2.3.In haar onder 2.2 genoemde uitspraak heeft de rechtbank artikel 1 van de Tijdelijke wet voor wat betreft het niet kunnen verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet onverbindend geacht. De Afdeling is op 30 november 2022 ook tot het oordeel gekomen dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming en het unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel.De rechtbank kan daarom niet, zoals door eiser wordt verzocht, een bestuurlijke dwangsom vaststellen.
3. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of het beroep ontvankelijk en gegrond is. Omdat zij onder 6 en 7 deze vraag bevestigend beantwoordt, legt de rechtbank de minister onder 8.1 een beslistermijn en onder 9 een dwangsom op. Het verzoek om de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom wijst de rechtbank gelet op wat is overwogen onder 2.3 af.
4. Eiser heeft op 3 januari 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Hij is daarna op onbekende datum na 27 februari 2023vertrokken naar Duitsland. Daar heeft eiser geen asielaanvraag ingediend, maar is hij op 24 juli 2023 illegaal aangetroffen. De Duitse autoriteiten hebben vervolgens op 25 juli 2023 een terugnameverzoek bij de Nederlandse autoriteiten ingediend die daarmee op 1 augustus 2023 akkoord zijn gegaan. Op 11 augustus 2023 is eiser aan Nederland overgedragen. Eiser heeft de minister op 27 mei 2024 digitaal in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Omdat de minister niet alsnog een besluit heeft genomen heeft eiser op 12 juni 2024 beroep ingesteld.
Wat is het standpunt van de minister?
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling niet geldig is. Hij geeft daarvoor twee redenen. Allereerst stelt de minister zich op het standpunt dat de ingebrekestelling langs elektronische weg, via het Advocatenportaal, bij hem is ingediend, terwijl die weg niet langer openstaat voor ingebrekestellingen. Daarnaast stelt de minister dat ten tijde van de ingebrekestelling op 27 mei 2024 de beslistermijn nog niet was verstreken. Door het vertrek van eiser naar Duitsland is de beslistermijn van zes maanden volgens de minister, gelet op artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, pas aangevangen op 11 augustus 2023, omdat eiser toen is overgenomen van Duitsland en zich weer in Nederland bevond. Deze beslistermijn heeft de minister op grond van WBV 2023/3vervolgens verlengd met negen maanden, zodat deze pas eindigde op 11 november 2024.
Kon de ingebrekestelling via het Advocatenportaal worden ingediend?
6. In de uitspraak van 8 april 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat een via het Advocatenportaal ingediende ingebrekestelling rechtsgeldig is.De rechtbank ziet in deze zaak geen reden voor een andersluidend oordeel. Dat betekent dat de rechtbank het standpunt van de minister dat de ingebrekestelling om deze reden niet rechtsgeldig is, en het beroep daarom niet-ontvankelijk, niet volgt.
Is de beslistermijn verstreken?
7. De rechtbank stelt vast dat het standpunt van de minister erop neerkomt dat de beslistermijn niet is gaan lopen op het moment van de asielaanvraag van 3 januari 2023, maar pas op 11 augustus 2023 toen eiser vanuit Duitsland is overgedragen aan Nederland. Partijen zijn het er dus over eens dat de beslistermijn in ieder geval vanaf laatstgenoemde datum is aangevangen. Hoewel de rechtbank voor de vraag of een ingebrekestelling tijdig is ingediend ambtshalve zal moeten nagaan op welk moment de beslistermijn is aangevangen, zal de rechtbank die beoordeling in dit geval niet verrichten. De beslistermijn was, zelfs als 11 augustus 2023 wordt aangemerkt als datum waarop de beslistermijn is aangevangen, namelijk ten tijde van de ingebrekestelling verstreken. Op dat moment was de beslistermijn van zes maanden verstreken en deze termijn is niet rechtsgeldig met negen maanden verlengd. Uit de uitspraak van 12 december 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats volgt namelijk dat WBV 2023/3 buiten toepassing moet worden gelaten.Als het standpunt van de minister over het aanvangsmoment van de beslistermijn wordt gevolgd, is de beslistermijn geëindigd op 11 februari 2024. Dat betekent dat de minister hoe dan ook na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke is gesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is meer dan twee weken na de ingebrekestelling ingesteld. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
8. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling.