In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, evenals de raad van de gemeente Noordwijk. De eiseres, Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V., had beroep ingesteld tegen de beslissing op de besluitenlijst van 25 augustus 2020, waarin haar bezwaar tegen een voorlopige aanwijzing van percelen niet-ontvankelijk werd verklaard, en tegen het besluit van de raad van 21 april 2020, waarin de percelen definitief werden aangewezen voor een voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om op het bezwaar tegen de voorlopige aanwijzing te beslissen, omdat dit besluit van rechtswege vervalt zodra de gemeenteraad een definitieve aanwijzing heeft genomen. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden tegen de voorlopige aanwijzing, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door dit besluit. Het beroep tegen de definitieve aanwijzing werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde wel dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding moest betalen aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelde de Staat tot een schadevergoeding van € 1.500,- en tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.