ECLI:NL:RBDHA:2023:8448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.8432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing verblijfsvergunning aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023, betreft het beroep van eiser de ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor het doel 'arbeid als zelfstandige' afgewezen op 7 februari 2023. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 17 maart 2023 door de staatssecretaris kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen bezwaargronden had ingediend.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig werd geacht. De beoordeling richtte zich op de vraag of de staatssecretaris het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser had geen bezwaargronden ingediend en de staatssecretaris had hem de gelegenheid moeten bieden om deze alsnog in te dienen. Eiser betoogde dat hij nooit een herstelverzuimbrief had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat deze brief op 21 februari 2023 was verzonden.

De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris de herstelverzuimbrief correct had geadresseerd en dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij de brief niet had ontvangen. Eiser slaagde hierin niet, aangezien hij enkel ontkende de brief te hebben ontvangen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de proceskosten niet vergoed hoeven te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ met het besluit van 7 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen die afwijzing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen bezwaargronden heeft ingediend.
1.2.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is kennelijk ongegrond. De staatssecretaris mocht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Het is tussen partijen niet in geschil dat het bezwaarschrift van 10 februari 2023 geen bezwaargronden bevat. In dat geval kan het bestuursorgaan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren, mits de indiener van het bezwaarschrift de gelegenheid heeft gekregen om de bezwaargronden binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn alsnog in te dienen. [2]

Heeft de staatssecretaris eiser de gelegenheid geboden om de bezwaargronden alsnog in te dienen?

5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem niet de gelegenheid heeft geboden om de ontbrekende bezwaargronden in te dienen. Eiser stelt dat hij nooit een herstelverzuimbrief heeft ontvangen. Uit de verzendadministratie van de staatssecretaris blijkt volgens eiser slechts dat de herstelverzuimbrief intern is aangemeld, maar niet of die brief ook daadwerkelijk is verzonden en, zo ja, naar welk adres. Verder verwacht de staatssecretaris ten onrechte van eiser dat hij aannemelijk moet maken dat hij de herstelverzuimbrief
nietheeft ontvangen, omdat het voor hem niet mogelijk is om iets aan te tonen wat er niet is.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich, onder verwijzing naar een afdruk van zijn interne verzendadministratie Indigo, op het standpunt dat de herstelverzuimbrief op 21 februari 2023 is aangeboden om per post te worden verzonden en dat dit op 22 februari 2023 daadwerkelijk is gebeurd, omdat de status van deze brief toen is gewijzigd naar “Bericht verwerkt”. Hiermee is volgens de staatssecretaris voldoende onderbouwd dat de herstelverzuimbrief van 21 februari 2023 is verzonden. Het is daarom, gelet op vaste rechtspraak, aan eiser om aan te tonen dat hij de herstelverzuimbrief niet heeft ontvangen. [3] Met de enkele ontkenning van de ontvangst van de herstelverzuimbrief in beroep is eiser daarin niet geslaagd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de herstelverzuimbrief niet per aangetekende post is verzonden. Voor niet-aangetekende brieven geldt volgens vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan de verzending daarvan aannemelijk dient te maken als de geadresseerde stelt een brief niet te hebben ontvangen. Daartoe is in elk geval vereist dat de brief is voorzien van een juiste adressering en verzenddatum en dat er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [4]
5.3.
Het betoog van eiser slaagt niet. Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld is het gehele verzend(registratie)proces, ondanks dat het niet volledig geautomatiseerd is en geen registratiemoment heeft vlak voorafgaand aan de deponering van een poststuk in de postzak, met zodanige waarborgen omkleed dat het nagenoeg uitgesloten is dat er fouten in de postverzending en in de registratie daarvan worden gemaakt. [5] Dit maakt dat Indigo en het verzendhuis tezamen een deugdelijk postverzendings(registratie)systeem vormen. Concreet betekent het voorgaande dat als een poststuk in Indigo de status “bericht verwerkt” heeft gekregen, onder vermelding van een datum, aangenomen kan worden dat het desbetreffende poststuk daadwerkelijk op die datum is verzonden.
5.3.1.
De staatssecretaris heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de herstelverzuimbrief van 21 februari 2023 heeft verzonden. Uit de overgelegde verzendadministratie blijkt namelijk dat op 21 februari 2023 een brief met berichtnummer [nummer] is aangemaakt. Dit berichtnummer is niet op de herstelverzuimbrief vermeld. De rechtbank gaat er echter wel van uit dat de overgelegde verzendadministratie betrekking heeft op de herstelverzuimbrief van 21 februari 2023, omdat datum van aanmaak van de brief overeenkomt met de datum die op de herstelverzuimbrief is vermeld en omdat de brief in het verzendsysteem is aangemaakt door de gebruiker ( [naam] ) van wie de naam onder de herstelverzuimbrief staat ( [naam] ). De verzendadministratie vermeldt dat de brief op 21 februari 2023 aan het verzendkanaal “Centrale verzending” is aangeboden en dat de brief op 22 februari 2023 is “verwerkt”. De rechtbank leidt hieruit af dat de herstelverzuimbrief in elk geval op 22 februari 2023 aan eiser is verzonden. [6] De staatssecretaris heeft de herstelverzuimbrief correct geadresseerd. De herstelverzuimbrief is immers gericht aan het kantooradres van de gemachtigde van eiser. Dat op de screenshot van de verzendadministratie slechts wordt vermeld dat de brief aan “Ozkara Advocaten” is verzonden, doet aan de adressering in de herstelverzuimbrief zelf niet af.
5.3.2.
Omdat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de herstelverzuimbrief aan het juiste adres heeft verzonden, is het – gelet op de onder 5.2 genoemde rechtspraak – aan eiser om aannemelijk te maken dat hij de brief niet heeft ontvangen. Daarin is eiser, zoals de staatssecretaris terecht stelt, met de enkele stelling dat hij de brief niet heeft ontvangen niet geslaagd.
Had de staatssecretaris de gronden van de voorlopige voorziening moeten aanmerken als bezwaargronden?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening [7] volgens vaste rechtspraak had moeten aanmerken als bezwaargronden, omdat deze gronden samenhang vertonen met de parallel lopende bezwaarprocedure. Bovendien zijn deze gronden op 14 februari 2023 bij de rechtbank ingediend en kan de staatssecretaris deze via het digitale systeem van de Rechtspraak ook inzien.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Afgezien nog van het feit dat eiser niet onderbouwt welke rechtspraak zijn betoog ondersteunt, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat het doel van een verzoek om een voorlopige voorziening verschilt van het doel van een bezwaarprocedure, zodat de gronden in beide procedures niet één-op-één zijn over te hevelen. Bovendien stelt de staatssecretaris terecht dat eiser in de gronden bij het verzoek om voorlopige voorziening niet heeft verzocht om deze tevens als bezwaargronden aan te merken, zodat voor de staatssecretaris niet duidelijk had hoeven zijn dat de gronden uit het verzoek om voorlopige voorziening (tevens) als bezwaargronden waren bedoeld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en 6:6 van de Awb.
3.De staatssecretaris wijst op ABRvS 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358.
4.Zie ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2335, r.o. 2; ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:156, r.o. 3.1; ABRvS 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3285, r.o. 2.1.
5.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10531.
6.Zie in dit verband ook Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Arnhem) 11 januari 2023, zaaknummer NL22.9332 V (niet gepubliceerd, zaak van de gemachtigde van eiser).
7.Zaaknummer NL23.4211.