ECLI:NL:RBDHA:2024:6982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL21.14064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met betrekking tot homoseksuele gerichtheid en lidmaatschap van politieke partij

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eiser had op 19 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 5 augustus 2021 werd afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor asiel, omdat zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en lidmaatschap van een politieke partij niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris een onjuiste motivering heeft gegeven voor het afzien van een beëdigde tolk en onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van de eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het besluit inhoudelijk juist was. De eiser heeft recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 1.000,- toe aan de eiser en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van .. mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 augustus 2021 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser van 19 januari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen. Bij dit besluit is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt verleend.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft zijn beroepsgronden daarna aangevuld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat het besluit inhoudelijk juist is, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven en dat de staatssecretaris daarom geen nieuw besluit hoeft te nemen. Wel wordt aan eiser een schadevergoeding toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van zijn beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij om meerdere redenen vreest te worden vermoord in geval van terugkeer naar Nigeria, namelijk vanwege:
  • homoseksuele gerichtheid, in welk verband hij problemen heeft ervaren na een betrapping met zijn vriend [naam] ;
  • lidmaatschap van de politieke partij [naam politieke partij] en betrokkenheid in dat verband bij het plegen van verkiezingsfraude; en
  • lidmaatschap van de bende-/cultgroep [naam bende/cultgroep] en een vanwege eiser geëscaleerde ruzie tussen [naam bende/cultgroep] en de rivaliserende bendegroep [naam bendegroep] .
Afwijzing van de aanvraag
4. Eisers asielrelaas bevat volgens de staatssecretaris de relevante elementen (1) identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) seksuele gerichtheid, (3) problemen voortvloeiend uit seksuele gerichtheid, (4) eiser is lid van de politieke partij [naam politieke partij] en (5) eiser is lid van [naam bende/cultgroep] . De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over element 1 geloofwaardig geacht, maar heeft geen geloof gehecht aan eisers verklaringen over de elementen 2, 3, 4 en 5. Omdat niet is gebleken dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000, aldus de staatssecretaris. Ook heeft de staatssecretaris bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een reguliere verblijfsvergunning en dat hij geen uitstel van vertrek om medische redenen krijgt.
4.1.
Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. De beroepsgronden van eiser worden hierna per onderwerp besproken.
Inzet van een niet-beëdigde tolk
5. De rechtbank stelt vast dat tijdens geen van de gehoren met eiser gebruik is gemaakt van een beëdigde (geregistreerde) tolk in de taal Edo. In geschil is of is voldaan aan de voorwaarden waaronder de staatssecretaris van het gebruik van een beëdigde tolk mag afzien.
5.1.
Op grond van artikel van 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt de staatssecretaris uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, als wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf als het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid van artikel 28 van de Wbtv met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld.
5.1.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, gelezen in samenhang met het derde lid, voor de motivering geen andere eis stelt dan dat de staatssecretaris de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. [1]
5.2.
Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom tijdens het nader gehoor en het aanvullend nader gehoor gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk. De enkele stelling dat er geen beëdigde tolk tijdig beschikbaar was, is daartoe volgens hem onvoldoende. [2]
5.3.
In het verweerschrift heeft de staatssecretaris, in aanvulling op de motivering in het bestreden besluit dat er voor de gehoren met eiser geen registertolk tijdig beschikbaar was, toegelicht dat er één registertolk in de taal Edo is en dat uit navraag bij het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal is gebleken dat deze tolk geen tolkendienst aan de IND levert. Daarom is noodzakelijkerwijs gebruik gemaakt van een tolk in de taal Edo die niet in het Register voor beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) staat. Op de zitting heeft de staatssecretaris hier aan toegevoegd dat zijn standpunt primair is dat hij in de besluitvorming voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er tijdens de gehoren met eiser gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk. Als die motivering ontoereikend zou zijn, is het subsidiaire standpunt van de staatssecretaris dat het motiveringsgebrek met de aanvullende motivering in het verweerschrift is rechtgezet.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de bestreden besluitvorming een onjuiste motivering heeft gebruikt voor de reden waarom hij tijdens de gehoren met eiser geen gebruik heeft gemaakt van een beëdigde tolk in de taal Edo. De werkelijke reden voor het gebruik van een niet-registertolk is niet gelegen in de niet-tijdige beschikbaarheid van een beëdigde tolk, maar in de omstandigheid dat de enige in het Rbtv ingeschreven tolk in de taal Edo, geen tolkendienst aan de IND levert. Dit betekent dat het bestreden besluit – anders dan de staatssecretaris meent – een motiveringsgebrek bevat. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is om deze reden gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. In het belang van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Dat is voor wat betreft het hier geconstateerde motiveringsgebrek het geval. Eiser heeft de toelichting in het verweerschrift dat het Rbtv slechts één tolk in de taal Edo bevat en dat deze niet door de IND kan worden ingezet, namelijk niet bestreden. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling, is de staatssecretaris in het geval de enige in het register opgenomen tolk niet bereid is werkzaamheden voor de IND te verrichten, niet gehouden van een beëdigde tolk gebruik te maken. De staatssecretaris kan dan volstaan met de mededeling dat de betreffende tolk niet bereid is om voor de IND te werken, om op grond van het derde lid van artikel 28 van de Wbtv gebruik te maken van niet-beëdigde tolk. Een nadere motivering is niet vereist. [3] Het voorgaande betekent dat de rechtbank overgaat tot een beoordeling van de overige beroepsgronden.
Zorgvuldige totstandkoming van het bestreden besluit
6. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door tijdens het horen en het beslissen op zijn asielaanvraag onvoldoende (kenbaar) rekening te houden met zijn referentiekader en zijn persoonlijke omstandigheden. In dat verband heeft eiser gewezen op zijn medische problematiek, zijn begripsvermogen en -niveau, zijn analfabetisme en traumatische gebeurtenissen in zijn land van herkomst en in Italië. Tijdens de zitting heeft eiser er nog op gewezen dat hij tijdens het gehoor veel (psychische en lichamelijke) klachten had, waarvoor hij ook medicatie in de vorm van antidepressiva slikte. In het licht van de vraag of eiser kan worden gehoord, heeft de hoormedewerker daarop ten onrechte onvoldoende doorgevraagd. Ter onderbouwing van zijn medische problematiek heeft eiser verwezen naar zijn verklaringen hierover op verschillende momenten in de procedure en naar zijn patiëntendossier. Verder heeft eiser gewezen op het verschil tussen twee door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) uitgebrachte medische adviezen over het horen en beslissen. Het is volgens eiser niet zorgvuldig dat in het geheel geen aandacht is besteed aan het FMMU-advies van 14 november 2020, waarin staat dat sprake is van forse, onduidelijke en zeer beperkende problematiek die beoordeeld moet worden door een arts. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij de tolk niet altijd goed heeft begrepen en er sprake is geweest van communicatieproblemen tussen hem en de tolk. Dat sprake is geweest van begrips- en spraakverwarring blijkt volgens eiser ook uit de vele correcties en aanvullingen die hij op de gehoren heeft ingediend. Verder blijkt dit uit het feit dat tijdens de gehoren vaak vragen zijn herhaald of op een andere manier zijn gesteld. Als mogelijke verklaring voor ontstane miscommunicatie en onduidelijkheden noemt eiser het gebruik van een niet-beëdigde tolk, die tijdens het aanvullend gehoor bovendien via videoverbinding deelnam en waartegen eiser bezwaar heeft geuit. De staatssecretaris heeft daarvoor volgens eiser onvoldoende aandacht gehad. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2023, waar ook sprake was van omstandigheden als spraakverwarring en begripsproblemen. [4]
Daar waar hij volgens de staatssecretaris ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over zijn asielrelaas, omdat hij summier, vaag en/of tegenstrijdig zou hebben verklaard, is dit te verklaren door misverstanden, onduidelijkheden en/of miscommunicatie met de tolk dan wel gevolg van het feit dat de staatssecretaris bij het horen en beslissen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader en persoonlijke omstandigheden, aldus eiser.
6.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat in zijn algemeenheid binnen de asielprocedure voldoende maatregelen zijn genomen met betrekking tot het referentiekader van de vreemdeling om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van het asielrelaas te waarborgen [5] en dat ook in het geval van eiser voldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader en persoonlijke omstandigheden. Het gehoor is afgestemd op het niveau van eiser, waarbij vragen zoveel mogelijk zijn verduidelijkt of, als dat nodig was, op een andere manier zijn gesteld en er voldoende is doorgevraagd om zaken op te helderen. Ook is er voldoende gelegenheid geboden voor pauzes en is meermaals aan eiser gevraagd hoe het met hem ging en of hij in staat was het gehoor voort te zetten, waarop eiser telkens bevestigend heeft geantwoord. Volgens de staatssecretaris is eiser op die manier uitgebreid in de gelegenheid gesteld zijn asielrelaas onder woorden te brengen. Specifiek met betrekking tot de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid, is overeenkomstig Werkinstructie 2019/17 [6] rekening gehouden met de mate waarin eiser deze gerichtheid in woorden kan vatten en de omstandigheid dat dit per persoon kan verschillen. Het referentiekader en de persoonlijke omstandigheden van eiser ontslaan eiser er niet van inzicht te geven in zijn persoonlijke beleving met betrekking tot zijn gestelde homoseksuele gerichtheid en de manier waarop hij met zijn homoseksuele gerichtheid om ging. Bovendien heeft eiser niet nader onderbouwd welke verklaringen door zijn persoonlijke omstandigheden verkeerd zouden zijn begrepen of geduid. [7] Ook is niet gebleken dat eiser door de inzet van een niet-registertolk is benadeeld, in die zin dat hij daardoor niet in staat zou zijn geweest zijn asielrelaas adequaat naar voren te brengen. Zo is niet gebleken, althans onvoldoende onderbouwd, dat tijdens de gehoren sprake is geweest van misverstanden, onduidelijkheden dan wel miscommunicatie. De staatssecretaris acht van belang dat eiser op meerdere momenten tijdens de gehoren heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen en dat hij geen op- of aanmerkingen had over de werkwijze van de tolk. Miscommunicatie heeft eiser tijdens de gehoren niet gemeld. Eiser is bovendien door middel van het indienen van correcties en aanvullingen op de gehoren in de gelegenheid gesteld ontstane misverstanden, onduidelijkheden of miscommunicatie aan te kaarten en de correcties en aanvullingen zijn ook bij de besluitvorming betrokken. Vage, summiere en/of tegenstrijdige verklaringen die eiser over zijn asielrelaas heeft afgelegd, zijn niet toe te schrijven aan het gebruik van een niet-registertolk, aldus de staatssecretaris.
6.2.
Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2016 [8] volgt dat de staatssecretaris in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. In Werkinstructie 2019/17 staat dat de staatssecretaris rekening moet houden met het referentiekader tijdens het gehoor en de geloofwaardigheidsbeoordeling van homoseksualiteit als asielmotief.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat het ‘medisch advies horen en beslissen’ van de FMMU van 14 november 2020 vermeldt dat eiser niet kan worden gehoord vanwege “forse, onduidelijke problematiek, zeer beperkend en moet beoordeeld worden door de arts FMMU”. Dit advies is afkomstig van een verpleegkundige van de FMMU. Eiser is naar aanleiding van dit advies gezien door een arts van de FMMU en deze heeft bij medisch advies van 7 december 2020 geconcludeerd dat eiser kan worden gehoord. Daarbij heeft de arts de volgende beperkingen aangegeven die, gegeven de medische klachten die tijdens het onderzoek zijn gebleken, volgens hem relevant zijn voor het horen en beslissen:
“Betrokkene is bekend met rugklachten. Advies om pauzes in te lassen zodat betrokkene kan bewegen. Betrokkene geeft aan niet alle gebeurtenissen te kunnen herinneren. Als laatste geeft betrokkene aan stress te ervaren voor het gehoor. Zonodig pauzes inlassen.”
De rechtbank acht het niet onzorgvuldig dat in het advies van 7 december 2020 noch in de besluitvorming expliciet is ingegaan op het advies van 14 november 2020. Anders dan het advies van 14 november 2020, is het advies van 7 december 2020 afkomstig van een arts die eiser heeft gezien en die zijn klachten heeft beoordeeld in het kader van de vraag of eiser kan worden gehoord en of er medische beperkingen zijn waarmee de hoor- en beslismedewerker rekening moet houden bij het horen en beslissen. Dat advies is duidelijk en eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven om aan de houdbaarheid van dat advies te twijfelen. Verder heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser tijdens het nader gehoor desgevraagd heeft aangegeven dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden en heeft aangegeven waarmee tijdens het gehoor volgens hem rekening moest worden gehouden. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij zich op dat moment niet oké voelde omdat zijn rug hem lichamelijk en geestelijk ongemak bezorgde, maar ook dat het voor hem belangrijk is dat het gehoor wordt afgenomen en dat hij bij rugklachten om een pauze zal vragen. Andere lichamelijke of geestelijke klachten had eiser op dat moment niet, zo heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor ook verklaard. Aan eiser is meermaals de vraag gesteld of hij lichamelijk en geestelijk in staat is het gehoor te laten plaatsvinden, waarop hij uiteindelijk heeft geantwoord dat dat het geval is. De staatssecretaris heeft hiermee voldoende zorgvuldigheid betracht bij het afnemen van de gehoren. Er is ook gehandeld conform het advies van de FMMU van 7 december 2020. Als eiser zich vanwege zijn medische klachten of medicijngebruik niet in staat had gevoeld te worden gehoord, had het op de weg van eiser gelegen daar op dat moment of kort daarna melding van te maken, zo merkt ook de staatssecretaris terecht op. Dat heeft eiser niet gedaan, terwijl hem daartoe meerdere keren de gelegenheid is geboden. In het voorgaande is daarom geen reden gelegen voor het oordeel dat de staatssecretaris het nader gehoor en het aanvullend gehoor op een onzorgvuldige wijze heeft afgenomen.
6.3.1.
In de omstandigheid dat het nader gehoor en het aanvullend gehoor zijn afgenomen met gebruikmaking van een niet-beëdigde tolk, die tijdens het aanvullend gehoor via een videoverbinding aan het gehoor deelnam, is evenmin een reden gelegen voor het oordeel dat sprake is geweest van onzorgvuldig afgenomen gehoren. Hoewel eiser tijdens het aanvullend gehoor aanvankelijk heeft aangegeven het niet fijn te vinden dat de tolk via een videoverbinding bij het gesprek aanwezig is, heeft hij direct daarna, op de vraag van de hoormedewerker of hij er bezwaren tegen heeft het gehoor op deze manier voort te zetten, verklaard dat hij de kwaliteit van het beeld op dat moment duidelijk vond en hij het goed vond om het gehoor op die manier voort te zetten. Uit de gehoorverslagen blijkt niet dat eiser de tolk niet goed zou hebben begrepen dan wel dat sprake is geweest van communicatieproblemen en spraakverwarring tussen eiser en de tolk. Dat tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor meerdere keren vragen zijn herhaald of op een andere manier zijn gesteld en er is doorgevraagd, geeft volgens de rechtbank juist blijk van zorgvuldig handelen door de hoormedewerker. Eiser is op die manier in de gelegenheid gesteld vragen (juist) te beantwoorden. Verder heeft eiser tijdens beide gehoren verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen en dat hij geen op- of aanmerkingen had over de tolk. Bovendien, zo heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt, heeft eiser niet eerder dan bij de zienswijze, en dus nadat hij bekend was met de tegenwerpingen in het voornemen, aangevoerd dat het gebruik van een niet-registertolk mogelijk zou hebben geleid tot onduidelijkheden in de verklaringen van eiser. Ook bij de correcties en aanvullingen op deze gehoren heeft hij daar geen melding van gemaakt. Dat uit de vele correcties en aanvullingen zou blijken dat er problemen waren met de tolk, zoals eiser betoogt, volgt de rechtbank niet. Mede gelet op de omvang van de gehoren, is van overmatig veel correcties en aanvullingen geen sprake en bovendien zijn de wel ingediende correcties en aanvullingen niet noodzakelijkerwijs terug te voeren op communicatieproblemen met de tolk. Over het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2023, heeft de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dit niet kan slagen omdat de feiten en omstandigheden in die zaak niet gelijk zijn aan die in eisers zaak. Zo heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat in die zaak in de correcties en aanvullingen op het gehoor al nadrukkelijk was aangegeven dat sprake was van spraakverwarring en begripsproblemen tijdens het gehoor.
6.3.2.
Eiser betoogt terecht dat de motivering van het voornemen en het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat de staatssecretaris het referentiekader van eiser kenbaar bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Dit verlangt de rechtspraak van de Afdeling wel. [9] Het bestreden besluit kent ook op dit punt een gebrek. Het is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en moet ook om deze reden worden vernietigd. Ook voor dit gebrek geldt dat het zich naar zijn aard leent voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. De staatssecretaris heeft namelijk in het verweerschrift samengevat toegelicht dat hij conform Werkinstructie 2019/17 rekening heeft gehouden met de wijze waarop eiser zijn gestelde geaardheid in woorden kan vatten en dat de gehoren zijn afgestemd op zijn niveau. De staatssecretaris stelt verder dat aan eiser uitgebreid de gelegenheid is geboden om zijn verhaal onder woorden te brengen, dat voldoende is doorgevraagd om bepaalde zaken te verduidelijken en dat met dat referentiekader rekening is gehouden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Zelfs als rekening wordt gehouden met het referentiekader van eiser, zijn zijn verklaringen volgens de staatssecretaris dusdanig summier, vaag en tegenstrijdig dat deze niet geloofwaardig zijn. De rechtbank is van oordeel dat in de verslagen van het nader en aanvullend gehoor voldoende steun is te vinden voor het standpunt van de staatssecretaris dat met het referentiekader rekening is gehouden. In het verweerschrift is daarnaast voldoende verduidelijkt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling tegen de achtergrond van eisers referentiekader heeft plaatsgevonden.
6.3.3.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit op dit punt niet voorzien is van een toereikende motivering, maar dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het nader gehoor en het aanvullend nader gehoor op onzorgvuldige wijze zijn afgenomen en evenmin dat bij de beoordeling van het asielrelaas van eisers onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waarop hij heeft gewezen. Daar waar eiser heeft betoogd dat vage, ongerijmde, summiere en/of tegenstrijdige verklaringen daardoor te verklaren zijn, volgt de rechtbank dat dan ook niet. Dat betekent ook dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser terecht is uitgegaan van de verklaringen zoals eiser die tijdens de gehoren heeft afgelegd.
Geloofwaardigheidsbeoordeling seksuele gerichtheid
7. Bij asielaanvragen waarbij de seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd, maakt de staatssecretaris bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van Werkinstructie 2019/17. Een dergelijk onderzoek vindt plaats aan de hand van vaste thema’s. Deze thema’s zijn privéleven (waaronder familie, vrienden en omgeving), huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst, contacten met of kennis van lhbti-groepen, contacten met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. Bij de beoordeling geldt in het algemeen dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe zijn ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt vooral als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar het zijn van lhbti maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is gesteld. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd.
7.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat het gaat om het geheel aan verklaringen over de eigen ervaringen, zoals het besef van de vreemdeling dat hij lhbti is, de persoonlijke beleving en de betekenis en gevolgen hiervan voor die vreemdeling. De vreemdeling moet hierdoor bijvoorbeeld ook kunnen verklaren over wat hij op belangrijke momenten dacht en voelde, mede in het licht van hoe hij op dat moment zelf, ook gezien zijn achtergrond, aankeek tegen zijn seksuele gerichtheid, hoe zijn omgeving hiertegenover stond en hoe hij hiermee vervolgens, in het licht van de opvattingen in de samenleving, op verschillende momenten in zijn leven is omgegaan. Ook volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat hoewel in lhbti-zaken het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaring met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid, dat onverlet laat dat de staatssecretaris een integrale beoordeling moet verrichten en dat de vreemdeling zijn ontoereikende verklaringen kan compenseren met andere verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal. [10] Daarbij is vooral van belang of er informatie van feitelijke aard uit deze stukken volgt. [11]
7.2.
De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft onvoldoende gedetailleerd verklaard over wat het met hem deed toen hij erachter kwam dat hij gevoelens had voor een man. Van eiser mag worden verwacht dat hij inzicht kan geven in wat hij toen voelde en wat er in hem omging. Daarin is hij niet geslaagd. Verder heeft eiser ongerijmd verklaard over zijn gevoelens toen hij erachter kwam dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen en wisselend verklaard over het moment dat hij voor het eerst gevoelens kreeg voor een man. Ook eisers verklaring dat hij zijn seksuele gerichtheid overgedragen heeft gekregen van zijn vader, is ongerijmd. Verder heeft eiser ongerijmd verklaard over hoe hij er zelf tegenaan kijkt dat hij gevoelens heeft voor mannen, namelijk dat het eerste wat in hem opkomt is dat homoseksuelen vies zijn en dat de daad een kwade daad is, dat bij hem het gevoel opkomt weg te blijven van mensen die hij verdenkt homoseksueel te zijn en dat zij niet in deze wereld horen. Eiser heeft deze ongerijmdheid niet kunnen ophelderen en heeft op dat punt bovendien wisselende verklaringen afgelegd. Verder heeft eiser wisselend, vaag, niet plausibel en tegenstrijdig verklaard over zijn relatie met [naam] , namelijk over wanneer hij [naam] heeft leren kennen, wanneer hij gevoelens voor [naam] heeft gekregen, wanneer hij een relatie met [naam] heeft gekregen en over het moment waarop hij zijn eerste seksuele ervaring met [naam] had. Ook omdat dit voor eiser een belangrijke, bepalende gebeurtenis in zijn leven is geweest, mag van hem worden verwacht dat hij daarover eenduidig en duidelijk kan verklaren. Tot slot heeft eiser toerekenbaar vaag en oppervlakkig verklaard over de maatschappelijke situatie van homoseksuelen in Nigeria en de Nigeriaanse wet- en regelgeving omtrent homoseksualiteit. Ook heeft hij er geen blijk van gegeven kennis te hebben van de situatie van homoseksuelen in Nederland, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht. Gelet op zijn referentiekader mag van eiser worden verwacht dat hij inzichtelijker, concreter, diepgaander en eenduidiger kan verklaren over zijn homoseksuele gerichtheid dan hij heeft gedaan. Alles in onderlinge samenhang bekeken, heeft de staatssecretaris daarom geconcludeerd dat eiser zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
7.3.
Eiser is het daar niet mee eens. Volgens hem heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig zijn. Daartoe heeft eiser het volgende aangevoerd. De staatssecretaris is onvoldoende gemotiveerd ingegaan op wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd, specifiek waar het gaat over zijn verklaringen over zijn relatie met en gevoelens voor [naam] en over zijn verklaringen over de wet- en regelgeving in Nigeria. De staatssecretaris stelt ten onrechte dat eiser niet eenduidig zou hebben verklaard over het moment dat hij [naam] heeft leren kennen en een relatie met hem kreeg. De staatssecretaris is daarbij uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden, die bij de correcties en aanvullingen zijn gecorrigeerd. Niet is gemotiveerd waarom met die correcties geen rekening is gehouden. Dit bevreemdt ook omdat tijdens de gehoren sprake is geweest van communicatieproblemen met de tolk, spraakverwarring en begripsproblemen. Bovendien is onvoldoende onderkend dat eiser over zijn homoseksuele gerichtheid heeft verklaard zoals dat past bij zijn referentiekader en persoonlijke omstandigheden op dat moment, waaronder zijn analfabetisme, medische problematiek en eerdere traumatische gebeurtenissen. Dat maakt ook dat ten onrechte aan eiser is tegengeworpen dat hij zich niet heeft verdiept in de positie van lhbti in Nederland en hij onvoldoende op de hoogte is van de wet- en regelgeving omtrent homoseksualiteit in Nigeria. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog dat hij ten onrechte niet wordt gevolgd in zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid verder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 15 september 2021. [12] Daar kwam de rechtbank tot het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de verklaringen van de vreemdeling over de thema’s privéleven en relaties niet persoonlijk en authentiek waren en onvoldoende had gemotiveerd dat de vreemdeling oppervlakkig had verklaard over de realisatie en acceptatie van zijn gerichtheid. Ter onderbouwing van zijn homoseksuele gerichtheid heeft eiser in beroep een verklaring overlegd van [persoon A] , [functie] [naam bedrijf] , van 4 januari 2024, een pasje van COC (geldig tot en met 31 januari 2024) en foto’s.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid. Daarbij heeft de staatssecretaris telkens duidelijk aangegeven waarom bepaalde verklaringen van eiser niet aannemelijk of onvoldoende overtuigend zijn en wat er in dat verband van eiser mocht worden verwacht, en waarom. De rechtbank constateert ook dat eiser slechts een beperkt aantal tegenwerpingen die hem in dit verband worden gedaan, specifiek heeft bestreden. Nog daargelaten of dat voldoende zou zijn om te komen tot het oordeel dat de staatssecretaris de homoseksuele gerichtheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, slagen de beroepsgronden van eiser niet. Voor zover eiser als rechtvaardiging voor ongerijmde, vage, oppervlakkige en tegenstrijdige verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid wijst op miscommunicatie met de tolk, spraakverwarring en begripsproblemen tijdens de gehoren en/of dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader en zijn persoonlijke omstandigheden, verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de overwegingen 6.3 tot en met 6.3.3. De tegenwerpingen kunnen onvoldoende met die omstandigheden worden verklaard. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte van eiser mogen verwachten dat hij diepgaand, persoonlijk en eenduidig kan verklaren over de verschillende thema’s die in dit verband van belang zijn. Eiser is actief bevraagd over de thema’s die de staatssecretaris bij een gestelde homoseksuele gerichtheid relevant vindt. Waar nodig is doorgevraagd en is eiser uitgenodigd te verklaren over zijn persoonlijke beleving, ervaringen en gevoelens en de betekenis die bepaalde gebeurtenissen en situaties voor hem persoonlijk hebben gehad.
Verder is de staatssecretaris voldoende gemotiveerd ingegaan op dat wat eiser bij de zienswijze naar voren heeft gebracht. Dat de staatssecretaris geen rekening zou hebben gehouden met de ingediende correcties en aanvullingen op de gehoren, volgt de rechtbank niet. Zoals de staatssecretaris op de zitting nader heeft toegelicht, worden correcties en aanvullingen wel degelijk bij de besluitvorming betrokken, maar is het niet zo dat per definitie wordt uitgegaan van de gecorrigeerde en/of aangevulde verklaringen. Zoals ook volgt uit Werkinstructie 2014/10 [13] , verwacht de staatssecretaris (terecht) een deugdelijke verklaring op het moment dat de vreemdeling terugkomt op eerdere verklaringen dan wel deze aanvult. De staatssecretaris heeft in dit geval voldoende gemotiveerd overwogen waarom hij – vanwege het ontbreken van een goede verklaring daarvoor – de correcties en aanvullingen van eiser op de verklaringen zoals die zijn opgetekend in de rapporten van gehoor, niet volgt en hij uitgaat van de tijdens de gehoren door eiser afgelegde verklaringen. Dat betekent ook dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over het moment dat hij [naam] heeft leren kennen en een relatie met hem kreeg en dat hij ongerijmd en oppervlakkig heeft verklaard over de in Nigeria geldende wet- en regelgeving omtrent homoseksualiteit en positie van lhbti in Nederland. Andere tegenwerpingen van de staatssecretaris met betrekking tot dit element heeft eiser niet bestreden. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 15 september 2021 is mede gezien het casuïstische karakter van dit soort zaken niet met de zaak van eiser vergelijkbaar, zodat eisers verwijzing niet kan leiden tot het daarmee door hem beoogde doel. Over de in beroep overgelegde verklaring van [persoon A] en het pasje van COC heeft de staatssecretaris zich op de zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling de nadruk ligt op de verklaringen van de eiser zelf, zodat de summiere verklaring van COC en het pasje niet opwegen tegen de onvoldoende overtuigende verklaringen van eiser zelf. Dat, zoals blijkt uit de verklaring van COC, eiser heeft deelgenomen aan bijeenkomsten en eiser een pasje van COC heeft is daarom niet ten onrechte onvoldoende geacht om de homoseksuele gerichtheid van eiser alsnog geloofwaardig te achten.
Geloofwaardigheidsbeoordeling problemen voortvloeiend uit homoseksuele gerichtheid
8. De staatssecretaris heeft om de volgende redenen geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen die hij naar aanleiding van zijn homoseksuele gerichtheid in Nigeria zou hebben gehad, namelijk dat hij met zijn vriend [naam] is betrapt toen zij seksuele handelingen uitvoerden. Omdat eiser zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, wordt bij voorbaat geen geloof gehecht aan de problemen die eiser als gevolg daarvan stelt te hebben ondervonden. Ook is daarbij van belang dat eiser niet heeft kunnen verklaren over de datum van de betrapping, maar slechts dat het in 2016 was en dat eiser wisselend heeft verklaard over de persoon door wie [naam] en hij zijn betrapt. Van eiser mag worden verwacht dat hij hierover concreter en eenduidiger kan verklaren dan hij heeft gedaan. De verklaring van eiser dat hij en [naam] waren vergeten de deur van de kamer op slot te doen toen zij openlijk hun relatie uitten in het ouderlijk huis van [naam] , is bovendien ongerijmd en strookt niet met eisers verklaring dat hij en [naam] erg voorzichtig waren. Verder heeft eiser wisselend verklaard over wat er gebeurde nadat hij en [naam] waren betrapt.
8.1.
Eiser is het hier niet mee eens en betoogt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Hem wordt ten onrechte tegengeworpen dat de verklaring dat hij en [naam] waren vergeten de deur op slot te doen, strijdig is met de verklaring dat zij erg voorzichtig waren. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 3 november 2021. [14] Ook past de staatssecretaris volgens eiser ten onrechte een cirkelredenering toe. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 3 september 2021. [15]
8.2.
Eisers beroepsgronden slagen niet. Van een ongeoorloofde cirkelredenering is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De omstandigheid dat de staatssecretaris geen geloof hecht aan de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser, mag de staatssecretaris betrekken en relevant achten bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de problemen die eiser stelt vanwege die homoseksuele gerichtheid te hebben ondervonden. Zoals volgt uit Werkinstructie 2014/10, werkt de ongeloofwaardigheid van één relevant element niet automatisch door naar andere elementen, ook niet als sprake is van een ongeloofwaardig geachte gebeurtenis die het beginpunt vormt van een verhaallijn. Maar dat is hier ook niet het geval. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over de gestelde problemen naar aanleiding van zijn homoseksuele gerichtheid ook op de eigen merites beoordeeld en deze ongeloofwaardig bevonden. Daarom kan ook het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 3 september 2021, niet slagen. In de daar aan de orde zijnde zaak, zo leidt de rechtbank uit de uitspraak af, had de staatssecretaris namelijk (onder andere) aan een relatie geen geloof gehecht, enkel omdat de homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig was geacht. Die situatie is niet met deze zaak vergelijkbaar. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn beroepsgronden niet heeft betwist dat hij onvoldoende concreet heeft verklaard over de datum van de betrapping en ook niet dat hij wisselend heeft verklaard over wie hem en [naam] hebben betrapt en over wat er na de betrapping is gebeurd. Eiser heeft enkel betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op dat wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd over de geconstateerde ongerijmde en wisselende verklaringen over het niet op slot hebben gedaan van de deur van de kamer in het huis van [naam] . Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat het feit dat hij en [naam] altijd erg voorzichtig waren niet uitsluit dat zij mogelijk een keer vergeten zijn de deur op slot te doen. Dit is te meer aannemelijk nu er sprake was van liefde en het compleet in elkaar opgaan en het op dat moment mogelijk even de buitenwereld vergeten. Aan eiser kan worden toegegeven dat de staatssecretaris hierop summier heeft gereageerd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de motivering in het bestreden besluit op dit punt onvoldoende te achten. De staatssecretaris heeft in het aangevoerde geen reden hoeven te zien om zijn in het voornemen ingenomen standpunt te verlaten. Tegen de achtergrond van de risico’s die met betrapping gepaard gaan heeft de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat niet valt in te zien dat vergeten zou zijn om de deur op slot te doen, gezien het feit dat [naam] in zijn ouderlijk huis woonde en de verklaringen van eiser niet stroken met zijn eerdere verklaringen dat hij en [naam] ontzettend voorzichtig waren. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 3 november 2021 kan eiser tot slot niet baten omdat van een vergelijkbare zaak geen sprake is. Zo zijn er in het geval van eiser ook andere redenen dan de tegengeworpen onvoorzichtigheid van eiser die de staatssecretaris hebben geleid tot de conclusie dat de verklaringen over de betrapping ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft verder niet verklaard dat hij op enige andere wijze als gevolg van zijn homoseksuele gerichtheid in de problemen is geraakt of daarvoor te vrezen zou hebben.
Geloofwaardigheidsbeoordeling lidmaatschap van de politieke partij [naam politieke partij]
9. De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat hij geen geloof hecht aan de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap sinds 2008 van de politieke partij [naam politieke partij] en de activiteiten die hij voor die partij heeft uitgevoerd, waaronder het plegen van verkiezingsfraude, als volgt gemotiveerd. Eiser heeft aanvankelijk, namelijk tijdens het nader gehoor, onjuist verklaard over waar de afkorting [naam politieke partij] voor staat. Van iemand die stelt sinds 2008 lid te zijn geweest van deze partij, mag worden verwacht dat hij hierover meteen juist kan verklaren. Dat eiser tijdens een later gehoor wel de juiste benaming voor de afkorting [naam politieke partij] heeft genoemd, doet daaraan niet af. Ook heeft eiser onjuist verklaard over het bestaan van de [naam politieke partij] door te verklaren dat hij sinds 2008 lid is van de [naam politieke partij] , terwijl de [naam politieke partij] pas in 2013 is opgericht. [16] Eiser wordt niet gevolgd in zijn verklaring dat hij in 2008 lid zou zijn geworden van [politieke partij] , waaruit [naam politieke partij] in 2013 zou zijn ontstaan na een fusie met andere partijen. Omdat eiser op deze belangrijke onderdelen van zijn relaas op dit punt onjuist heeft verklaard, komt daaraan doorslaggevende betekenis toe en wordt eiser alleen daarom al niet gevolgd in zijn verklaringen over zijn lidmaatschap van de politieke partij [naam politieke partij] en de activiteiten die hij in dat verband heeft verricht, aldus de staatssecretaris.
9.1.
Eiser heeft betoogd dat de motivering in het bestreden besluit voor wat betreft de naam en de oprichting van de politieke partij onvoldoende weerlegging vormt van de nadere toelichting die eiser in de zienswijze heeft gegeven op het jaartal van zijn lidmaatschap en op de naam van de partij. Verder heeft eiser ook in dit verband gewezen op de inzet van een niet-registertolk en de miscommunicatie, onjuiste interpretatie dan wel weergave van zijn verklaringen in de rapporten van gehoor.
9.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank volstaat voor het aangevoerde over de inzet van een niet-registertolk ook in dit kader met een verwijzing naar de overwegingen onder 6.3 tot en met 6.3.3. De staatssecretaris is verder voldoende gemotiveerd ingegaan op dat wat eiser over zijn lidmaatschap van [naam politieke partij] bij de zienswijze naar voren heeft gebracht en heeft dat voldoende gemotiveerd weerlegd. De staatssecretaris heeft wel degelijk acht geslagen op de latere verklaringen van eiser over de afkorting van de partij [naam politieke partij] en over de oprichting van die partij en ook gemotiveerd waarom hij die verklaringen van eiser niet volgt en waarom deze afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas op dit punt. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat eiser niet direct tijdens het nader gehoor juist en/of volledig heeft verklaard over de afkorting [naam politieke partij] en over de oprichting van die partij, en eiser zijn verklaringen hierover ook niet (genoegzaam) bij de correcties en aanvullingen op dat gehoor heeft gecorrigeerd en aangevuld, grote afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn lidmaatschap van deze partij. Eiser heeft niet bestreden dat deze onjuiste verklaringen zodanig groot gewicht toekomen, dat deze al voldoende zijn voor de conclusie dat aan zijn verklaringen over het lidmaatschap sinds 2008 van [naam politieke partij] en ook de activiteiten die hij voor die partij heeft verricht, geen geloof kan worden gehecht.
Geloofwaardigheidsbeoordeling lidmaatschap van (bende/cultgroep) [naam bende/cultgroep]
10. De staatssecretaris heeft om de volgende redenen geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap van de bende [naam bende/cultgroep] . Eiser heeft wisselend verklaard over de bende waartoe zijn broer behoorde. Daartoe heeft de staatssecretaris verwezen naar verklaringen van eiser hierover die staan in het door eiser overgelegde patiëntendossier, geprint op 19 mei 2021, afgezet tegen de verklaringen die eiser hierover tijdens gehoren ten overstaan van de IND heeft afgelegd. Vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling die hij moet maken, zijn bij die beoordeling terecht de verklaringen uit het patiëntendossier betrokken. Van een onjuiste weergave van die verklaringen is bovendien niet gebleken. Ook is van belang dat eiser heeft niet kunnen verklaren wanneer zijn broer lid is geworden van [naam bende/cultgroep] en tegenstrijdig heeft verklaard over de positie die zijn broer binnen [naam bende/cultgroep] had. Omdat eiser door zijn broer is geïntroduceerd bij [naam bende/cultgroep] , mag van eiser worden verwacht dat hij hierover eenduidig kan verklaren. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de naam van de voorzitter van ‘ [zone] ’, waartoe hij behoorde. Zeker omdat eiser stelt acht jaar lid te zijn geweest van [naam bende/cultgroep] , mag van hem worden verwacht dat hij daarover eenduidig kan verklaren. Eiser heeft verder wisselend en vaag verklaard over de bijeenkomsten van [naam bende/cultgroep] die hij bijwoonde, namelijk over de onderwerpen die tijdens de bijeenkomsten werden besproken, de plek waar de bijeenkomsten werden gehouden en welke leden daarbij aanwezig waren. Tot slot heeft eiser inconsistent en ongerijmd verklaard over de gevechten die hij voor [naam bende/cultgroep] heeft gevoerd.
10.1.
Eiser heeft hierover aangevoerd dat de overwegingen in het bestreden besluit voor wat betreft de groep waarvan zijn broer lid was, onvoldoende weerlegging vormen van het aangevoerde in de zienswijze. Zijn verklaringen hierover, zoals die volgen uit het medisch dossier, kunnen volgens eiser niet aan hem worden tegengeworpen omdat aan een weergave van verklaringen in een patiëntendossier niet dezelfde waarde mag worden toegekend als aan verklaringen afgelegd tijdens een gehoor bij de IND. Ook is gezien de aanduiding ‘ [groep 1] ’ in het patiëntendossier duidelijk sprake van een onjuiste weergave dan wel verschrijving van verklaringen. Zulke verschrijvingen zijn ook op andere plekken in het medisch dossier terug te vinden, aldus eiser.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet alle redenen die de staatssecretaris ten grondslag legt aan zijn standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap van [naam bende/cultgroep] ongeloofwaardig zijn, (gemotiveerd) heeft betwist. Eiser heeft in dit verband alleen de tegenwerping betwist dat hij wisselend heeft verklaard over de groep waartoe zijn broer behoorde. De overige tegenwerpingen heeft eiser niet betwist. Op de zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd aangegeven dat de tegenwerping dat eiser wisselend heeft verklaard over de groep waarvan zijn broer lid was, geen doorslaggevende tegenwerping is en dat ook zonder deze tegenwerping het standpunt dat geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap van [naam bende/cultgroep] , overeind blijft. De overige tegenwerpingen kunnen dat standpunt volgens de staatssecretaris namelijk voldoende dragen. Dit heeft eiser niet betwist. Gelet hierop kan eisers beroepsgrond op dit punt niet leiden tot het door hem beoogde resultaat.
10.2.1.
Ten overvloede wenst de rechtbank nog wel op te merken dat zij eiser erin volgt dat de staatssecretaris ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over de bende waartoe zijn broer behoorde, althans, dat de staatssecretaris dat standpunt onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris heeft uit het patiëntendossier afgeleid dat eiser zou hebben verklaard dat zijn broer lid was van de [groep 2] , die een conflict had met de ‘ [groep 1] ’, terwijl eiser tijdens de gehoren met de IND heeft verklaard dat zijn broer lid was van de groep [naam bende/cultgroep] . De rechtbank acht het echter vrij onwaarschijnlijk dat eiser zou hebben verklaard over de ‘ [groep 1] ’. Dit duidt eerder op een verschrijving en/of onjuistheid in het patiëntendossier. Dat wordt versterkt door het gegeven dat de aanduiding ‘ [groep 1] ook op een andere plek in het patiëntendossier (geprint op 30 september 2021) voorkomt, in een geheel andere context en in dit patiëntendossier ook de aanduiding ‘ [groep 1] ’is weergegeven. Niet valt daarom uit te sluiten dat het patiëntendossier verschrijvingen bevat. Bovendien heeft de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom verklaringen over het asielrelaas zoals die volgen uit een patiëntendossier voor wat betreft de waarde die daaraan mag worden toegekend, op één lijn te stellen zijn met verklaringen zoals die volgen uit verslagen van gehoren ten overstaan van de IND. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat voor gehoren met de IND, bijvoorbeeld waar het gaat om de inzet van een tolk en de mogelijkheid tot het indienen van correcties en aanvullingen, hele andere waarborgen gelden dan voor gesprekken ten overstaan van een arts of verpleegkundige en daarvan opgemaakte verslagen. Ook zijn gesprekken met artsen en/of verpleegkundigen niet bedoeld voor het naar voren brengen van een asielrelaas. Maar, gelet op de conclusie in overweging 10.2, kan dit eiser verder niet baten.
Vluchtelingschap dan wel reëel risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM
11. Omdat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is, heeft hij terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, dan wel b, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft terecht niet nader beoordeeld welke risico’s eiser loopt bij terugkeer naar Nigeria en of hij de bescherming van de Nigeriaanse autoriteiten kan inroepen en krijgen.
Verblijfsvergunning regulier en uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000
12. Het bestreden besluit houdt ook in dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en geen uitstel van vertrek om medische redenen wordt verleend. Het is volgens de staatssecretaris niet gebleken dat eiser daar aanspraak op zou maken. Zo volgt uit eisers verklaringen en de overgelegde medische stukken niet dat eiser op dit moment onder behandeling staat voor (ernstige) medische klachten. Daarom bestaat er geen aanleiding het Bureau Medische Advisering (BMA) in te schakelen voor advies.
12.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Volgens eiser heeft de staatssecretaris het standpunt dat hij niet in aanmerking komt voor het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning en uitstel van vertrek om medische redenen, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Er is ten onrechte geen acht geslagen op eisers medische problemen, waarover hij herhaaldelijk heeft verklaard en stukken heeft ingediend. Uit een recente versie van zijn patiëntendossier en de verklaring van [fysiotherapeut] van 29 september 2021, blijkt dat eiser kampt met ernstige medische problemen (waaronder slapeloosheid, nachtmerries, ernstige rugklachten, psychische problemen, geheugen- en concentratiestoornissen, analfabetisme) waarvoor een behandelingstraject is opgestart. Eiser heeft ook een foto overgelegd van zijn medicatie (Meloxicam Aurobindo). Behandeling van deze klachten in Nigeria is uitgesloten. Terugkeer naar Nigeria zal een zodanig ernstige invloed hebben op eisers fysieke en mentale toestand, dat sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Bovendien is eiser niet in staat te reizen. De staatssecretaris had gelet op het arrest C.K. ea. tegen Slovenië [17] nader onderzoek moeten doen naar zijn gezondheidssituatie, door het inwinnen van advies bij het BMA, aldus eiser.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser op dit punt geen betrekking hebben op de weigering hem een reguliere verblijfsvergunning te verlenen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de staatssecretaris in de medische situatie van eiser aanleiding had moeten zien om aan hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 dan wel of de staatssecretaris in ieder geval nader onderzoek had moeten (laten) doen naar de medische situatie van eiser.
12.2.1.
Op grond van paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) beoordeelt de staatssecretaris de vraag of sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM vanwege medische redenen in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek verleend moet worden. In artikel 64 van de Vw 2000 en in paragraaf A3/7 van de Vc 2000 is het toetsingskader neergelegd voor de beoordeling of een vreemdeling op grond van ernstige medische problematiek uitstel van vertrek en daarmee rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000, kan verkrijgen.
12.2.2.
Gelet op paragraaf A3/7.1 van de Vc 2000 kan de staatssecretaris uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Van dat laatste is volgens paragraaf A3/7.1.3 van de Vc 2000 uitsluitend sprake als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie
enals de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar
ofaantoonbaar niet toegankelijk is. Bij de beoordeling van het al dan niet verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de staatssecretaris dat op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen, zo volgt uit paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000.
12.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Dat standpunt heeft de staatssecretaris mogen innemen zonder het BMA daartoe om advies te vragen omdat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (ernstige) medische klachten waarvoor hij onder behandeling staat of waarvoor (acute) behandeling noodzakelijk is. Zo volgt uit het patiëntendossier dat eiser meermaals melding heeft gemaakt van rugklachten en psychische klachten, maar is niet gebleken dat eiser – afgezien van medicatie in de vorm van mirtazapine – op het moment van het bestreden besluit onder behandeling stond. Voor de psychische klachten heeft eiser contact gehad met de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts, maar uit het patiëntendossier blijkt ook dat eiser niet altijd op afspraken verscheen. Ook uit het verdere patiëntendossier volgt dat eiser nog een aantal keer een gesprek heeft gehad met de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts, maar dat die gesprekken zijn stopgezet omdat eiser niet op afspraken verscheen. Om die reden is ook de verstrekking van medicatie (mirtazapine) stopgezet. Ook andere medicatie krijgt eiser niet meer. Een diagnose op dit vlak is niet gesteld en voor tweedelijns GGZ-zorg is eiser niet doorverwezen, zo volgt ook uit het patiëntendossier. Voor rugklachten, die evenmin gediagnostiseerd zijn, heeft eiser (na het bestreden besluit) fysiotherapie gehad, waarbij de behandeling bestond uit houdingscorrectie, oefenen, mobiliseren en sederen middels massage. [18] Uit het patiëntendossier volgt dat de behandeling bij de fysiotherapeut later is gestopt vanwege het ontbreken van een chronische indicatie. Bij het voorgaande wijst de rechtbank er nog op dat eiser op de zitting op de vraag of hij onder behandeling staat, heeft verklaard dat hij voor wat betreft zijn psychische klachten veel afhoudt en hij wacht op verdere behandeling van zijn rugklachten. De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de medische stukken niet het beeld gaven en geven dat bij eiser sprake is van een (dreigende) medische noodsituatie. Van onzorgvuldig handelen, door geen advies in te winnen bij het BMA is dan ook geen sprake. Verder, nog daargelaten of uit de door eiser overgelegde medische stukken de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand voldoende blijkt, zeggen deze stukken niets over de eventuele gevolgen daarvoor van terugkeer naar Nigeria. Ook hierin is daarom geen reden gelegen voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte geen nader onderzoek heeft laten doen naar de gezondheidstoestand van eiser. Zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt kan eiser, mocht hij menen dat hij daar op enig moment toch voor in aanmerking komt, kosteloos een aanvraag indienen om uitstel van vertrek om medische redenen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Redelijke termijn
13. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat sprake is van schending van artikel 47 van het EU Handvest omdat zijn zaak niet binnen een redelijke termijn door de rechtbank is behandeld en ook de staatssecretaris niet actief heeft gehandeld, althans de langdurige procedure heeft geaccepteerd. Primair mocht eiser, zo betoogt hij, er daarom van uitgaan dat zijn beroep gegrond zou worden verklaard en dat hem een verblijfsvergunning zou worden verleend. Subsidiair verzoekt eiser om hem een schadevergoeding toe te kennen wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
13.1.
De staatssecretaris heeft - desgevraagd - op de zitting niet betwist dat de redelijke termijn in dit geval is overschreden en zich ook niet verzet tegen toekenning aan eiser van een schadevergoeding op die grond. Volgens de staatssecretaris is de termijnoverschrijding volledig toe te rekenen aan de rechtbank.
13.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, moet de vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Deze termijn begint met het instellen van het beroep. Zowel de rechtbank als de Afdeling heeft ieder in beginsel twee jaar de tijd om uitspraak te doen. [19]
13.3.
Eiser heeft op 1 september 2021 beroep ingesteld. Sindsdien zijn er twee jaar en meer dan zes maanden verstreken zodat de redelijke termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moest doen, met (naar boven afgerond) één jaar is overschreden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat met de omstandigheid dat de beroepsprocedure van eiser zo lang heeft geduurd, de rechtbank en/of de staatssecretaris een signaal zou hebben afgegeven dat het beroep van eiser gegrond zou worden verklaard en hem een verblijfsvergunning zou worden verstrekt. In zoverre slaagt eisers betoog niet. Wel slaagt eisers subsidiaire betoog dat hem vanwege het overschrijden van de redelijke termijn een schadevergoeding toekomt. De termijnoverschrijding is volledig toe te schrijven aan de rechtbank. Daarom zal de Staat der Nederlanden worden gelast een schadevergoeding aan eiser te betalen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat de staatssecretaris in de bestreden besluitvorming een onjuiste motivering heeft gebruikt voor de reden waarom hij tijdens de gehoren geen gebruik heeft gemaakt van een beëdigde tolk en hij daarin geen kenbare motivering heeft gegeven met betrekking tot het referentiekader van eiser. De rechtbank ziet echter aanleiding om, gelet op wat hiervoor onder 5.4 en 6.3.2 is overwogen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen en zich ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek om medische redenen.
14.1.
Eiser heeft recht op een schadevergoeding ter hoogte van € 1.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van zijn beroep, te betalen door de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
14.2.
Vanwege de onder 5.4 en 6.3.2 geconstateerde gebreken in de besluitvorming bestaat er aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, en een wegingsfactor 1).
In verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding van € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,-, en een wegingsfactor 0,5). Voor een afzonderlijk punt voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding ter zitting bestaat in dit geval geen aanleiding. De totale proceskostenvergoeding komt daarmee op € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding aan eiser ter hoogte van € 1.000,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.750,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer ABRvS 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, en ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
2.Eiser verwijst naar ABRvS 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395 en Rb Den Haag (zp Arnhem) 6 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11372.
3.ABRvS 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1591.
4.Zaaknummer NL22.5775 (niet gepubliceerd), onder 4 en 4.2.
5.De staatssecretaris verwijst in het verweerschrift naar ABRvS 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341, onder 6.6 en 7.
6.Werkinstructie 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
7.De staatssecretaris verwijst naar ABRvS 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2994, onder 1.1.
8.ECLI:NL:RVS:2016:2073, onder 1.1.
9.ABRS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
11.Zie bijvoorbeeld ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
12.Zaaknummer NL21.10714 (niet gepubliceerd).
13.Werkinstructie 2014/10 Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel).
15.Zaaknummer NL21.10233 (niet gepubliceerd).
16.De staatssecretaris verwijst naar [website]
17.HvJ 16 februari 2017, C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
18.Dit volgt uit een brief van fysio/manueeltherapeut [naam fysiotherapeut] van [fysiotherapeut] van 29 september 2021.
19.Zie bijvoorbeeld ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3.