ECLI:NL:RBDHA:2024:2440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL23.21542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum asielvergunning en Dublinverordening in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, van Somalische nationaliteit, had op 14 juli 2022 een asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris op dezelfde datum is ingewilligd. Eiser betwist de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning, die volgens hem eerder had moeten zijn, namelijk op 3 juli 2020, de datum waarop hij in Griekenland een asielaanvraag deed. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de ingangsdatum op 14 juli 2022 heeft vastgesteld, omdat de Dublinverordening geen aanknopingspunten biedt voor een eerdere datum. De rechtbank wijst erop dat de Dublinprocedure niet gelijkgesteld kan worden aan de behandeling van een asielaanvraag en dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd pas kan worden vastgesteld op de datum waarop aan alle wettelijke vereisten voor het indienen van de aanvraag is voldaan. Eiser heeft geen procesbelang bij een eerdere ingangsdatum, en de rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van de asielvergunning op 14 juli 2022 blijft staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21542

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Singh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 juni 2023, waarin verweerder de asielaanvraag van eiser van 14 juli 2022 met ingang van 14 juli 2022 heeft ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, geldig tot 14 juli 2027.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de correcte ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gehanteerd in het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Eiser heeft in Griekenland op 3 juli 2020, in Aka, Kos, Griekenland een asielaanvraag gedaan. Griekenland heeft op 4 november 2021 aan Nederland een verzoek tot overname van eiser gedaan op grond van de artikel 8 en 17 van de Dublinverordening.
4. Nederland heeft op 20 december 2021 en op 18 januari 2022 de claim vanuit Griekenland niet geaccepteerd. Griekenland heeft op 8 februari 2022 Nederland verzocht om een DNA-test te doen teneinde de familie band met in Nederland verblijvende familie te onderzoeken.
4.1.
Op 9 maart 2022 heeft een DNA-onderzoek plaatsgevonden
5. Nederland is op 6 mei 2022 akkoord gegaan. Eiser is op 14 juli 2022 aan Nederland overgedragen en heeft op die dag ook een asielaanvraag ingediend.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zich in de Dublinverordening geen aanknopingspunten bevinden voor een eerdere ingangsdatum dan 14 juli 2022. De Dublinverordening regelt enkel welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. De Dublinprocedure, dus de procedure waarin de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat aan de orde is, is ook uitdrukkelijk niet aangemerkt als ‘behandeling van een verzoek om internationale bescherming’. Daartoe is gewezen op artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De asielaanvraag van eiser in Griekenland van 3 juli 2020 en de daaropvolgende vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat zijn daarom niet aan te merken als onderdeel van de behandeling van een verzoek om internationale bescherming op grond van de Dublinverordening.
Is het beroep ontvankelijk?
7. Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 november 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF2864, kan een vreemdeling belang hebben bij de beoordeling van de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning, omdat die datum van belang is voor verschillende vervolgstappen zoals het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en eventueel naturalisatie. Eiser heeft daarom procesbelang bij het beroep.
Ingangsdatum verleende verblijfsvergunning
8. Eiser stelt dat de ingangsdatum van 14 juli 2022 onjuist is en dat de ingangsdatum 3 juli 2020 moet zijn, zijnde de datum van het verzoek om internationale bescherming in Griekenland, onder verwijzing naar de artikel 3 en 8 van de Dublinverordening. De rechtbank volgt eiser hierin niet.
8.1.
Niet in geschil is dat eiser zich op 14 juli 2022 in het Aanmeldcentrum Ter Apel heeft gemeld. Eiser heeft op die dag ook het M35-H formulier ondertekend. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend met ingang van 14 juli 2022.
8.2.
Artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Een asielaanvraag wordt ingediend bij de AVIM [1] door het ondertekenen van een M35-H formulier.
8.3.
Deze rechtbank heeft reeds eerder geoordeeld dat dit systeem niet in strijd is met de Procedurerichtlijn. Zoals de rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld bevat de Procedurerichtlijn (de Kwalificatierichtlijn evenmin) geen bepalingen over de ingangsdatum van de asielvergunning. Hetzelfde geldt voor de Dublinverordening of het Unierecht. Op grond van artikel 6 van de Procedurerichtlijn mag onderscheid worden gemaakt tussen het uiten van de asielwens (het ‘doen’ van een verzoek om internationale bescherming) en het formeel indienen van de asielaanvraag (het ‘indienen’ van het verzoek), zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 juni 2018 ook heeft overwogen [2] . Het tweede lid van dit artikel vermeldt immers dat wanneer een verzoek (in de zin van het eerste lid) is ‘gedaan’, de autoriteiten de vreemdeling zo snel mogelijk in staat moeten stellen om zijn aanvraag daadwerkelijk ‘in te dienen’. Uit artikel 6, derde lid, van de Procedurerichtlijn volgt voorts dat lidstaten bevoegd zijn de wijze van indiening van een asielaanvraag voor te schrijven, wat in de nationale regelgeving tot uiting komt in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 44 Vw, in combinatie met artikel 3.108 van het Vb 2000 en paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Uit de systematiek van die regelgeving volgt dat de ingangsdatum van een verleende verblijfsvergunning voor asiel voor bepaalde tijd niet eerder kan zijn gelegen dan de dag waarop aan alle in enig wettelijk voorschrift gestelde vereisten voor het indienen van een aanvraag om een zodanige vergunning is voldaan. De in artikel 44, tweede lid, van de Vw opgenomen zinsnede ‘de datum waarop de aanvraag is ontvangen’ moet zo worden verstaan dat voor de toepassing van deze bepaling eerst sprake is van een ontvangen aanvraag indien aan alle wettelijke vereisten voor de indiening van die aanvraag is voldaan [3] .
8.4.
De uitspraak van de Afdeling van 21 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3569) brengt hierin naar het oordeel van de rechtbank geen verandering nu die uitspraak gaat over de vraag of het verzoek om internationale bescherming als bedoeld in artikel 20 van de Dublinverordening is ingediend. In de onderhavige zaak gaat het over de vraag wat heeft te gelden als ingangsdatum van een te verlenen verblijfsvergunning.
8.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.3 is overwogen, heeft verweerder terecht geconcludeerd geen aanleiding te zien in een eerdere ingangsdatum van de asielvergunning dan 14 juli 2022, zijnde de datum waarop eiser het M35-H formulier (zijnde het voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) heeft ondertekend en dus zijn asielaanvraag heeft ingediend.
8.6.
Eisers betoog dat zijn asielaanvraag in Griekenland ‘doorloopt’ met name nu Griekenland zijn asielaanvraag nimmer inhoudelijk heeft beoordeeld, onder verwijzing naar deze rechtbank zittingsplaats Roermond [4] volgt de rechtbank niet. De situatie zoals aan de orde in de uitspraken van Roermond is hier niet aan de orde. Bovendien denkt deze rechtbank anders over deze materie dan Roermond [5] . Verweerder heeft terecht en afdoende gemotiveerd dat het “doorlopen” van de asielaanvraag die is gedaan in Griekenland – en dus niet in Nederland een asielaanvraag hoeft te worden ingediend - niet volgt uit het Unierecht of de Dublinverordening.
8.7.
De rechtbank ziet ook, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. De verwijzing naar het arrest A. en S. van 12 april 2018 [6] en het betoog dat naar analogie moet worden getoetst aan dat arrest kan in dit verband niet slagen, nu dat arrest ziet op een andere procedure (mvv nareis, gezinshereniging, vaststelling peilmoment bij alleenstaande minderjarige vluchteling die gedurende asielprocedure meerderjarig wordt en dan het recht op gezinshereniging met zijn ouders behoudt) en de uitleg van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit betreft een andere situatie dan de procedure van eiser waarin het enkel gaat om de ingangsdatum van de verleende vergunning en niet om de grond en/of voorwaarden van de verlening.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de ingangsdatum van de ingewilligde verblijfsvergunning 14 juli 2022 blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Zie uitspraak van deze rechtbank van 12 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13707.
5.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2369, r.o. 5.6 en de uitspraak van 10 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11974, r.o. 6..
6.ECLI:EU:C2018:248.