ECLI:NL:RBDHA:2023:6717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 11 januari 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 mei 2023 gesloten zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek is overschreden, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank overweegt dat er in het algemeen zicht is op uitzetting naar Marokko, en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de uitzettingsmaatregelen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 2 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:745. Vervolgens zijn al eerder vervolgberoepen ingesteld. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1783 en 28 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4541. Uit de laatstgenoemde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Termijnoverschrijding
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 24 april 2023 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 1 mei 2023 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 2 mei 2023 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. Uit de bewoordingen van artikel 96, tweede lid, van de Vw, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de daarin neergelegde bepaling kan worden afgeleid dat is beoogd dat de enkele overschrijding van de daarin genoemde termijn tot gevolg heeft dat de voortduring van de bewaring niet langer rechtmatig is. [1] De vraag of de overschrijding van deze termijn leidt tot onrechtmatigheid van (het voortduren van) de maatregel moet worden beoordeeld in het licht van de waarborg van artikel 5, vierde lid, van het EVRM. [2] Hiervoor zijn de omstandigheden van het geval van belang, waarbij de aard en complexiteit van de zaak in aanmerking moeten worden genomen. [3] Uit het arrest Singh tegen Tsjechië van het EHRM [4] , volgt verder dat de relevante termijn voor de vraag of is voldaan aan een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming loopt vanaf de indiening van het beroepschrift tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank aan de betrokkene.
6. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat het ontbreken van voortgang geen verband houdt met de aard of complexiteit van de zaak of andere bijzondere omstandigheden. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [5] Aangezien deze termijn niet is overschreden ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [6] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
Het voortduren van de maatregel van bewaring
7. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel aangevoerd dat zijn nationaliteit is bevestigd en dat hij is verschenen bij de afspraak met de consul. Eiser kan niet worden uitgezet, omdat er nog geen laisser-passer (LP) is afgegeven. Omdat de Marokkaanse autoriteiten in veel zaken geen laisser-passer af hebben gegeven, ondanks dat de nationaliteit is bevestigd, ontbreekt er zicht op uitzetting naar Marokko binnen redelijke termijn. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld, omdat er slechts één vertrekgesprek is gevoerd na de uitspraak van 23 maart 2023 en maar één keer een rappel heeft verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Het langer voortduren van de maatregel van bewaring is daarom in strijd met de Terugkeerrichtlijn [7] en is niet gerechtvaardigd.
8. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022. [8] Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Dat eiser inmiddels bijna vier maanden in afwachting van de afgifte van een LP heeft doorgebracht in vreemdelingendetentie leidt niet tot een ander oordeel. Van belang daarbij is nog dat eiser op 5 april jl. is gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten en dat zij eisers Marokkaanse nationaliteit hebben bevestigd.
9. Daarnaast heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder op 13 januari 2023 een LP-aanvraag heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten en op 3 februari 2023, 24 februari 2023, 15 maart 2023 en 6 april 2023 een rappel heeft verzonden. Ook zijn er meerdere vertrekgesprekken gevoerd met eiser, waarvan het laatste op 3 april 2004. Gelet op het geheel aan vertrekhandelingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
10. Ook overigens is er geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel op enig moment na 27 maart 2023 onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD3827).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Dit volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Sanchez Reisse tegen Zwitserland Het arrest van 21 oktober 1986, (9862/82, NJ 1988, 555).
4.Het arrest van 25 januari 2005, (JV 2005/114).
5.Dit volgt uit de uitspraak het EHRM van 9 januari 2003, (JV 2003/129) (Kadem).
6.Op grond van artikel 96, tweede lid, van de Vw.
7.Richtlijn 2008/115/EG.
8.ECLI:NL:RVS:2022:3269. Ook in een aantal latere uitspraken van 24 november 2022 en 2 februari 2023 (onder andere ECLI:NL:RVS:2022:3447 en ECLI:NL:RVS:2023:438) zet de Afdeling deze lijn ten aanzien van (zicht op uitzetting naar) Marokko voort.