ECLI:NL:RBDHA:2024:20842
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er onvoldoende opvangvoorzieningen zijn in Kroatië en hij vreest slachtoffer te worden van pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank concludeert dat de rapporten en getuigenissen die eiser heeft aangevoerd onvoldoende bewijs leveren voor zijn claims. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank wijst erop dat de Kroatische autoriteiten, net als Nederland, gebonden zijn aan de Europese richtlijnen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser als Dublinclaimant in een onveilige situatie terechtkomt. De rechtbank besluit dat er geen reden is om de zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië. De uitspraak wordt gedaan door mr. I. Helmich, in aanwezigheid van griffier K.L.H. Thomas, en is openbaar gemaakt op 8 oktober 2024.