ECLI:NL:RBDHA:2024:2064
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 27 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, maar kreeg te horen dat deze niet zou worden opgenomen in de nationale procedure. Na een brief van de staatssecretaris op 22 november 2023, waarin werd meegedeeld dat de verzoeker alsnog in de nationale procedure zou worden opgenomen, trok de verzoeker zijn beroep in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De staatssecretaris stelde echter dat er geen reden was voor een proceskostenvergoeding, omdat de verzoeker enkel in de nationale procedure werd opgenomen vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De verzoeker heeft zijn doel bereikt met de intrekking van het beroep, namelijk dat hij niet wordt overgedragen aan Letland en dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die een vergelijkbare situatie behandelden.