ECLI:NL:RBDHA:2025:10802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
11272306 EL EXPL 24-4
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen Afnemer en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Afnemer en Dexia Nederland B.V. Afnemer heeft een effectenleaseovereenkomst afgesloten via de tussenpersoon Zorgen voor Morgen, die geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. Afnemer vorderde schadevergoeding van Dexia, stellende dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van de onregelmatigheden van de tussenpersoon. De kantonrechter oordeelde dat Dexia inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar zorgplicht heeft geschonden door de tussenpersoon te accepteren zonder te verifiëren of deze de juiste vergunningen bezat. De rechter verklaarde voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is deze schade te vergoeden. De vorderingen van Dexia in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden aan Dexia opgelegd, omdat zij in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen bij het aangaan van overeenkomsten met consumenten, vooral in het kader van effectenleaseovereenkomsten, en de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het inschakelen van tussenpersonen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
AR/c
Zaak-/rolnr.: 11272306 EL EXPL 24-4
5 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[afnemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Afnemer,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren (USG Legal Professionals).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2024 van Afnemer;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia, tevens
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Afnemer,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Afnemer;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[contractnummer]
18-06-1999
Capital Effect
240 mnd
€ 48.939,12
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
Niet bekend
€ 203,91
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 11.419,10 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens diezelfde opgave heeft Afnemer € 2.648,67 aan dividenden ontvangen en € 1.745,24 aan fiscaal voordeel genoten. In 2012 heeft Dexia een bedrag van € 3.777,38 aan Afnemer uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente. Bij het einde van de overeenkomst heeft Dexia de onderliggende effecten aan Afnemer uitgeleverd en heeft Afnemer € 17.172,77 aan Dexia aan restant hoofdsom betaald
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 18 april 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is daarbij het recht voorbehouden daarvoor ook nog andere gronden aan te voeren.
3. De vordering en het verweer in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in het incident
3.1.
Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al hetgeen Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
 Afnemer ex artikel 843a Rv zal veroordelen het intakeformulier waaraan de door de gemachtigde van Afnemer namens Afnemer in deze procedure ingenomen
feitelijke stellingen zijn ontleend, aan Dexia te verstrekken;
in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Afnemer
gesloten overeenkomst met contractnummer [contractnummer] aan al haar verplichtingen
heeft voldaan en derhalve niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
 Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4.
De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Recent is daar een aantal uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bijgekomen. [2] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wet op het Consumentenkrediet;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit de betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [3] In deze zaak worden geen andere, afwijkende standpunten ingenomen door één van de partijen. Daarom wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen ook in deze zaak geoordeeld dat verweren omtrent de verjaring doel treffen.
de incidentele vordering van Dexia
4.5.
Volgens Dexia ontleent de gemachtigde van Afnemer de feitelijke stellingen in deze procedure aan een intakeformulier dat Afnemer bij aanvang van de juridische vertegenwoordiging door de gemachtigde heeft ingevuld. Dexia vordert dat Afnemer wordt veroordeeld het betreffende intakeformulier aan Dexia te verstrekken, omdat hieruit kan blijken of de feitelijke stellingen van Afnemer juist zijn, wat Dexia betwist. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 (oud) Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.6.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kort gezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Er is dus slechts bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt(e) van de beroepsbeoefenaar kan – ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier – geen inzage worden verlangd, omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van zijn gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
tussenpersoon
4.8.
Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Zorgen voor Morgen. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over een voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [4] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 Nadere regeling toezicht effectenverkeer (NR) 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer, ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende (waarbij de kantonrechter de naam van Afnemer heeft vervangen door
Afnemer):
“ Afnemer is via internet in contact gekomen met Zorgen voor Morgen. Afnemer was namelijk op zoek naar een manier om zijn spaargeld op een veilige manier weg te zetten en het op korte termijn te laten renderen. Vervolgens heeft Afnemer telefonisch contact opgenomen met een medewerker van Zorgen voor Morgen, waarna een afspraak is gemaakt voor een huisbezoek om de financiële situatie van Afnemer door te nemen met een financieel adviseur, te weten de heer [adviseur] (hierna te noemen: ‘adviseur’). Tijdens het huisbezoek waren zowel afnemer als de toenmalig partner van Afnemer aanwezig.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Zorgen voor Morgen zijn visitekaartje overhandigd. (…) De adviseur heeft vervolgens geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen, het spaargeld en de toekomstige woning van Afnemer die op dat moment nog werd gebouwd. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om zijn spaargeld te laten renderen, zodat hij onder andere het interieur van zijn nieuwe woning kon bekostigen, wanneer de woning klaar zou zijn. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde Afnemer om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 21.600,-. Omdat Afnemer eerder met de adviseur over zijn spaargeld had gesproken, adviseerde de adviseur om het spaargeld aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Capital Effect product. De adviseur ondersteunde zijn advies aan de hand van een map met informatieve stukken waaronder rekenvoorbeelden en een prognose waarin de gunstige rendementen werden laten zien. Op deze wijze zou Afnemer volgens de adviseur aanzienlijk vermogen opbouwen om onder andere het interieur van zijn nieuwe woning te kunnen bekostigen. De adviseur heeft de stukken enkel aan Afnemer getoond en na het huisbezoek weer meegenomen, waardoor Afnemer de rekenvoorbeelden en de prognose niet kan overleggen in de procedure.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had hij het Capital Effect nooit afgesloten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
Afnemer heeft een Capital Effect met een vooruitbetaling van NGL 21.569,76 afgesloten, en deze uit spaargeld voldaan.”
4.11.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van het aanvraagformulier waarop zes verschillende effectenproducten worden vermeld en waarbij bij het product Capital Effect is aangekruist: de looptijd (“
  • een kopie van de overeenkomst van 21 juni 1999, voorzien van de vermelding:
  • een kopie van het visitekaartje, voorzien van het logo van de tussenpersoon en de naam van de adviseur, waarop vermeld staat:
  • een voorbeeldbrief, voorzien van het logo en de naam van de tussenpersoon (Zorgen voor Morgen), waarin zij de betreffende klant onder andere schrijft dat het aandelenpakket reeds is aangekocht en dat de klacht reeds vanaf de aankoopdatum begint te profiteren van het rendement en het dividend
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij, zoals hiervoor is overwogen, eerder bewijs kunnen verzamelen, maar zij heeft er destijds ook van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersonen – waaronder Zorgen voor Morgen – voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op de weg van Dexia gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van overeenkomsten en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [5] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken, nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt echter dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [6] In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer. Het lag echter op haar weg om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Afnemer actief navraag te doen bij de tussenpersoon of Afnemer de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of Dexia de overeenkomst met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dexia had echter, nu zij wel dergelijk onderzoek had moeten doen, behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu Afnemer voldoende heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene, naar buiten toe gerichte publicaties profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia, ondanks het voorgaande, toch met Afnemer de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.15.
Dexia heeft voorts in het kader van de restschuld aangevoerd dat Afnemer de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. Afnemer vordert (onder meer) het nadeel bestaande uit hetgeen hij bij de beëindiging van de overeenkomst meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat Afnemer niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders. Het verschil tussen het bij beëindiging van de overeenkomst door Afnemer betaalde bedrag enerzijds en de waarde van de aandelen op de dag van overname, betreft een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst(en) en vormt daadwerkelijk geleden schade wegens restschuld (vgl. Hof ‘s Hertogenbosch 21 december 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3775). Dit bedrag zal als restschuld in aanmerking worden genomen.
vorderingen van Afnemer in conventie4.16. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht, maar Afnemer ook persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.17.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de Afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en Hoge Raad 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.18.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vorderingen Dexia in reconventie
4.20.
Gelet op de beoordeling en beslissing in conventie worden de vorderingen van Dexia in reconventie afgewezen.
proceskosten
4.21.
Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.22.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht. maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.4.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
5.5.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag van de door Afnemer gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af;
5.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2025:1317.
3.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
4.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
5.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
6.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.