AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in verband met het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije, voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar meerderjarige zoon, die in Nederland woont. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op 22 februari 2022, en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard op 6 januari 2023. De rechtbank heeft de zaak op 15 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, dat familie- of gezinsleven beschermt. De minister stelt dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven, omdat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon niet meer dan gebruikelijk is. Eiseres, die in Turkije woont, heeft gezondheidsproblemen en is afhankelijk van zorg, maar de rechtbank concludeert dat zij niet specifiek afhankelijk is van haar zoon voor haar dagelijkse functioneren. De rechtbank wijst erop dat eiseres ook ondersteuning ontvangt van het dorpshoofd en dorpsgenoten.
Eiseres betoogt dat er wel degelijk sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de band tussen eiseres en haar zoon niet zo bijzonder is dat deze de gebruikelijke emotionele banden overstijgt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen familie- of gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat de belangenafweging in het kader van deze bepaling niet hoeft plaats te vinden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
Voetnoten
1.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juni 2010, Khan tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
2.EHRM 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
3.EHRM 9 oktober 2003, Slivenko tegen Letland, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199, 97 en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912, onder 55-57.
4.EHRM 20 september 2011, A.A. tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.
5.EHRM 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894.
6.EHRM 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794.
7.EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996.
8.Zie onder meer de EHRM 17 februari 2009, Onur tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, EHRM 12 januari 2010, Khan tegen Verenigd Koninkrijk, 17 januari 2012, EHRM Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland. En ABRvS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2. 10.Dit volgt uit Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van 8 EVRM’ en Informatiebericht 2022/80 ‘Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en 8 EVRM’.
11.EHRM 25 november 2014, Kruškić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013.
13.Paragraaf 108.
17.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980.
18.Aanvullend Protocol bij het Associatieverdrag EEG – Turkije van 23 november 1970.
19.Eiseres wijst ter onderbouwing van haar betoog op het beleid zoals dat was neergelegd in artikel 3.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B2/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (waarvan eiseres in beroep kopieën heeft overgelegd), in samenhang met artikel 13 van Besluit 1/80. Ook verwijst eiseres naar HvJ 29 april 2010, C-92/07, Commissie tegen Nederland en HvJ 28 januari 1992, Commissie tegen België, C-300/90 en HvJ 9 december 2010, C-300/09 en C-301/09, F. Toprak en I. Oguz.
20.Werkinstructie 2022/18 Turks Associatierecht, pagina 33.
21.HvJ 30 september 2004, ECLI:EU:C:2004:570, Ayaz.
22.Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.
23.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.
24.HvJ 9 januari 2007, ECLI:EU:C:2007.