mag doen op de capaciteit van een bestuursorgaan dat dit ten koste gaat van de dienstverlening aan andere burgers. Het behoort tot de taak van het Uwv om maatregelen te nemen als één burger een onevenredig groot beroep doet op de tijd en aandacht van de beschikbare medewerkers. De verklaringen van het Uwv over de hoge frequentie waarin u in de periode voorafgaand aan de maatregelen contact opnam met verschillende medewerkers van het Uwv, vinden wij aannemelijk. Het Uwv heeft deze verklaringen gestaafd met concrete voorbeelden. Het Uwv had daarmee voldoende aanleiding om over te gaan tot een belangenafweging. Het Uwv heeft vervolgens uw belang om gebruik te kunnen blijven maken van de dienstverlening van het Uwv afgewogen tegen het belang om de dienstverlening in het algemeen te waarborgen. Het Uwv heeft daarmee naar mijn mening de juiste belangenafweging gemaakt.
Evenredigheid
Het Uwv heeft de dienstverlening aan u niet volledig stopgezet. Er werd u een manier geboden om het Uwv nog steeds te benaderen met vragen of klachten. Dat die manier voor u extra belastend was, begrijp ik. Maar het Uwv moet de kwaliteit van de dienstverlening nu eenmaal voor een groot aantal burgers waarborgen. Het Uwv heeft in uw geval gekozen voor de minder vergaande maatregelen in de vorm van een beperking van het contact in plaats van een algeheel contactverbod. Daarmee heeft het Uwv naar mijn mening voldaan aan het vereiste van evenredigheid.
Motivering
Het Uwv heeft het opleggen van de maatregelen naar mijn mening duidelijk en voldoende gemotiveerd in de brieven van 20 april 2020, van 24 maart 2021 en van 24 maart 2022. Daarin vinden wij onder meer de volgende motivering:
‘De afgelopen periode heeft er veelvuldig contact plaatsgevonden tussen u en het Uwv. De hoge frequentie waarmee u het Uwv benadert met onderwerpen van verschillende aard en de verscheidenheid aan personen die u hierbij binnen het Uwv betrekt, hebben ertoe geleid dat er een voor het Uwv onwerkbare situatie is ontstaan. Hierdoor wordt het verlenen van een deugdelijke dienstverlening aan u dusdanig bemoeilijkt, dat het Uwv zich genoodzaakt voelt stappen te ondernemen.’
Conclusie
Dit alles bij elkaar heeft mij tot de conclusie gebracht dat het Uwv de juiste belangenafweging heeft gemaakt, dat de maatregel evenredig was en dat het Uwv de maatregelen voldoende heeft gemotiveerd. In uw verzoek om herziening heeft u geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht, die mij aanleiding geven dit oordeel te herzien”
3.8
Tot slot schrijft de Nationale ombudsman aan eiser:
“Het is mij opgevallen dat u het door het Uwv beschreven gedrag inmiddels ook tegenover mijn instituut vertoont. U belt zeer frequent met verschillende medewerkers van mijn bureau. U benadert hen daarbij vaak op dwingende en soms zelfs op agressieve toon. U neemt geen genoegen met de antwoorden die u krijgt en u maakt dit soms op een onheuse manier duidelijk. Daarin zie ik bevestigd dat de beschrijving van uw gedrag die het Uwv heeft gegeven, klopt en dat het Uwv voldoende aanleiding had voor het nemen van maatregelen.
Nu ik uw herzieningsverzoek en uw aanvullende klacht heb beoordeeld, sluit ik uw dossier definitief. Op eventuele verdere berichten van uw kant over hetzelfde onderwerp zal geen reactie meer volgen. Mijn medewerkers zullen u hierover ook niet meer telefonisch te woord staan.”
3.9
Eiser heeft in een e-mail aan de rechtbank van 31 augustus 2023 uur als gronden hiertegen - voor zover relevant - letterlijk het navolgende aangevoerd:
“De nationale ombudsman heeft niet alleen een onredelijke toetsing gedaan het is ook gebaseerd op niets. Zo wordt een vergelijking gemaakt met zijn kantoor, de klacht die was behandeld daarbij was 3 keer de zaak over gedragen aan een ander, omdat de een ziek was, de anders ontslagen en een ander ging weg waardoor ik veel contact had gehad met het kantoor en ook vond dat dit niet langer kon. lk beroep mij op het feit dat de nationale ombudsman niet wettelijk kan beoordelen slechts over een bejegening of beperkte kaders. Dat heeft de ombudsman ook gedaan namelijk die gaf aan dat als ik een aanspreekpunt zou krijgen dit wel op zijn plaats zou zijn.”
3.1
De rechtbank overweegt dat eiser de door het Uwv gestelde feiten over de wijze waarop eiser zich opstelt en hoe hij het Uwv-personeel bejegent, niet ontkent en hij evenmin een afdoende verklaring geeft voor dat gedrag. Het gemotiveerde en onderbouwde oordeel van de Nationale ombudsman over de ordemaatregel onderschrijft de rechtbank op basis van de stukken in de dossiers volledig. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser vanuit de rechtbank ook een communicatiemaatregel opgelegd heeft gekregen. Eiser past zijn vaste werkwijze namelijk in al zijn zaken ook bij de rechtbank toe. In een door de President van de rechtbank op 24 januari 2023 aan eiser gezonden brief heeft de President het aldus verwoord:
“Mij is gebleken dat de u in de afgelopen weken tientallen keren contact hebt gezocht met de rechtbank. In de zaken die op 8 december 2022 op zitting stonden zijn verschillende klachten, verzoeken en inmiddels ook wrakingsverzoeken door u ingediend. Deze zijn verzonden naar het klachtenbureau en de administratie, soms alleen per e-mail, soms per brief, soms beide (in dat laatste geval: soms op dezelfde datum en soms op een andere datum). U uit zich in deze berichten niet altijd helder, wat tot gevolg heeft dat het voor de medewerkers van de rechtbank soms niet duidelijk is wat u bedoelt. Deze manier van procederen leidt tot een onwenselijke vertraging van de behandeling van de beroepen. De rechtbank wil daar niet aan meewerken. Ook herhaalde klachten over rechterlijke beslissingen vergen een onevenredige belasting van medewerkers van de rechtbank.”
3.11
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv eiser terecht een communicatiemaatregel heeft opgelegd. Omdat eiser zijn aanvragen niet in overeenstemming met de communicatiemaatregel heeft ingediend, is van een rechtsgeldige aanvraag geen sprake. De beslistermijn was daarom nog niet gaan lopen. Dat betekent dat de ingebrekestellingen van eiser te vroeg zijn ingediend. Er is dan ook geen sprake van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Van door het Uwv verbeurde dwangsommen is daarom evenmin sprake. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen moet reeds daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.12
Het beroep in deze zaak is dus niet-ontvankelijk. Alle overige gronden kunnen onbesproken blijven.
SGR 21/5231 en SGR 21/6360
4.1
Deze zaken gaan over de inhoudelijke besluiten op eisers aanvragen om vervoersvoorzieningen voor negen studies die in de diverse voorliggende dossiers zijn opgenomen. In het navolgende overzicht zet de rechtbank de verschillende aanvragen in de betreffende zaken op een rij.
Opleiding
Instituut
(Start)datum
Zaaknummer
Muziek
Conservatorium, Juliana van Stolberglaan 1,
[plaats 3]
Onbekend
SGR 21/6360
HBO-opleiding (niet nader benoemd)
Luzac College [plaats 2]
1 september 2019
SGR 21/6360
HBO-opleiding Biologie en Medisch (voltijd)
HBO [plaats 3]
1 september 2019
SGR 21/6360
Gymnasium 3 en 6
School Luzac
[plaats 2]
15 mei 2020
(aanvraagdatum voorzieningen)
SGR 21/5232
VAVO Ath NW Prf Nat/Tech & Nat/Gezond, vakken en, wb, na, ak
VAVO [schoolinstituut]
1 augustus 2020 tot 31 juli 2021 (onderwijsovereenkomst d.d. 24-6-2020)
SGR 21/5231
MBO 4 Verpleegkunde (voltijd)
MBO [plaats 1]
1 augustus 2020
SGR 20/8291 en SGR 21/5231
Wiskunde (voltijd)
Universiteit [plaats 1]
1 september 2020
SGR 20/8291 en SGR 21/5231
Bachelor biomedische wetenschappen (voltijd)
Universiteit van [plaats 3]
1 september 2021
(blijkens verklaring van inschrijving d.d. 4 juli 2021)
SGR 21/6360
Bachelor biologie (voltijd)
Universiteit [plaats 4]
1 september 2021
(blijkens verklaring van inschrijving d.d. 3 juli 2021)
SGR 21/6360
4.2
Van elke studie heeft eiser enkel een bewijs van inschrijving over één school- dan wel collegejaar overgelegd. Dat eiser daadwerkelijk enige studie zou hebben gevolgd en dat hij daarvoor vervoerskosten heeft gemaakt, is niet gebleken. Eiser heeft enkel de bedoeling gehad om de studie waarvoor hij voorzieningen zou krijgen daadwerkelijk te gaan doen, zo blijkt uit de stukken en zijn verklaring ter zitting. Ook heeft hij eerder getwijfeld of hij het VWO zou gaan doen of een HBO-opleiding. Daarvoor wilde hij eerst weten wat hij toegekend zou krijgen. De aanvraag voor de HBO-opleiding aan het Luzac College betreft een administratieve fout, aldus eisers verklaring ter zitting. Hij heeft aan het Luzac enkel VWO-vakken gevolgd. In dat kader is hem destijds (2019) een taxivoorziening toegekend. Eiser heeft ter zitting verklaard aan het Luzac VWO-vakken te hebben gevolg tot en met ongeveer juni 2020. Ter zitting heeft eiser daarover desgevraagd toegelicht dat hij verder geen enkele van de genoemde studies is gaan volgen, met uitzondering van de bachelor Biomedische wetenschappen aan de UvA en de bachelor Biologie in Leiden. Aan de UvA heeft hij in de periode van 1 september 2021 tot ongeveer 1 november 2021 gedurende ongeveer acht weken gestudeerd. Na de studie biomedische wetenschappen aan de UvA is hij aan de Universiteit Leiden met de studie biologie begonnen. Die studie heeft hij ongeveer 3 tot 4 weken volgehouden.
4.3
Ondanks vragen van de rechtbank daartoe heeft eiser geen enkel overzicht ingediend van gevolgde lessen of colleges dan wel van reizen naar en van de betreffende onderwijsinstellingen. Bewijzen van deelname aan lessen, colleges, tentamens of examens dan wel uitslagen daarvan ontbreken net zo. Eiser heeft ter zitting wel gesteld dat hij naar de UvA is gebracht en dat hij ook met openbaar vervoer daarheen heeft gereisd, maar hij heeft hier geen enkel bewijs van overgelegd. Ook van het tentamen Inleiding Biomedische Wetenschappen op vrijdag 17 september 2021, waarover zich een e-mail bij de stukken bevindt, is niet duidelijk of eiser daar nu wel of niet aan heeft deelgenomen. De vragen in de regiebrief over het volgen van diverse voltijdse studies door eiser tegelijkertijd zoals uit het hiervoor weergegeven overzicht zou moeten worden afgeleid, in combinatie met de uren die eiser in zijn onderneming wil steken [9] en gelet op eisers belastbaarheid van 10 uur per week/2 uur per dag, heeft eiser eveneens onbeantwoord gelaten.
4.4
Al met al concludeert de rechtbank - dit in het kader van het procesbelang voor eventuele in het verleden gemaakte vervoerskosten - dat niet is gebleken dat eiser door de jaren heen na het VWO enige studie heeft gevolgd. Hij stelt gedurende 8 tot maximaal 12 weken in [plaats 3] respectievelijk [plaats 4] te hebben gestudeerd, maar daarvan ontbreekt elk bewijs. Verder heeft eiser geen enkele reisdatum, gevolgde vakken of data van colleges of tentamens genoemd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn aanvragen om vervoersvoorzieningen voor zover het de in het verleden liggende periode betreft. Er is immers zelfs geen begin van bewijs dat hij ooit enige reis naar een opleiding heeft gemaakt, anders dan naar het Luzac in 2020, waarvoor hem een voorziening was toegekend. De stelling dat er aan de UvA verplichte dagen waren voorafgaand aan de aanvang van de studie heeft eiser ook in het geheel niet onderbouwd, terwijl evenmin is aangegeven hoeveel en welke dagen dat dan waren, of eiser daarheen gereisd is en op welke wijze dan, laat staan dat er enige aanleiding is om te denken dat eiser in dat verband reiskosten heeft gemaakt.
4.5
Eiser heeft verder gesteld dat hij voor de toekomst een procesbelang heeft, aangezien hij met de UvA de afspraak heeft gemaakt dat hij op afroep de studie biomedische wetenschappen kan voortzetten wanneer hem dat schikt. Uit de door eiser overgelegde e-mails en de processtukken blijkt echter dat hij in het jaar 2022/2023 al niet meer aan de UvA heeft gestudeerd, terwijl ook vast staat dat hij zich niet heeft (her)ingeschreven voor het studiejaar 2023/2024. Feitelijk is er dus geen sprake meer van een (her)inschrijving, zodat ook om die reden geen sprake is van procesbelang voor de toekomst.
4.6
Daarbij komt dat eiser op 12 april 2021 30 jaar is geworden. In dat kader heeft het Uwv hem er al in diverse beslissingen op bezwaar, onder meer die van 28 september 2021 (SGR 21/6360) op gewezen dat hij na 12 april 2021 niet langer in aanmerking komt voor onderwijsvoorzieningen, omdat hij niet jonger is dan 30 jaar en niet voor zijn dertigste is begonnen met studeren. Eiser heeft daarover ter zitting gesteld dat er inderdaad een leeftijdsgrens van 30 jaar is, maar dat als de aanvraag voor zijn dertigste verjaardag is gedaan, hij nog steeds recht heeft op onderwijsvoorzieningen.
4.7
Wat betreft de leeftijdsgrens van 30 jaar overweegt de rechtbank als volgt. Eiser doet met zijn aanvragen een beroep op de Wet Overige OCW-subsidies (WOOS). Artikel 19a van de WOOS luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft tot taak te bevorderen dat belemmeringen worden weggenomen die de ingezetene, bedoeld in artikel 1:2 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, vanwege ziekte of gebrek ondervindt bij het volgen van onderwijs, indien het een persoon betreft die:
a. (…);
b. (…);
c. jonger is dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek niet kan worden aangemerkt als studerende bedoeld in artikel 1:4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag van degene, bedoeld in het eerste lid, toekennen:
a. voorzieningen die hem in staat stellen onderwijs te volgen (…).
4.8
Uit de tekst van het eerste lid, van artikel 19a van de WOOS blijkt dat een leeftijdsgrens geldt. De gehandicapte moet ten tijde van het volgen van het onderwijs jonger zijn dan 30 jaar. Nu eiser op 12 april 2021 de leeftijd van 30 jaar bereikt heeft, geldt sinds die datum dat eiser om die reden niet meer in aanmerking kan komen voor de door hem aangevraagde vervoersvoorzieningen. De beroepen zijn dus in zoverre niet-ontvankelijk.
4.9
Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het aan het Uwv te wijten zou zijn dat hij pas na zijn dertigste verjaardag begonnen is met studeren. Eisers stelling is tegenstrijdig met de eerder door hem genoemde inschrijvingen voor studies. Uit het hiervoor opgenomen overzicht van studies blijkt immers dat eiser zich al ruim vóór 12 april 2021 (namelijk per 1 september 2019 respectievelijk 1 september 2020) had ingeschreven voor een HBO-opleiding Biologie en Medisch te [plaats 3] , een opleiding MBO 4 Verpleegkunde te [plaats 1] en een universitaire studie Wiskunde aan de Universiteit [plaats 1] . Eiser heeft er echter voor gekozen om die studies niet te volgen en de in dat verband eventueel gemaakte reiskosten bij zijn aanvragen, bezwaren en beroepen niet te overleggen. In plaats daarvan heeft hij in de jaren daarna allerlei inschrijvingen voor andere studies overgelegd en voor die studies voorzieningen aangevraagd, zonder te onderbouwen dat hij die studies daadwerkelijk volgt/heeft gevolgd. Die handelwijze moet geheel voor eisers rekening en risico blijven.
4.1
De conclusie is dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroepen. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Alle overige gronden kunnen onbesproken blijven.
SGR 21/5232
5.1
Deze zaak heeft betrekking op aanvragen van eiser voor diverse hulpmiddelen die hij wenst te gebruiken voor de studie in zijn thuissituatie. Het gaat om de volgende meeneembare en intermediaire voorzieningen: aangepaste bureaustoel, aangepast bureau, bed, laptop met voorzieningen voor zien en horen, spraaksoftware, begeleiding en zien- en hoormiddelen. De aanvragen zijn diverse malen gedaan en herhaald.
5.2
De uit het dossier blijkende primaire beslissingen dateren van 14 januari 2020 (spraaksoftware), 20 april 2020 (studie in thuissituatie) en 12 juni 2020 (n.a.v. aanvraag d.d. 15 mei 2020). Op 30 september 2020 heeft het Uwv die besluiten in bezwaar gehandhaafd.
5.3
De rechtbank constateert allereerst dat eiser geenszins heeft onderbouwd dat hij een thuisstudie volgt.
5.4
Verder stelt de rechtbank dat eiser in beroep geen medische documentatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op medische gronden gebruik moet maken van hulpmiddelen voor zien en horen alsmede spraaksoftware omdat eiser kennelijk niet kan typen.
5.5
De rechtbank heeft eiser in de regiebrief in het kader van de bewijsvoering verzocht een verklaring van zijn behandelend arts(en) in het geding te brengen. Uit deze verklaring zou moeten blijken dat hij wegens medische omstandigheden is aangewezen op hulpmiddelen voor zien en horen alsmede spraaksoftware. Daarbij heeft de rechtbank in de opgemerkt dat een verklaring met deze beperkte strekking voorshands voldoende wordt geacht. De arts of medisch specialist(en) die zulks verklaren, behoeven niet te vermelden om welke medische omstandigheden het gaat. Eiser is verzocht om, indien de arts(en) dan wel medisch specialist(en) zulks weigeren, de schriftelijke weigering van die arts(en) dan wel medisch specialist(en) te overleggen.
5.6
Eiser heeft in reactie daarop (meermalen en in diverse zaken) een voorgedrukte, niet ondertekende KNMG-verklaring ingestuurd [10] en zonder enige onderbouwing gesteld dat de artsen bij wie hij onder behandeling is hem niet meer dan die verklaring geven.
5.7
Eiser heeft – evenals in andere zaken – gesteld dat het Uwv hem in het kader van onder meer deze aanvragen medisch moet keuren. Zijn medische situatie is veranderd, aldus eiser, doordat hij van de trap is gevallen en daarbij een “mogelijke gebroken heup” heeft opgelopen. De rechtbank overweegt hierover dat zij ook op dit punt in de regiebrief eiser heeft gevraagd nadere informatie te overleggen. In dat kader heeft de rechtbank eiser verzocht om aan te geven bij welke arts(en) hij zich onder behandeling heeft gesteld voor de “mogelijke gebroken heup”. In dat verband heeft de rechtbank eiser verzocht een verklaring van zijn huisarts dan wel medisch specialist te overleggen waaruit blijkt welke middelen hij voor deze handicap (“mogelijke gebroken heup”) nodig heeft. Deze vraag heeft eiser niet beantwoord. Ook heeft eiser geen gebruik gemaakt van de in de door hemzelf overgelegde KNMG-verklaring aangegeven mogelijkheid om een afschrift van zijn medisch dossier over die handicap in te sturen.
5.8
De conclusie van de rechtbank is de volgende. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij thuis studeert. Eiser heeft, voor zover dan nog van belang, evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in zijn thuissituatie de gevraagde voorzieningen nodig heeft. Eiser heeft voorts categorisch en meermalen geweigerd gerichte inhoudelijke vragen van de rechtbank over zijn medische situatie te beantwoorden en de bewijsstukken te overleggen waar de rechtbank hem uitdrukkelijk om heeft gevraagd. Eiser volstaat slechts met het steeds opnieuw inzenden van een KNMG-document dat algemeen via het internet verkrijgbaar is en is bedoeld als voorlichting voor eiser, niet van de rechtbank. Eiser blijft slechts stellen, zonder enige onderbouwing, dat het Uwv hem moet keuren. [11]
5.9
Uit dit alles volgt dat het beroep in deze zaak ongegrond is.
Eisers procedeergedrag
6.1
De rechtbank komt ambtshalve toe aan het beoordelen van eisers procedeergedrag.
6.2
De rechtbank verwijst naar eisers vaste werkwijze, die zij in deze uitspraak onder 3.4 tot en met 3.10 heeft besproken en die eiser ook in zijn beroepen bij de rechtbank heeft toegepast. Eiser creëert doelbewust een administratieve chaos. Dat leidt ertoe dat de behandeling van zaken zeer moeizaam verloopt. Eiser tracht met zijn procedeergedrag bij de rechtbank te bereiken dat iedere zaak afzonderlijk op een zitting wordt geagendeerd en besproken en dat aldus de verbanden tussen de zaken onbelicht blijven, met het evidente doel dat de werkelijkheid achter de talloze identieke aanvragen dan verhuld blijft. Daarbij gaat het eiser erom - zo blijkt uit zijn stellingen in beroep - dat hij de geldelijke voordelen die in zijn ogen aan zijn aanvragen en het instellen van vele bezwaren en beroepen zijn verbonden (in deze zaken: dwangsommen, starterskrediet, vaste kilometervergoedingen, taxivoorzieningen, vervoersvoorzieningen, schadevergoedingen) in elke zaak afzonderlijk ontvangt, ook als er geen enkel bewijs is dat eiser aan de voorwaarden voldoet om daarvoor in aanmerking te komen. Zo lijkt het eiser er onder meer om te doen dat hij, in navolging van de op 7 augustus 2019 toegekende vergoeding, middels het opvoeren van niet gevolgde studies méér vergoedingen wenst te verkrijgen. Als daarover vragen worden gesteld, weigert eiser daarop (volledig) antwoord te geven. Aldus is sprake van een kwalijk verdienmodel. Eiser verliest met zijn werkwijze volledig uit het oog dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgaat van een wederkerige rechtsbetrekking tussen burger en overheid, waarin de burger niet alleen rechten heeft (waaronder uiteraard ook rechten op de geldelijke vergoedingen bedoeld zoals die in deze uitspraak zijn besproken maar waarop eiser in deze zaken naar het oordeel van de rechtbank in geen enkel geval recht heeft) maar ook plichten. Die wederkerigheid vertaalt zich in verplichtingen voor de burger in alle fasen van de Awb-procedure, dus ook in de gerechtelijke fase. Een van de belangrijkste verplichtingen voor de burger is volledige en juiste communicatie over - in deze gevallen - de feiten die aan de aanvragen ten grondslag liggen. Eiser heeft in deze procedures echter op geen enkele wijze ervan blijk gegeven dat hij zich van die verplichtingen bewust is.
6.3
Aldus heeft eiser blijkens al hetgeen in deze uitspraak is overwogen een volstrekt onredelijk, volkomen onnodig en veel te onevenredig beroep gedaan op de (beperkte) tijd en capaciteit van de rechtbankorganisatie en de totstandkoming van uitspraken in zijn beroepen volstrekt onnodig bemoeilijkt en vertraagd. Door eisers procedeergedrag en de benodigde personele inzet van de zijde van de rechtbank om de enorme aantallen brieven, e-mails, geschriften en pakketten stukken, verzoeken, eisen, verboden, bevelen en telefoontjes te kunnen verwerken, zijn verder vele andere rechtzoekenden gedwongen geweest langer te wachten op een behandeling van hun zaak, hetgeen als volstrekt onwenselijk moet worden gezien.
6.4
De gevolgen van dit procedeergedrag moeten, zo oordeelt de rechtbank, voor rekening van eiser komen. De rechtbank wijst erop dat eiser op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb in de kosten van het Uwv kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake. Dat er thans geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten maakt dit niet anders. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van de haar in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om eiser in de proceskosten van het Uwv te veroordelen, tot op heden begroot op nihil (€ 0,-).
Redelijke termijn
7.1
Eiser heeft in al zijn zaken verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na – in dit geval – de ontvangst van het verzoekschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser. Als de rechtbank van oordeel is dat gelet op de specifieke omstandigheden van het geval geen immateriële schade is geleden, moet zij dat uitdrukkelijk motiveren.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser gelet op de specifieke omstandigheden van de gevallen in deze zaken geen immateriële schade heeft geleden. Het procedeergedrag van eiser maakt naar het oordeel van de rechtbank dat aan de zijde van eiser geen sprake is van immateriële schade. De rechtbank wijst daarbij op al hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de wijze waarop eiser zich in deze procedures heeft opgesteld, in het bijzonder hetgeen is overwogen in 6.2, en neemt die overwegingen hier voor zover nodig volledig over. De overige door het EHRM onderscheiden omstandigheden maken dit alles niet anders. De in geding zijnde aanvragen zijn in de kern eenvoudige zaken over heldere wettelijke regelingen die bedoeld zijn om gehandicapten die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt te ondersteunen bij de mogelijkheid om een startkwalificatie te halen, dan wel om gehandicapten in staat te stellen als zelfstandige te gaan werken of gebruik te maken van voorzieningen die zij daarbij uit medisch oogpunt nodig hebben. De verzoeken om vergoeding van immateriële schade zullen daarom worden afgewezen.
Conclusies en gevolgen
Alle zaken
8.1
De beroepen in de zaken met de zaaknummers SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277 en SGR 21/5278 zijn ongegrond.
8.2
De beroepen met zaaknummers SGR 20/8291, SGR 21/5231 en SGR 21/6360 zijn niet-ontvankelijk.
8.3
Dit betekent dat alle bestreden besluiten in stand blijven en dat het Uwv geen dwangsommen aan eiser is verschuldigd.
8.4
Omdat de beroepen niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond zijn, krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten, voor zover daarvan al sprake zou zijn. Ook krijgt de betaalde griffierechten niet terug. De verzoeken om schadevergoeding worden afgewezen.
8.5
Het Uwv krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op nihil (€ 0,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in de zaken met de zaaknummers SGR 21/5232, SGR 21/5233, SGR 21/5277 en SGR 21/5278 ongegrond;
  • verklaart de beroepen met de zaaknummers SGR 20/8291, SGR 21/5231 en
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding in alle zaken af;
  • veroordeelt eiser in de proceskosten van het Uwv, tot de datum van deze uitspraak vastgesteld op € 0,- (nihil).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Het beroep met zaaknummer SGR 20/8291.
3.De beroepen met zaaknummers SGR 21/5233, SGR 21/5277 en SGR 21/5278.
4.De beroepen met zaaknummers SGR 21/5231 en SGR 21/6360.
5.Het beroep met zaaknummer SGR 21/5232
6.Zie de uitspraken van de CRvB van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2521 en 29 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3813.
7.Zie onder meer de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11080 en ECLI:NL:RBDHA:2023:11082, van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8627 en ECLI:NL:RBDHA:2023:8628, en van 3 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11655.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10436.
9.De rechtbank verwijst naar overweging 2.5.5 hiervoor.
10.Zoals te vinden op https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/geneeskundige-verklaring.
11.Ten aanzien hiervan verwijst de rechtbank naar de eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 24 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1435, in het bijzonder r.o. 5.1.