Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over een verzoek tot herziening van het besluit van 15 januari 2016 van verweerder waarbij de studiefinanciering van eiser over de periode van september 2015 tot en met december 2015 is herzien en ingetrokken, omdat bij een inschrijvingscontrole werd aangenomen dat eiser in die periode niet ingeschreven stond bij een onderwijsinstelling. Op het formulier “Controle inschrijving” is door de onderwijsinstelling namelijk ingevuld dat de einddatum van de studie van eiser 5 september 2015 is. De aan eiser over deze periode uitbetaalde studiefinanciering van € 1.537,04 is daarbij teruggevorderd en later omgezet in een rentedragende lening. Tegen het besluit van
15 januari 2016 zijn destijds geen rechtsmiddelen aangewend.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat zijn verzoek ten onrechte is afgewezen. Het besluit van
15 januari 2016 heeft eiser nooit bereikt, omdat hij zijn adreswijziging niet aan verweerder had doorgegeven. Gelet op de afgegeven machtiging had verweerder de berichten echter aan de toenmalige gemachtigde van eiser moeten sturen. De door verweerder gehanteerde vijfjaartermijn is nooit (aan eiser) bekend gemaakt. Verweerder kan zich volgens eiser niet in redelijkheid op die termijn beroepen. Eiser vindt dat hij recht heeft op studiefinanciering tot en met mei 2016, terugbetaling van het door hem onder protest betaalde bedrag van € 1.537,04 en vergoeding van de wettelijke rente.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat het verzoek terecht is afgewezen, omdat eiser pas op 27 januari 2023 heeft gevraagd om het definitieve besluit van 15 januari 2016 ongedaan te maken. Eiser heeft het verzoek dus niet binnen de daarvoor geldende termijn van vijf jaar ingediend. Het herstelbeleid is ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van ECLI:NL:CRVB:2020:599, niet onredelijk geacht. Verweerder wijst er verder nog op dat op het formulier van 3 oktober 2012 is aangegeven dat eiser zijn post wil ontvangen op zijn nieuwe adres in Boston, waardoor sindsdien alle voor hem bedoelde stukken aan dat adres zijn gezonden. Dat eiser zijn opvolgende adres niet aan verweerder heeft doorgegeven, komt voor zijn eigen rekening en risico. Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiser heeft van oktober 2012 tot en met december 2015 studiefinanciering ontvangen. Bij zijn aanvraag studiefinanciering van 21 april 2012 heeft eiser aangegeven dat hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 1 september 2016 zijn studiefinancieringszaken laat behartigen door zijn vader, [naam] (de toenmalige gemachtigde). Op 3 oktober 2012 heeft de toenmalige gemachtigde schriftelijk aan verweerder gemeld dat eiser in de periode van 27 augustus 2012 tot 12 mei 2016 woonachtig zal zijn op het adres [adres], Verenigde Staten. Op dit formulier heeft de gemachtigde bij vraag 4 “Op welk adres wil je je post over studiefinanciering ontvangen?” het hokje “Op mijn (nieuwe) adres” aangekruist. De berichten van verweerder zijn in de jaren daarna, voor het laatst op 11 november 2016, naar voornoemd adres gestuurd.
6. Op 20 juli 2022 heeft een Medewerker Persoonsgericht Innen eiser voor het eerst gemaild met betrekking tot de studieschuld van eiser van in totaal € 14.818,79; bestaande uit de reguliere schuld van € 10.371,71 en de achterstallige schuld van € 4.447,08. Voor de reguliere schuld is een maandbedrag vastgesteld en eiser is aangemaand voor de betaling van de achterstallige schuld. Op 27 juli 2022 gaat de huidige gemachtigde van eiser hiertegen in bezwaar, omdat het volgens hem niet juist is dat eiser een studieschuld heeft. In de bezwaarfase verzoekt de gemachtigde vervolgens om omzetting van de prestatiebeurs op basis van een door eiser op 15 mei 2016 behaald buitenlands diploma. Bij besluit van
15 november 2022 heeft verweerder 35 maanden van de prestatiebeurs van eiser omgezet in een gift en de studieschuld van eiser verlaagd met € 13.281,15. De door eiser gedane betalingen op de studieschuld zijn door verweerder aan hem terugbetaald. Het in overweging 2. vermelde bedrag is niet aan eiser terugbetaald.
7. Op 26 januari 2023 is de huidige gemachtigde van eiser geïnformeerd over het in overweging 2. vermelde formulier “Controle inschrijving” en de reden waarom eiser geen recht heeft op terugbetaling van het bedrag van € 1.537,04. Op 27 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat de onderwijsinstelling het formulier destijds niet juist heeft ingevuld. In hetzelfde schrijven verzoekt de gemachtigde om terugbetaling van het bedrag van € 1.537,04, toekenning van studiefinanciering aan eiser tot en met mei 2016 en vergoeding van de wettelijke rente. Dit verzoek is door verweerder aangemerkt als een verzoek om herziening van het definitief geworden besluit van 15 januari 2016. Het verzoek is in het primaire besluit afgewezen, omdat het niet is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit van 15 januari 2016 bekend is gemaakt.
8. Eiser voert aan dat hij het besluit van 15 januari 2016 nooit heeft ontvangen, omdat hij toen niet meer op het adres in Boston woonde. Pas nadat hij het betalingsverzoek van 20 juli 2022 ontving en naar aanleiding daarvan contact heeft opgenomen met verweerder, heeft hij kennis genomen van dat besluit. De rechtbank overweegt dat de toenmalige gemachtigde van eiser op 3 oktober 2012 op het daarvoor bestemde formulier heeft ingevuld dat eiser zijn post wenst te ontvangen op zijn adres in Boston. Naar aanleiding van dit formulier heeft verweerder vanaf toen zijn besluiten aan eiser op het adres in Boston verstuurd. De rechtbank stelt voorop dat eiser, gelet op het bepaalde in artikel 9.2, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000, zijn adreswijziging in de Verenigde Staten aan verweerder had moeten doorgeven.Verweerder heeft van eiser geen adreswijziging ontvangen en niet in geschil is dat eiser dit niet heeft doorgegeven. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. Op grond van jurisprudentie van de CRvBheeft verweerder aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het juiste adres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten verweerder van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Het besluit van
15 januari 2016 is met de verzending aan het laatst bekende adres van eiser in Boston dan ook op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Op verweerder rust voorts geen plicht om bij niet-betalende debiteuren in het buitenland actief op zoek te gaan naar waar deze zich bevinden, ook niet na het ontstaan van een betalingsachterstand.
9. Vaststaat dat het besluit van 15 januari 2016 in rechte onaantastbaar is. Met betrekking tot het terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende hanteert verweerder beleid. Het herstelbeleid van verweerder kwam aan de orde in (onder meer) de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2005. Over de inhoud en bedoeling van dit beleid is in deze uitspraak (onder andere) het volgende opgemerkt: “ De bedoeling van dit herstelbeleid is altijd geweest om binnen een bepaalde termijn de gevolgen van de herzieningen naar aanleiding van controles ambtshalve te herzien. Het herstelbeleid heeft betrekking op de herzieningen die het gevolg zijn van de inschrijvingscontrole, uitwonendencontrole, inkomenscontrole en ziekte-kostencontrole. Betrokkenen dienen zelf alle relevante gegevens benodigd voor een dergelijk herstel aan te voeren. De termijn voor dit (ambtshalve) herstel start op het moment van de herzieningsbeslissing, die de terugvordering van studiefinanciering tot gevolg heeft.”
10. De toepassing van het herstelbeleid dient door de bestuursrechter te worden getoetst met inachtneming van de, bij de uitoefening van een discretionaire bestuursbevoegdheid passende, terughoudende toetsing. In voormelde uitspraak van 28 januari 2005 overweegt de CRvB verder dat verweerders herstelbeleid, inclusief de gehanteerde termijn van vijf jaar, geen onredelijke invulling vormt van verweerders bevoegdheid om een naar aanleiding van een controleslag genomen herzieningsbesluit, dat rechtens onaantastbaar is geworden, te redresseren, indien achteraf komt vast te staan dat dat besluit ten nadele van de belanghebbende is gebaseerd op een of meer onjuiste aannames. Dat het beleid niet is gepubliceerd maakt niet dat verweerder daarvan geen gebruik zou mogen maken. Uitgangspunt blijft immers dat verweerder niet verplicht is om besluiten in volle omvang te heroverwegen indien buiten de bezwaartermijn om herziening wordt verzocht.Daar komt bij dat aan buitenwettelijk begunstigend beleid, gelet op de aard van het beleid, betekenis niet kan worden ontzegd als het niet gepubliceerd is.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet eerder dan op 22 juli 2022 contact heeft gezocht met verweerder en op 27 januari 2023 heeft verzocht om het besluit van
15 januari 2016 te herzien. Daarmee is het verzoek niet gedaan binnen de door verweerder gehanteerde termijn van vijf jaar. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuw feit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eiser dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen.