ECLI:NL:RBDHA:2024:20842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.35230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er onvoldoende opvangvoorzieningen zijn in Kroatië en hij vreest slachtoffer te worden van pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank concludeert dat de rapporten en getuigenissen die eiser heeft aangevoerd onvoldoende bewijs leveren voor zijn claims. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank wijst erop dat de Kroatische autoriteiten, net als Nederland, gebonden zijn aan de Europese richtlijnen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser als Dublinclaimant in een onveilige situatie terechtkomt. De rechtbank besluit dat er geen reden is om de zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië. De uitspraak wordt gedaan door mr. I. Helmich, in aanwezigheid van griffier K.L.H. Thomas, en is openbaar gemaakt op 8 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35230
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Nazanini als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat de minister niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er onvoldoende opvangvoorzieningen zijn in Kroatië. Daarnaast vreest hij in Kroatië het slachtoffer te worden van pushbacks. Deze omstandigheden leiden tot een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Hierdoor heeft het voor eiser geen zin om te klagen, omdat niet realistisch is dat klachten serieus worden opgepakt in een land dat asielzoekers op deze manier behandeld. Eiser noemt in dit verband de volgende bronnen:
- de rapporten van Border Violence Monitoring Network (BVMN) van 8 mei 2023 (dat gaat over maart 2023) en van 25 september 2023 (dat gaat over augustus 2023);
- een interview met Centre for Peace Studies (CPS) door de Danish Refugee Council (DRC) in het Landenrapport Kroatië van juni 2024 van DRC (paragraaf 3.2 en paragraaf 5.1);
- het AIDA-rapport 2023 update (AIDA-rapport) van 10 juli 2024 (paragraaf 5.1);
- enkele uitspraken van voorzieningenrechters2 die de voorlopige voorziening hebben toegewezen in het licht van de zaak die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 28 augustus 2024 op zitting heeft behandeld over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië;
- een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 17 juli 2024.3
6. De minister mag in beginsel ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de Afdeling heeft dit op 13 september 20234 nog geoordeeld en onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 19 juni 20245, 25 juni 20246 en 31 juli 20247. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM en artikel Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser is hier niet in geslaagd.

Opvangtekort

7. Naar het oordeel van de rechtbank is in het interview met CPS door de DRC en het AIDA-rapport onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat de opvangcapaciteit zodanig ernstig tekortschiet dat sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Volgens het CPS ontving Kroatië in 2023 68.000 asielzoekers, die werden onderverdeeld over de twee asielcentra in het land. Een groot deel van de asielzoekers verbleef echter maar twee tot drie dagen in
Kroatië. Gezien de ontoereikende huisvestingomstandigheden in de centra en het groot aantal asielzoekers dat dagelijks komt en gaat, kan volgens CPS niet worden uitgesloten dat sommige asielzoekers worden uitgesloten van een opvangplek. De rechtbank is van mening dat hieruit geen concrete aanknopingspunten volgen dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang van asielzoekers. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit het aangehaalde AIDA-rapport weliswaar volgt dat er een hoge instroom is geweest in 2023 en dat er in de zomer sprake was van een piek waardoor de opvangcapaciteit ontoereikend was, maar dat uit ditzelfde rapport ook volgt dat eind 2023 niet alle opvangplekken benut waren. Verder blijkt uit het rapport dat de Kroatische autoriteiten niet onverschillig zijn. In de bestaande opvangcentra worden extra plekken gecreëerd en de opvangcentra worden gerenoveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Pushbacks
8. Over het gestelde risico op pushbacks oordeelt de rechtbank als volgt. Volgens het CPS vinden pushbacks plaats zonder transparantie en zonder papieren spoor, waardoor het onbekend is hoeveel asielzoekers worden onderworpen aan pushbacks. Het BVMN heeft aan de hand van getuigenissen van asielzoekers, die het slachtoffer zijn geweest van pushbacks, in haar rapport geconcludeerd dat Kroatië zich schuldig maakt aan massale deportaties van asielzoekers naar Bosnië. Uit deze getuigenissen blijkt volgens het BVMN dat asielzoekers, waaronder vrouwen en kinderen, werden vastgehouden in ‘’gevangenisachtige kelders’’. Aldaar kregen zij geen eten en drinken en werden zij gedwongen om op de grond te slapen. De rechtbank is van mening dat de rapporten van BVMN en het interview met CPS door DRC geen concrete aanknopingspunten geven waaruit blijkt dat Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen dat zij te maken krijgen met pushbacks. Verder is niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant terecht komt in een situatie zoals door BVMN beschreven. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser terugkeert als Dublinclaimant en dat de Kroatische autoriteiten met het Dublinakkoord hebben gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming te behandelen. Kroatië is daarbij, net als Nederland, gebonden aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Klagen

9. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen als hij als Dublinclaimant tegen problemen aan zou lopen in Kroatië. Daarom heeft de minister
terecht geconcludeerd dat eiser kan klagen bij de Kroatische autoriteiten als er sprake is van problemen bij de asielprocedure of de opvang. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de zaak worden aangehouden in afwachting van de Afdeling?
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling, na de zitting op 28 augustus 2024, over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië.
11. De minister heeft tijdens de zitting hierover toegelicht dat de Afdeling vragen heeft gesteld over de opvangvoorzieningen in Kroatië. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat uit de beschikbare rapporten niet blijkt dat die opvangsituatie structurele tekortkomingen kent. Ook heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat eiser het risico loopt dat hij als Dublinclaimant te maken krijgt met pushbacks. Dat de Afdeling hierover vragen heeft gesteld aan de minister, meerdere
zaken in verband daarmee zijn aangehouden en diverse zittingsplaatsen van de rechtbank en de Afdeling verzoeken om een voorlopige voorziening hebben toegewezen in afwachting van een uitspraak van de Afdeling in de zaak waarin de vragen zijn gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak van eiser aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.