ECLI:NL:RBDHA:2024:2064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.34143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 27 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, maar kreeg te horen dat deze niet zou worden opgenomen in de nationale procedure. Na een brief van de staatssecretaris op 22 november 2023, waarin werd meegedeeld dat de verzoeker alsnog in de nationale procedure zou worden opgenomen, trok de verzoeker zijn beroep in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De staatssecretaris stelde echter dat er geen reden was voor een proceskostenvergoeding, omdat de verzoeker enkel in de nationale procedure werd opgenomen vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De verzoeker heeft zijn doel bereikt met de intrekking van het beroep, namelijk dat hij niet wordt overgedragen aan Letland en dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die een vergelijkbare situatie behandelden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] verzoeker,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij brief van 27 oktober 2023 heeft verweerder aan verzoeker laten weten dat zijn asielaanvraag niet zal worden opgenomen in de nationale procedure, omdat de uiterste overdrachtsdatum nog niet is verstreken.
Verzoeker heeft tegen deze brief beroep ingesteld.
Bij brief van 22 november 2023 is verweerder tegemoet gekomen aan verzoeker in die zin dat aan verzoeker is meegedeeld dat hij zal worden opgenomen in de nationale procedure. Verweerder heeft daarbij aangegeven geen reden te zien om over te gaan tot een proceskostenvergoeding.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [2] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder heeft verzoeker bij brief van 22 november 2023 meegedeeld dat verzoeker zal worden opgenomen in de nationale procedure. Dit heeft verweerder besloten naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling [3] van 22 november 2023. [4] Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen reden bestaat voor een vergoeding van verzoekers proceskosten, omdat verweerder enkel tot opname in de nationale procedure is overgegaan omdat overdracht van verzoeker geen doorgang meer kan vinden in verband met overschrijding van de overdrachtstermijn. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar diverse uitspraken van de Afdeling op dit punt. [5]
4. Verzoeker heeft aan zijn onderhavige verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder tegemoet is gekomen aan zijn beroep. Verweerder heeft moedwillig de uiterste overdrachtstermijn verlengd, omdat eiser een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Verweerder had eerder tot de conclusie moeten komen dat het enkel indienen van een dergelijk verzoek geen opschortende werking had. Eiser was dan ook genoodzaakt om beroep in te stellen. Verzoeker meent om die reden aanspraak te maken op vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Gelet op de recente uitspraken van de Afdeling van 22 november 2023 [6] heeft verweerder terecht de conclusie getrokken dat in deze zaak de overdrachtstermijn niet is opgeschort, zodat deze op 4 april 2023 is verstreken. Verweerder heeft dit reeds op 22 november 2023 erkend en aangegeven verzoeker alsnog op te nemen in de nationale procedure. Verzoeker heeft hiermee bereikt wat hij met zijn beroep heeft beoogd, namelijk dat hij niet wordt overgedragen aan Letland en dat de Nederlandse autoriteiten alsnog verantwoordelijk zijn voor zijn asielaanvraag.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij – zoals in dit geval – als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 [7] , waarbij verweerder – net als hier – er eveneens ten onrechte vanuit was gegaan dat de opschortingstermijn zou zijn opgeschort, en de Afdeling vervolgens onder verwijzing naar haar vaste jurisprudentie het verzoek om proceskosten eveneens heeft afgewezen.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding bestaat.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Afdelingsuitspraken van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:182), 3 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:658) en 3 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1704).