ECLI:NL:RBDHA:2024:13238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nareisaanvraag van meerderjarige zoon uit Iran; geen toepassing jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de nareisaanvraag van een meerderjarige zoon uit Iran. Eiser, die de Iraanse nationaliteit heeft en op 13 april 2021 een aanvraag indiende voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn vader in Nederland te komen wonen, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiser van toepassing is. Eiser is financieel zelfstandig en heeft geen afhankelijkheidsrelatie met zijn vader, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien en dat hij afhankelijk is van zijn ouders, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het beleid zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de nareisaanvraag in stand blijft, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.567
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

Eiser woont in Iran en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1993. Eiser heeft op 13 april 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] , de vader van eiser (referent). Referent is op 30 augustus 2018 Nederland ingereisd en is op 25 maart 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 13 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. De echtgenote van referent is wel in het bezit gesteld van een nareisvergunning.
Bij besluit van 22 december 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, na referent en de gemachtigde van eiser gehoord te hebben, ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat, kort samengevat, het jongvolwassenenbeleid niet op eiser van toepassing is. Eiser is niet van anderen afhankelijk voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen en heeft, conform de natuurlijke levensloop, stappen naar zelfstandigheid gezet. Eiser is financieel niet afhankelijk van referent. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij zich in Iran niet zelfstandig staande kan houden noch heeft hij onderbouwd dat hij geen werk kan vinden in Iran. Verder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het jongvolwassenenbeleid niet op hem van toepassing is. Verweerder hanteert, door te overwegen dat eiser ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland al 25 jaar was
-zodat in beginsel niet aannemelijk is dat eiser afhankelijk is van referent-
de factoeen harde leeftijdsgrens. Dat is niet terecht en niet in lijn met jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).1 Eiser voldoet aan de criteria (jongvolwassen, samenwonen met ouders, niet in eigen onderhoud voorzien en geen eigen gezin zijn gestart) die volgen uit deze jurisprudentie. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiser ten tijde van het vertrek van referent uit Iran in zijn eigen onderhoud voorzag. Verder wordt ten onrechte tegengeworpen dat eiser zelfstandig kan wonen en zich goed zelfstandig kan handhaven. Tot slot voert eiser aan dat verweerder miskent dat het in Iran gebruikelijk is dat kinderen langer, vaak tot aan hun huwelijk, bij hun ouders blijven wonen en door hen zowel financieel als materieel worden onderhouden.
Het oordeel van de rechtbank
7. In de uitspraak van 29 mei 20242 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het beoordelingskader uiteengezet voor nareisaanvragen van een meerderjarig kind en zijn ouder(s). Stap 1 betreft de ‘formele vereisten’ van een nareisaanvraag. Aan de hand van zogenoemde ‘formele vereisten’ bepaalt verweerder het kader waarbinnen hij een verzoek om gezinshereniging inhoudelijk kan beoordelen. Voor nareiszaken volgen deze vereisten uit artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Allereerst moet de referent in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel. Verder moet een vreemdeling die in het buitenland verblijft, voldoen aan de zogenoemde driemaandentermijn voor het indienen van een mvv- nareisaanvraag. Tot slot moet de nareisaanvraag betrekking hebben op een vreemdeling die valt binnen de nareisdoelgroep, wat betekent dat hij stelt dat hij behoort tot een categorie gezinsleden als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de ‘formele vereisten’ wordt voldaan.
8. Stap 2 betreft de vraag of sprake is van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op grond van het jongvolwassenenbeleid. Het jongvolwassenenbeleid staat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en is verder uitgewerkt in Werkinstructie (WI) 2023/2. Het beleid bevat vier inhoudelijke cumulatieve vereisten: het meerderjarig kind moet jongvolwassen zijn, met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleven, niet in zijn eigen onderhoud voorzien en geen zelfstandig gezin hebben gevormd. Dit betekent dat, als het meerderjarig kind niet voldoet aan één of meer van deze vereisten, het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is.
9. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij ‘niet voorziet in eigen onderhoud’. Verweerder heeft toegelicht dat, toen referent nog in Iran was, eiser na zijn studie naar werk zocht en in zijn eigen onderhoud wilde voorzien. Anders dan verweerder lijkt te stellen volgt hieruit nog niet dat eiser ten tijde van het vertrek van referent uit Iran in zijn eigen levensonderhoud voorzag. Maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder zich niet op het
1. EHRM 10 juni 2021,
Aliyev t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2021:0610JUD007822814.
standpunt heeft mogen stellen dat het jongvolwassenenbeleid op eiser niet van toepassing is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
10.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder een individuele beoordeling heeft gemaakt waarbij alle omstandigheden zijn betrokken. Bij deze beoordeling heeft verweerder
WI 2023/2 toegepast. Daarin is het uitgangspunt neergelegd dat een jongvolwassene in beginsel tussen de 18 en ongeveer 25 jaar oud is, maar dat dit geen harde leeftijdsgrens is. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat het aanmerken van een vreemdeling als jongvolwassene niet automatisch betekent dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is.3 Voor deze toepassing moet worden voldaan aan aanvullende criteria. Tevens mogen er eisen worden gesteld aan de bewijslast. In genoemde WI staat dat hoe ouder een jongvolwassene is, hoe meer eisen er gesteld kunnen worden aan het aannemelijk maken van de gestelde afhankelijkheidsrelatie met referent.4
10.2
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de leeftijd van eiser als zodanig niet is tegengeworpen. Eiser was echter 25 jaar oud op het moment dat referent in Nederland aankwam. Gelet hierop mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank een zwaardere bewijslast op referent en eiser leggen voor het aannemelijk maken van de gestelde afhankelijkheidsrelatie. De door eiser genoemde jurisprudentie staat daar niet aan in de weg. Anders dan eiser heeft betoogd brengt een dergelijke zwaardere bewijslast ook niet mee dat verweerder
de factoeen harde leeftijdsgrens hanteert. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser stelt zich verder op het standpunt het zeer kwalijk te vinden dat verweerder hem in het bestreden besluit tegenwerpt dat hij na vertrek van zijn ouders uit Iran zich goed zelfstandig kan handhaven. Verweerder heeft er vijf jaar over gedaan om te beslissen op de nareisaanvraag. Het is volstrekt ongepast om de situatie waarin eiser is beland door nalatigheid van verweerder nu als argument aan eiser tegen te werpen. Eiser kan zich in tegenstelling tot wat verweerder stelt niet goed zelfstandig handhaven in Iran en is door fysieke beperkingen niet in staat in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Banen op een hoger niveau die fysiek minder belastend zijn, zijn voorbehouden aan aanhangers van het heersende regime. Eiser is nog steeds volledig afhankelijk van steun van zijn ouders en oom.
12.1
Verweerder heeft er op gewezen dat eiser ten tijde van vertrek van referent uit Iran zijn studie (in 2016/2017) al had afgerond en bezig was met het zoeken naar werk. Hij verrichtte onbetaald werk bij een oom om werkervaring op te doen. Daarmee heeft eiser de eerste stappen naar zelfstandigheid gezet en verweerder heeft dit niet ten onrechte als een contra-indicatie aangemerkt in de zin van paragraaf 5.1 van WI 2023/25. Om die reden heeft verweerder nader individueel beoordeeld of de feitelijke gezinsband is verbroken.
12.2
Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 20196 en de uitspraak van de Afdeling van 9 december 20197 volgt dat verweerder in het geval dat een vreemdeling noodgedwongen zelfstandig is geworden, wel mag onderzoeken of het meerderjarige kind zich ondertussen zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. De Afdeling heeft het
4 Pagina 16.
5 Pagina 16.
6 ECLI:NL:RVS:2019:2863, r.o. 7.1 en 72.
begrip ‘zelfstandig en moeiteloos’ handhaven verduidelijkt in de uitspraak van 13 april 20238.
12.3
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser stelt, verweerder er niet vijf jaar over heeft gedaan om op de nareisaanvraag te beslissen. Die aanvraag is van 29 april 2021, waarop verweerder op 13 september 2021 een (primair) besluit heeft genomen. Verder stelt de rechtbank vast dat het feit dat eiser zelfstandig is komen te wonen in Iran geen direct gevolg is van de vlucht van referent (in 2018), maar een gevolg is van het latere vertrek van zijn moeder in het kader van nareis (in 2021). Eiser bleef toen alleen achter in het ouderlijk huis. Verweerder werpt dit echter, zo blijkt uit het bestreden besluit, niet zonder meer aan eiser tegen. Wat verweerder wel meeweegt is dat de referent tijdens de hoorzitting desgevraagd heeft verklaard dat hij (sinds hij in Nederland verblijft) eiser niet financieel ondersteunt. Eiser heeft aangevoerd dat hij financieel ondersteund wordt door zijn oom in Iran. Op de zitting heeft de referent verklaard dat de oom (onder meer) af en toe boodschappen voor eiser doet, maar eiser heeft één en ander niet nader onderbouwd met objectieve stukken. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat onduidelijk is hoe eiser, op wie de bewijslast rust van de gestelde afhankelijkheidsrelatie, nu in zijn levensonderhoud voorziet. Eiser heeft in dit kader nog naar voren gebracht dat hij in verband met zijn fysieke beperkingen in Iran niet in staat in zijn levensonderhoud te voorzien, omdat geschikte (niet fysiek belastende) banen alleen zijn voorbehouden aan aanhangers van het regime, maar eiser heeft nagelaten ook die stelling verder te onderbouwen. Daarnaast heeft verweerder mogen verwijzen naar de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting, waaruit volgt dat eiser sinds hij alleen is achtergebleven in Iran zich prima redt met huishoudelijke taken en algemene dagelijkse levensverrichtingen en daarvoor geen hulp van derden nodig heeft. Uit één en ander volgt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zich moeiteloos en zelfstandig heeft kunnen handhaven. In het geval van eiser kon verweerder hierbij gewicht toekennen aan het feit dat eiser in 2016/2017 zijn studie heeft afgerond en daarmee de bereidheid en de mogelijkheid heeft om in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien.
12.4
Nu financiële ondersteuning niet aannemelijk is gemaakt en daarnaast uit de verklaringen van referent is gebleken dat eiser verder op geen enkele manier steun van referent nodig heeft om zich moeiteloos en zelfstandig te kunnen handhaven, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent als verbroken kan worden beschouwd en dat om die reden het jongvolwassenenbeleid niet op eiser van toepassing is. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte in zijn beoordeling meeweegt dat van personen vanaf 25 jaar een bepaalde (verregaande) mate van zelfstandigheid mag worden verwacht. Dit uitgangspunt is door verweerder niet onderbouwd en wordt, bij gebrek aan wetenschap, door eiser betwist. Eiser voert aan dat het in Iran gebruikelijk is dat kinderen tot aan hun huwelijk bij hun ouders blijven wonen. Dat eiser op (net) 25-jarige leeftijd nog bij zijn ouders woonde is cultureel gezien alleszins aannemelijk.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser aanvoert kan namelijk niet afdoen aan wat de rechtbank heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 10.2 en 12.1 tot en met 12.4.
15. De rechtbank stelt ten slotte vast dat tegen het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat tussen referent en eiser geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie geen beroepsgronden zijn gericht waardoor de rechtbank dit verder niet zal beoordelen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.