In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de overdrachtstermijn van eiser aan Kroatië. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 8 augustus 2024 was genomen. De minister had besloten de overdrachtstermijn te verlengen tot 18 maanden, omdat eiser zou zijn ondergedoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 22 augustus 2024 pas de onderbouwing voor deze verlenging heeft gegeven, wat volgens de rechtbank onvoldoende was om het besluit deugdelijk te motiveren. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ondergedoken was, maar dat het besluit tot verlenging niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.