ECLI:NL:RBDHA:2024:14778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
NL23.14737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM voor meerderjarige broers in het kader van gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM beoordeeld. Eiser, een 27-jarige man van Syrische nationaliteit, had op 3 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel het waarborgen van zijn familieleven. Deze aanvraag werd afgewezen op 25 augustus 2020, en het bezwaar daartegen werd op 24 april 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn ouders, en dat het jongvolwassenenbeleid niet op hem van toepassing is. De minister had terecht gesteld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn ouders, en dat de lange scheiding tussen hen, veroorzaakt door de oorlog in Syrië, heeft geleid tot een verbreking van de gezinsband. Eiser had weliswaar medische problemen, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
De minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Op 3 maart 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM’. Deze aanvraag is in het besluit van 25 augustus 2020 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is laatstelijk op 24 april 2023 ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
5. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en is van Syrische nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn ouders. Zijn ouders en zijn twee broertjes verblijven sinds 2018 gezamenlijk in Nederland. Eiser heeft op 3 juni 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor de duur van vijf jaar met ingangsdatum 23 november 2022. Het is aan de rechtbank om ambtshalve te toetsen of nog sprake is van procesbelang bij het beroep tegen het bestreden besluit van 24 april 2023.
5.1.
Eiser betoogt terecht dat nog steeds sprake is van procesbelang, omdat bij een inwilliging van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM een vroegere ingangsdatum kan gelden en eiser dan eerder een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur of het Nederlanderschap zal kunnen krijgen. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk behandelen.
Het bestreden besluit
6. De minister wijst de aanvraag van eiser af omdat volgens hem tussen eiser en zijn broertjes en ouders geen sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat ook geen sprake is van meer dan een gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn ouders of van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn jongste broertje.
Moet het jongvolwassenenbeleid op eiser worden toegepast?
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet op hem heeft toegepast. Eiser stelt voorop dat de minister ten onrechte een leeftijdsgrens van 25 jaar heeft gehanteerd, nu uit rechtspraak van het EHRM volgt dat ook kinderen die ouder zijn dan 25 jaar in aanmerking kunnen komen voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid. [2] Deze lijn is volgens eiser door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd en meermaals toegepast. [3] Volgens eiser vindt het EHRM vooral bepalend of eiser een eigen gezin is gestart. [4] Verder betoogt eiser dat het feit dat hij een periode niet met zijn gezin heeft samengeleefd niet doorslaggevend is voor de vraag of toepassing kan worden gegeven aan het jongvolwassenenbeleid. Eiser benadrukt dat uit de relevante Werkinstructie WI 2020/16 [5] volgt dat een andere waarde moet worden gegeven als sprake is van een gedwongen scheiding zoals daar in het geval van eiser en zijn familie sprake van is. Deze omstandigheid heeft de minister volgens eiser niet kenbaar meegewogen. Verder heeft de minister volgens eiser ten onrechte geen uitvoering gegeven aan zijn eigen informatiebericht, waaruit volgt dat een integrale beoordeling dient plaats te vinden van alle vier criteria uit het beleid. [6] Daarbij benadrukt eiser dat hij geen eigen gezin heeft gevormd en dat hij niet in zijn eigen onderhoud voorziet. Verder heeft eiser zich in Griekenland niet moeiteloos zelfstandig kunnen handhaven. Door de erbarmelijke omstandigheden en de stress heeft hij de ziekte diabetes gekregen. Hij heeft zich in 2018 zodra dat kon meteen bij zijn familie in Nederland gevoegd.
8. Niet in geschil is dat eiser 27 jaar oud was ten tijde van de aanvraag. In geschil is of referent ondanks zijn leeftijd voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het jongvolwassenenbeleid. De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (bijkomende elementen van afhankelijkheid), uitsluitend als het meerderjarige kind:
a. Jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. [7]
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024 volgt dat deze vier voorwaarden cumulatief zijn. Dat betekent dat als referent niet voldoet aan één van deze voorwaarden, hij niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. [8] Reeds hierom slaagt het betoog van eisers niet dat volgens hen uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat aan bepaalde voorwaarden een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan andere voorwaarden en dat in het verlengde daarvan het niet voldoen aan één van de voorwaarden kan worden gecompenseerd door het wel voldoen aan andere voorwaarden.
De minister kan verder zogenoemde contra-indicaties tegenwerpen. Dit zijn omstandigheden na het vertrek van referent uit zijn land van herkomst die erop wijzen dat geen of niet langer familie- of gezinsleven bestaat als zich geen bijkomende elementen van afhankelijkheid voordoen. Bij het tegenwerpen van dit soort omstandigheden moet de minister deugdelijk gemotiveerd ingaan op overige individuele omstandigheden van de betrokkenen die met deze contra-indicaties verband houden. Hij mag een zogenoemde contra-indicatie niet tegenwerpen als die contra-indicatie alleen het gevolg is van een vluchtsituatie. [9]
9. Het betoog slaagt niet. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiser van toepassing is omdat hij niet meer in gezinsverband samenleeft met zijn ouders. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Niet in geschil is dat eiser in 2014 uit Syrië is vertrokken in verband met de oorlog en dat daarom sprake was van een vluchtsituatie. Eisers broertje [naam broertje 1] is hem in 2015 gevolgd en zij hebben een deel van hun vlucht met elkaar doorgebracht in Turkije. De ouders van eiser zijn samen met zijn minderjarige broertje [naam broertje 2] in Syrië achtergebleven. [naam broertje 1] is doorgereisd naar Nederland terwijl eiser in Griekenland is achtergebleven. De ouders van eiser en [naam broertje 2] zijn in 2018 in het kader van gezinshereniging bij [naam broertje 1] in Nederland komen wonen. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser en zijn ouders lange tijd (tussen 2014 en 2018) uit elkaar zijn geweest en dat de gezinsband om die reden is verbroken, ondanks dat sprake is van een vluchtsituatie. De minister wijst daarbij op WI 2020/16, waaruit volgt dat ook in geval van een vluchtsituatie een lange scheiding kan leiden tot verbreking van de gezinsband. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan deze omstandigheid niet ten onrechte veel gewicht heeft toegekend, ondanks dat sprake is van een vluchtsituatie. [10]
9.1.
De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken. De minister heeft bij zijn beoordeling rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een vluchtsituatie en dat eiser dus noodgedwongen uit Syrië is vertrokken en dat hij zich zo snel mogelijk bij zijn familie in Nederland heeft gevoegd. De minister heeft daarover ter zitting niet ten onrechte verklaard dat als uitgangspunt moet gelden dat de juridische gezinsband tussen eiser en zijn familie bij zijn vertrek is verbroken en dat daaraan niet afdoet dat hij in 2018 weer met zijn familie is gaan wonen.
9.2.
De rechtbank zal nu beoordelen of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders.
Is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders?
10. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn ouders. Eiser wijst erop dat hij door de gedwongen scheiding van zijn ouders in erbarmelijke omstandigheden is beland en daardoor diabetes heeft gekregen. De minister stelt zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat hij zichzelf staande heeft weten te houden. Hij wijst erop dat hij bij zijn vrijwillige terugkeer naar Griekenland in 2019 bijna is doodgegaan omdat hij in Griekenland de noodzakelijke zorg niet kon krijgen. Eiser is altijd zodra het kon teruggekeerd naar zijn ouders. Zijn ouders hebben hem ook financieel ondersteund. Gezien deze omstandigheden en de situatie voor asielzoekers in Griekenland is volgens eiser sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn ouders.
11. Het EHRM heeft overwogen dat familiebanden tussen volwassenen en hun ouders, geen bescherming genieten, tenzij er tussen betrokkenen 'additional elements of dependence' – oftewel 'more than the normal emotional ties' – bestaan. Ook volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat het al dan niet bestaan van familieleven een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Daarmee is ook het antwoord op de vraag of tussen betrokkenen 'more than the normal emotional ties' bestaan van feitelijke aard. [11] Voor de duidelijkheid zal de rechtbank vanaf hier spreken van ‘
bijkomende elementen van afhankelijkheid’.
12. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn ouders ondanks hun scheiding en de situatie van vluchtelingen in Griekenland. De minister wijst er in dit kader op dat niet is gebleken van financiële afhankelijkheid tussen eiser en zijn ouders en dat de ouders van eiser hem structureel financieel onderhouden of dat eiser zijn ouders onderhoudt. Over het contact dat eiser dagelijks met zijn ouders heeft onderhouden gedurende hun scheiding stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit gezien de omstandigheden normaal is en niet wijst op bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verder wijst de minister er niet ten onrechte op dat eiser weliswaar medische problemen heeft, maar dat niet is gebleken dat hij door zijn diabetes afhankelijk is van de hulp van zijn ouders. De minister wijst erop dat deze medische problemen al sinds 2016 spelen en eiser zich zonder hulp van zijn ouders niet kan handhaven.
12.1.
De rechtbank zal nu beoordelen of de minister het bestaan van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn minderjarige broertje juist heeft beoordeeld.
Heeft de minister het bestaan van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn minderjarige broertje juist beoordeeld?
13. Eiser betoogt dat de minister in het geheel geen beoordeling heeft gemaakt of sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn minderjarige broertje. Zoals uit het bestreden besluit volgt heeft de minister beoordeeld of sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn meerderjarige broertje. Eiser wijst erop dat hij en zijn minderjarige broertje in Syrië altijd hebben samengewoond en dat sinds 2018 ook weer doen in Nederland.
14. Het betoog van eiser slaagt niet. Zoals de minister in het verweerschrift heeft aangegeven is voldoende aannemelijk dat sprake geweest van een kennelijke verschrijving. De minister heeft in het bestreden besluit per abuis de naam van eisers meerderjarige broertje gebruikt in plaats van de naam van eisers ten tijde van de aanvraag minderjarige broertje. De minister stelt zich over de hechte persoonlijke banden niet ten onrechte op het standpunt dat eiser deze banden niet voldoende heeft onderbouwd, en dat de periodes van samenleving in Syrië en Nederland daarvoor onvoldoende zijn. Niet is gebleken dat eiser of zijn broertje in hun algemeen dagelijks leven afhankelijk zijn van elkaar of elkaar anderszins nodig hebben.
15. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij zijn grond over privéleven op basis van artikel 8 van het EVRM laat vervallen.
Heeft de minister de belangenafweging in het nadeel van eisers mogen laten uitvallen?
16. Gelet op wat de Afdeling in de uitspraak van 27 maart 2024 heeft overwogen spreekt de rechtbank zich niet uit over de door de minister gemaakte belangenafweging. [12] De minister heeft zich in deze zaak namelijk deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er tussen eiser en zijn ouders en minderjarige broertje geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken. De vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden behoeft daarom geen bespreking. [13]

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft geen recht op een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de Minister van Justitie en Veiligheid.
2.EHRM, 21 oktober, 1997, 122/1996/741/940 (Boujlifa t. Frankrijk) en de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
3.Zie de uitspraken van 28 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1260 en 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:218.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1417 en de EHRM jurisprudentie waarnaar wordt verwezen. Zie ook de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle 11 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4971, over het belang van bij de ouders wonen, niet werken en het niet stichten van een eigen gezin.
5.Zie pagina 12.
6.IB 2022/56 Jongvolwassenenbeleid Nareis en 8 EVRM (vervallen per 26 januari 2023).
7.WI 2020/16, p. 11.
8.ECLI:NL:RVS:2024:2145, rechtsoverweging (r.o.) 8.1. en 8.2.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3187, r.o. 4.1.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, r.o. 9.2 en 9.3.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2365.