ECLI:NL:RBDHA:2024:16508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië en de motivering van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de overdrachtstermijn van eiser aan Kroatië. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 8 augustus 2024 was genomen. De minister had besloten de overdrachtstermijn te verlengen tot 18 maanden, omdat eiser zou zijn ondergedoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 22 augustus 2024 pas de onderbouwing voor deze verlenging heeft gegeven, wat volgens de rechtbank onvoldoende was om het besluit deugdelijk te motiveren. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ondergedoken was, maar dat het besluit tot verlenging niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Sierra Leoonse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

Bij brief van 8 augustus 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië (hierna: het verlengingsbesluit). De verlenging is geschied op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, op 30 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.32053. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Op 29 december 2023 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat hij op 31 oktober 2022 in Griekenland en op 20 november 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop heeft de minister op 27 februari 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, Dublinverordening. De autoriteiten van Kroatië zijn hiermee akkoord gegaan op 12 maart 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
2. Bij brief van 8 augustus 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië omdat eiser is ondergedoken. Uit informatie van het COa is gebleken dat eiser op 8 augustus 2024 als met onbekende bestemming vertrokken (mob) is gemeld. De minister heeft daarop de Kroatische autoriteiten op 8 augustus 2024 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van de verdwijning van eiser en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Tegen deze verlenging heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft eiser verzocht om een voorlopige voorziening om dit beroep tegen verlenging van de overdrachtstermijn in Nederland te mogen afwachten.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling heeft in de uitspraak [2] van 14 december 2022 geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich, mede op basis van het verzoek van de minister van 22 augustus 2024, voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Deze vraag is ingegeven door het in het verlengingsbesluit gestelde onderduiken en de door de minister aan de rechtbank overgelegde informatie waaruit blijkt dat eiser op 8 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft aan de rechtbank laten weten dat hij in rechtstreeks contact staat met eiser en dat eiser nog in Nederland is.
4.1.
Procesbelang bestaat als eiser met de behandeling van het beroep nog kan bereiken wat hij met het instellen van het beroep wilde bereiken en voor hem van feitelijke betekenis is. [3] Van procesbelang kan ook sprake zijn als er schade is geleden door het besluit. Dan is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk het gevolg is van het besluit. [4]
4.2.
Nu de gemachtigde van eiser weet dat eiser in Nederland verblijft, waar eiser verblijft, met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat er vanuit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. Er bestaat derhalve procesbelang. De rechtbank vindt hiervoor steun in een recente uitspraak van de Afdeling. [5]
De verlenging van de overdrachtstermijn
5. Eiser stelt dat door de minister ten onrechte wordt gesteld dat hij is ondergedoken. Eiser stelt het asielzoekerscentrum (AZC) te hebben verlaten omdat hij uitgeprocedeerd was en dit bovendien te hebben aangegeven bij het COa. Volgens eiser moet de minister aantonen dat sprake is van onderduiken en is de enkele mob-melding hiertoe ontoereikend.
5.1.
Eiser is voorts van mening dat het besluit onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd tot stand is gekomen. In de brief van 8 augustus 2024 is geen ingangs- en einddatum genoemd, wordt niet vermeld met hoeveel maanden is verlengd, wat de nieuwe uiterlijke overdrachtsdatum (UOD) is of op basis waarvan onderduiken wordt aangenomen.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser wel degelijk is ondergedoken. Hij heeft geen melding gemaakt van zijn vertrek van het AZC, heeft geen adres waar hij te bereiken is opgegeven en is dan ook feitelijk buiten het bereik van de autoriteiten gebleven. De minister heeft ook een brief overgelegd waaruit volgt dat niet is gebleken dat eiser zich inmiddels alsnog heeft gemeld bij de IND, de AVIM, DT&V of het COa. De motivering voor de verlenging van de overdrachtstermijn volgt daarbij uit de brief van 22 augustus 2024 aan de autoriteiten van Kroatië en is nader toegelicht ter zitting.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de betrokkene onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt, dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, hoewel hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [6]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser is ondergedoken. Eiser heeft bij zijn vertrek van het AZC verzuimd om een adres op te geven waar hij beschikbaar is voor de autoriteiten en heeft zich daarmee buiten het bereik van deze autoriteiten geplaatst. De stelling dat eiser is ondergedoken is dan ook feitelijk juist. Dat de gemachtigde van eiser ter zitting een adres heeft genoemd waar eiser thans zou verblijven doet hier niet aan af. De niet geconcretiseerde stelling van eiser, dat hij aan iemand heeft medegedeeld dat hij het AZC ging verlaten, maakt dit oordeel evenmin anders.
7.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn niet deugdelijk is gemotiveerd. Hoewel van belang is dat de minister op 8 augustus 2024 aan de Kroatische autoriteiten heeft laten weten dat de termijn voor overdracht verlengd is tot 18 maanden omdat eiser is ondergedoken, is pas op 22 augustus 2024 door de minister de onderbouwing gegeven op het gestelde onderduiken van eiser, door de mob-melding waarop de verlenging van de overdrachtstermijn is gebaseerd aan het digitale dossier toe te voegen. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit ook niet met hoeveel maanden de termijn is verlengd of wat de nieuwe UOD is, zodat niet gesteld kan worden dat het besluit deugdelijk is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8.1.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat eiser feitelijk is ondergedoken ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
9. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt deze vergoeding, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de zitting, met een waarde van € 875,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3557 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1332, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v., en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.