13.3.Deze verklaring toont weliswaar niet direct aan dat referent de vreemdeling financieel heeft ondersteund, maar naar het oordeel van de Afdeling had een hoorzitting over de gang van zaken met betrekking tot de financiële afhankelijkheid meer duidelijkheid kunnen verschaffen. Bovendien heeft de staatssecretaris ongemotiveerd gesteld dat de gestelde financiële steun gangbaar is. Tijdens een hoorzitting had referent kunnen toelichten waarom de door hem gestelde financiële steun volgens hem niet als gangbaar kan worden gezien.”
33. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder gehouden was om tijdens de hoorzitting meer inzicht te verwerven over de gang van zaken van de financiële steun en meer duidelijkheid te verkrijgen over de vraag waarom die steun niet als gangbaar moet worden gezien. Blijkens het verslag van de hoorzitting is aan referent gevraagd hoe eiseres in haar levensonderhoud voorziet en hoe hij regelt dat hij en zijn broer geld naar haar sturen. Referent en zijn echtgenote antwoorden dat zij een vriend hebben die in België woont en dat hij het geld meeneemt. Verweerder vraagt dan of hij het geld naar haar toebrengt, wat zij bevestigend beantwoorden. Verweerder heeft niet meer vragen gesteld. Daarbij kan niet worden ingezien dat het op de weg van eiseres zou liggen om uit zichzelf een verdere onderbouwing te geven van de financiële ondersteuning. Eiseres had tenslotte al het standpunt ingenomen dat de contante financiële steun niet (verder) kon worden onderbouwd met documenten en al eerder was een verklaring van de hiervoor genoemde vriend overgelegd. Als verweerder dat niet voldoende vond, was het aan hem om eiseres of referent daarover nader te bevragen, ook in het licht van de hiervoor aangehaalde passage uit de uitspraak van de Afdeling. Verweerders stelling tijdens de zitting dat de in het dossier aanwezige verklaring van de vriend en kopieën van zijn paspoort onvoldoende recent zouden zijn, is naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende bij wijze van adequate motivering. Het had op de weg van verweerder gelegen daaromtrent recentere informatie te vragen als hij dit nodig vond.
34. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de financiële steun van referent gangbaar zou zijn, terwijl dit wel was opgedragen door de Afdeling.
De rechtbank wijst in dit verband verder nog op het volgende. Referent en zijn echtgenote zijn aangewezen op een uitkering die het bestaansminimum in Nederland niet overstijgt. Dat referent in deze omstandigheden met enige regelmaat geld stuurt naar zijn moeder en dat deze middelen niet kunnen worden ingezet om nog zelf in het (minimum)bestaan te voorzien, betekent dat niet per definitie kan worden gesteld dat financiële steun gangbaar is. Een andere lezing van die feiten is immers ook voorstelbaar, namelijk dat het helemaal niet gangbaar is om van dergelijke beperkte middelen nog een deel af te staan aan familie. De rechtbank acht daarbij nog van betekenis dat de echtgenote van referent tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat het verlenen van de steun tot gevolg heeft dat zij zelf nog slechts met grote moeite kunnen rondkomen. Dat ook de broer van referent eiseres steunt maakt de steun die referent en zijn vrouw leveren niet anders. Verweerder heeft hier ook geen verdere vragen over gesteld.
35. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van financiële steun en ook onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze financiële steun als gangbaar kan worden gezien. Daarmee heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd dat hieruit niet volgt dat sprake is van ‘mttnet'.
Binding met land van herkomst
36. Verweerder heeft verder gesteld dat de banden van eiseres met Syrië sterk zijn en dat de algemeen slechte veiligheidssituatie in Syrië op zich onvoldoende is om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent aan te nemen.
37. Eiseres heeft gesteld dat zij niemand meer heeft in Syrië en dat het in Syrië onveilig is, zodat de banden met dat land een minimale rol spelen.
38. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat de slechte veiligheidssituatie op zichzelf niet betekent dat sprake is van ‘mttnet’ tussen eiseres en referent, is zij van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheid dat eiseres geen familie meer heeft in Syrië niet juist bijdraagt aan haar (emotionele) afhankelijkheid van referent, ondanks de omstandigheid dat zij daar haar hele leven heeft gewoond.
Conclusie met betrekking tot de ‘mttnet’
39. Zoals hiervoor al gezegd is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van ‘mttnet’. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van financiële afhankelijkheid. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd gesteld dat uit de overgelegde medische verklaringen en de feitelijke situatie niet volgt dat eiseres en referent vanwege de medische problematiek wederzijds afhankelijk zijn van elkaar. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat – deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien – niet leiden tot de conclusie dat sprake is van emotionele afhankelijkheid die de normale banden overstijgt. Verweerders standpunt dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM kan dan ook geen standhouden.
40. In navolging van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 heeft verweerder in het bestreden besluit niet volstaan met de constatering dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven en ook een belangenafweging gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat deze uitvalt in het nadeel van eiseres.
41. Eiseres heeft dit betwist. Wat eiseres in dit kader heeft gesteld komt hieronder aan de orde.
42. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken, en als dit het geval is of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van de eiseres bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven in Nederland en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit heeft tot gevolg dat de toetsing enigszins terughoudend moet zijn.
43. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerders standpunt dat geen sprake is van ‘mttnet’ onvoldoende is gemotiveerd. De vraag of sprake is van ‘mttnet’ en de omstandigheden die daarbij een rol spelen, zijn ook van belang bij de belangenafweging. Dat betekent dat de belangenafweging ook onvoldoende is gemotiveerd.
44. Wat de rechtbank in rechtsoverweging 38 en 43 heeft overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
45. In het kader van de finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank nog als volgt.
46. Verweerder heeft gesteld dat aan het economische belang van Nederland zwaar gewicht toekomt. Hij heeft in het nadeel van eiseres meegewogen dat referent en zijn echtgenote geen zelfstandig inkomen hebben. Verder wijst verweerder erop dat het economisch belang ook gaat over bescherming van de arbeidsmarkt en voorzieningen als onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Het is de verwachting dat eiseres van deze faciliteiten gebruik zal gaan maken, ook gelet op haar gezondheidssituatie.
47. Eiseres heeft gesteld dat zodra zij naar Nederland mag komen, het naar verwachting veel beter zal gaan met referent en dat hij in staat zal zijn zelfstandig inkomen te verwerven. De echtgenote van referent studeert en zal daarna ook kunnen gaan werken en bijdragen in de kosten van levensonderhoud voor eiseres. De rechtbank begrijpt dat eiseres hiermee bedoelt dat verweerder hierom dit aspect niet mocht meewegen, althans niet in het nadeel van eiseres.
48. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het economisch belang van de Nederlandse samenleving in het nadeel van eiseres heeft mogen meewegen. De omstandigheid dat referent geen zelfstandig inkomen heeft en een uitkering ontvangt is – zoals verweerder niet ten onrechte stelt – bovendien slechts één aspect van het economisch belang. Het gewicht dat aan dit belang toekomt wordt ook bepaald door het beroep dat zal worden gedaan op andere openbare voorzieningen, zoals huisvesting, zorg en onderwijs. In dit verband heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiseres bij overkomst naar Nederland een zekere tijd ten laste zal komen van de openbare kas. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat de omstandigheid dat referent, zijn echtgenote en zijn broer inkomsten willen gaan verwerven, niet betekent dat zij – ondanks de krappe arbeidsmarkt in Nederland – ook spoedig een baan zullen vinden. Het betreft een toekomstige onzekere gebeurtenis. Dat geldt ook voor de door eiseres gestelde omstandigheid dat door haar komst het waarschijnlijker wordt dat referent en zijn echtgenote kunnen gaan werken. Verweerder heeft verder kunnen betrekken dat het gelet op de medische klachten van eiseres zeer aannemelijk is dat zij een beroep gaat doen op de medische voorzieningen in Nederland. Dat eiseres een ziektekostenverzekering kan afsluiten, betekent niet dat zij hiermee geen beroep doet op de openbare middelen.
Objectieve belemmering en openbare orde
49. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Ook heeft verweerder ten gunste van eiseres meegewogen dat eiseres geen antecedenten heeft die de openbare orde schaden.
Banden met Nederland en met land van herkomst
50. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres meegewogen dat haar banden met Syrië sterker zijn dan die met Nederland.
51. Eiseres heeft gesteld dat haar banden met Nederland sterker zijn dan met Syrië, omdat al haar kinderen in Nederland zijn en de situatie in Syrië heel onveilig is.
52. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo, dat zij ook betwist dat verweerder dit element juist heeft gewogen. De rechtbank is dat met eiseres eens. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de mate waarin eiseres binding heeft met het land van herkomst ten onrechte in de belangenafweging heeft betrokken. Dit verhoudt zich namelijk niet tot de vaststelling dat sprake is van een objectieve belemmering. De vraag naar de mate waarin een vreemdeling binding heeft met het land van herkomst ten opzichte van het land van bestemming is in de belangenafweging relevant als het objectief mogelijk is het gezinsleven in beide landen uit te oefenen en voor de vraag of er sprake is van subjectieve belemmeringen. Dat is in dit geval niet aan de orde. Dit blijkt overigens ook uit de bewoordingen van Werkinstructie 2020/16 in paragraaf 7.5., waaruit volgt dat verweerder tegenover de (subjectieve) belemmeringen die het uitoefenen van het gezinsleven in het land van herkomst bemoeilijken (certain degree of hardship) de binding met het land van herkomst – die het uitoefenen van het gezinsleven aldaar vergemakkelijkt – mee dient te nemen in zijn belangenafweging. Door ondanks het bestaan van een objectieve belemmering de binding van eiseres met Syrië in haar nadeel mee te wegen heeft verweerder dus ook niet in overeenstemming met zijn eigen werkinstructie gehandeld.
Aard en intensiteit gezinsleven
53. Voor wat betreft de aard en intensiteit van het gezinsleven stelt verweerder dat hij snapt dat referent zijn moeder mist en zich ernstig zorgen maakt om haar medische situatie. Maar van referent wordt verwacht dat hij zelf een leven opbouwt, hij is herenigd met zijn echtgenote en hij heeft pas drie jaar geleden een aanvraag ingediend voor zijn moeder. Zij houden op afstand wel regelmatig contact met elkaar en kunnen dat voortzetten.
54. Eiseres heeft gesteld dat zij altijd heeft samengewoond met referent en dat hij en zijn broer voor eiseres zorgden. Zij stelt verder dat de band tussen hen erg sterk is. Referent heeft verklaard dat hij zich nog als een kind voelt van eiseres.
55. De rechtbank verwijst naar overwegingen hierboven ten aanzien van de gezondheidsproblematiek van eiseres en referent. Verweerder is ook in dit kader ten onrechte voorbij gegaan aan de verklaringen van de psychiaters bedoeld in die overwegingen en met name de verklaring van S. Kareem van 10 oktober 2022. Verweerder had gelet op deze verklaring niet kunnen volstaan met de overweging dat van referent mag worden verwacht dat hij een zelfstandig leven opbouwt, de pathologische hechting staat hier mogelijk aan in de weg.
Gelet op de medische problematiek van eiseres en de pathologische hechtingsproblematiek van referent kon verweerder ook niet volstaan met de overweging dat zij op afstand contact kunnen onderhouden. Verweerder heeft voorts onvoldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat hereniging tot afname van de psychische klachten zou leiden. Ook op dit punt gaat verweerder voorbij aan de overgelegde verklaringen. De psychische klachten van eiseres en referent zijn onderbouwd met die medische verklaringen die ook ingaan op de noodzaak van zorg aan elkaar.
Het feit dat referent pas na verloop van vier jaren een aanvraag voor de mvv voor eiseres heeft gedaan doet daar niet aan af. Referent verkeerde op basis van ingewonnen advies in de veronderstelling dat een aanvraag niet kansrijk was en heeft om die reden afgezien van het indienen van een aanvraag; uit de feiten van deze zaak blijkt bovendien niet dat het eiseres en referent goed gaat in elkaars afwezigheid en dat het late indienen van de aanvraag een gevolg is van een gebrek aan urgentie. Het tegenwerpen van dit tijdsverloop komt de rechtbank overigens niet redelijk voor, gelet op de (zeer) lange duur van deze procedure, die niet aan eiseres is te wijten.
Conclusie met betrekking tot de belangenafweging
56. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat, ondanks de omstandigheid dat sprake is van een eerste toelating en (zwaar) gewicht toekomt aan het economische belang van de Staat, toch geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die nopen tot toelating van eiseres.