ECLI:NL:RBDHA:2025:1063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring tegen aanvullend terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot psychische problemen van een Dublinclaimant

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 8 januari 2025 is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 21 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser betoogde dat hij als Dublinclaimant onder een andere grondslag in bewaring had moeten worden gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen land is waar eiser kan worden geclaimd. De rechtbank wijst erop dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, omdat deze eerder inhoudelijk is beoordeeld. Eiser's argument dat het terugkeerbesluit van 20 februari 2024 niet rechtsgeldig was, wordt eveneens verworpen. De rechtbank stelt vast dat de minister de procedure correct heeft gevolgd en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd.

Eiser voerde aan dat zijn psychische problemen een lichter middel rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de medische situatie van eiser voldoende heeft meegewogen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 januari 2025 waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de minister de maatregel moeten opleggen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000?
4. Eiser betoogt in de eerste plaats dat hij onder de verkeerde grondslag in bewaring is gesteld. Hij voert hiertoe aan dat hij een Dublinclaimant is en dat de maatregel moest worden opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000. Eiser heeft tijdens zijn gehoor namelijk verklaard over een asielprocedure in Duitsland. De minister had hiernaar onderzoek moeten verrichten.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen land is gebleken waar eiser kan worden geclaimd. De minister heeft geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten of er sprake is van een Dublinclaim. Het had namelijk voor de hand gelegen dat, indien er een asielprocedure zou zijn ingediend in Duitsland, Duitsland een claim zou hebben gelegd bij Nederland. Dit is niet gebeurd. Nederland was verantwoordelijk, omdat Nederland de asielaanvraag eerder ook inhoudelijk heeft beoordeeld. Dat eiser in het verleden een asielprocedure heeft doorlopen in Duitsland, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er een rechtsgeldig terugkeerbesluit opgelegd aan eiser?
5. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring op de verkeerde grondslag berust, omdat eiser nog een lopende asielaanvraag heeft en daarom rechtmatig in Nederland verblijft. Dit komt, omdat het terugkeerbesluit van 20 februari 2024 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en dus niet van kracht is geworden. Het terugkeerbesluit is namelijk niet bekendgemaakt zoals het hoort middels een publicatie in de Staatscourant. Het terugkeerbesluit kan (ook) niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat het evident fout is. De minister heeft namelijk in het terugkeerbesluit als land van terugkeer “Libië of Tunesië” vermeld, terwijl eerder al een laisser-passer door Algerije voor eiser is afgegeven. Op 20 januari 2025 heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgereikt, waarin als land van terugkeer Algerije wordt vermeld. Het is echter niet mogelijk om een eerder uitgereikte terugkeerbesluit te herstellen met een aanvullend terugkeerbesluit. Te meer, nu het aanvullende terugkeerbesluit pas is geslagen, nadat eiser in bewaring is gesteld.
5.1.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij in rechte vaststaande terugkeerbesluiten, de bewaringsrechter niet bevoegd is om oordeel te geven omtrent de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en daarmee over de vraag of al dan niet terecht een terugkeerbesluit is uitgereikt. [1] Volgens vaste rechtspraak moet de rechtbank wel controleren of de minister dat terugkeerbesluit terecht ziet als het terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring kon worden gebaseerd. Daarbij hoort ook de controle of er een land van terugkeer in het terugkeerbesluit is genoemd. [2] Het voorgaande betekent dat niet alleen moet worden gecontroleerd of aan de specifieke vereisten voor een terugkeerbesluit is voldaan, maar ook of aan de algemene vereisten die aan elk besluit worden gesteld, is voldaan. [3] De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het besluit tot buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag, waarin het terugkeerbesluit van 20 februari 2024 is opgenomen, op de juiste wijze bekend is gemaakt, nu deze ter inzage is gelegd op de locatie Ter Apel en de melding van de terinzagelegging is opgehangen op de daarvoor bestemde plek. Dit is in overeenstemming met het beleid dat is neergelegd in paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank heeft geen aanwijzingen voor de conclusie dat de inhoud van het rapport van bevindingen onjuist is. [4]
5.2.
Verder kan volgens vaste rechtspraak het land van terugkeer in een terugkeerbesluit niet meer worden aangevochten als dat terugkeerbesluit in rechte vaststaat. [5] Daar komt bij dat in elk rechtmatig terugkeerbesluit een of meer landen van terugkeer kunnen worden vermeld. [6] Uit artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat dit kan gaan om een land van herkomst, een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten. De rechtbank stelt vast dat in het terugkeerbesluit van 20 februari 2024 twee landen van terugkeer zijn vermeld, namelijk Libië en Tunesië. Op de zitting is door de minister aangegeven dat eiser banden heeft met meerdere landen. Dat de minister thans ook uitgaat van Algerije, sluit niet uit dat eiser (ook) banden heeft met Libië en/of Tunesië. Die rechterlijke toets reikt dus niet zo ver dat de rechtbank moet beoordelen of eiser voldoende sterke banden heeft met de, in het destijds genomen terugkeerbesluit, benoemde landen. Wat de afweging destijds is geweest om die landen te benoemen, is de rechtbank niet bekend. Daar komt bij dat eiser ook niet heeft aangegeven dat hij geen banden kon hebben met Libië en/of Tunesië en er in zoverre ook geen sprake is van een evidente onjuist besluit waarop de maatregel niet gebaseerd kon worden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het terugkeerbesluit aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit vaste rechtspraak. [7] De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister voldoende gronden aan de maatregel ten grondslag gelegd?
6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag en sprake is van risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
Eiser heeft de zware gronden 3c en 3d die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd bestreden. Eiser betoogt dat ten aanzien van zware grond 3c dat het terugkeerbesluit dat aan eiser is opgelegd ondeugdelijk is en niet ten grondslag kan worden gelegd aan de maatregel van bewaring. Wat betreft de zware grond 3d voert eiser aan dat deze grond onvoldoende is toegelicht.
6.2.
De zware gronden 3a en 3b zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers is eiser Nederland eerder niet op voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft eiser verklaard dat hij niet in het bezit is van geldige identiteitsdocumenten. Daarnaast heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken door op 9 februari 2024 met onbekende bestemming te vertrekken.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
7. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen vanwege zijn psychische problemen. Hij heeft ernstige problemen waarvoor hij behandeld wordt in Amsterdam. In vreemdelingenbewaring is er voor eiser geen afdoende behandeling voorhanden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. In de maatregel is eisers medische situatie kenbaar betrokken en voldoende meegewogen. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is of dat de detentie voor hem onevenredig bezwarend is. Bovendien is eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling door een arts gezien om vast te stellen of er medische redenen zijn om van de bewaring af te zien. Verder heeft eiser niet met stukken aangetoond dat hij niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn medische of psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische of psychische zorg zullen verslechteren. Ook heeft de minister in de maatregel erop gewezen dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum waar eiser zo nodig terecht kan, ook met zijn psychische problemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS, 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR0154 en ABRvS 24 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3885, JV 2023/253, r.o. 4.1.
2.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155 vgl. ABRvS, 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970.
3.ABRvS, 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3187.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:571. Bevestigd in ABRvS, 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:570.
5.ABRvS, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155 (arrest FMS), r.o. 6.
6.ABRvS, 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970.
7.HvJ-EU 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367, punt 115, en 24 februari 2021, M e.a., ECLI:EU:C:2021:127, punt 39.