ECLI:NL:RBDHA:2025:11864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
25.13397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 20 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 12 februari 2025 een verzoek om terugname bij Frankrijk ingediend, dat op 3 maart 2025 is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van een standaardvoornemen dat niet zorgvuldig tot stand is gekomen, maar de rechtbank oordeelt dat het voornemen voldoet aan de vereisten en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft ook gesteld dat er systematische tekortkomingen zijn in het Franse asielsysteem, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat de minister daarom niet verplicht was om individuele garanties te vragen voor opvang. De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank wijst het beroep af en het besluit van de minister blijft in stand, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13397

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 12 februari 2025 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 3 maart 2025 aanvaard.
Zienswijze
5. Eiser verzoekt de rechtbank hetgeen is aangevoerd in de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank kan uit dit verzoek niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Voornemen
6. Eiser stelt dat er sprake is van een standaardvoornemen dat niet zorgvuldig tot stand is gekomen. ij Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2024. [2] De bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk zijn ten onrechte niet (kenbaar) meegenomen in het voornemen. Hierom is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het voornemen aan de daaraan gestelde vereisten voldoet, omdat het de dragende overwegingen bevat. Zo heeft de minister in het voornemen gemotiveerd waarom Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In het voornemen is daarnaast aangegeven dat er geen reden is om aan te nemen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Overigens kan het enkele feit dat niet alle afzonderlijke bezwaren van eiser uit het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij een voornemen, op zichzelf niet leiden tot vernietiging van een bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023 [3] en 11 april 2025 [4] en ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Individuele garanties
8. Eiser heeft in zijn zienswijze de minister gevraagd om aan te geven of hij bereid is garanties te bieden met betrekking tot de opvang van eiser. Volgens eiser is de minister onvoldoende gemotiveerd voorbij gegaan aan dit verzoek.
8.1.
Uit het arrest Tarakhel [5] volgt dat een lidstaat pas verplicht is om aanvullende garanties te vragen bij een overdracht, indien aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan. Allereerst moet er sprake te zijn van een bijzondere kwetsbaarheid en daarnaast moet aannemelijk zijn dat zonder deze garanties geen sprake zal zijn van toereikende zorg- en opvangvoorzieningen in het betreffende land.
8.2.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft gesteld, noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient te worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. Nu hieraan reeds niet is voldaan, was de minister niet gehouden om bij Frankrijk individuele garanties te vragen voor de opvang van eiser.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Eiser stelt dat er in het Franse immigratie- en asielsysteem sprake is van systematische tekortkomingen jegens asielzoekers door een schrijnend tekort aan opvangcapaciteit. Het percentage opvanggerechtigden dat geen opvang kreeg is in 2023 gestegen ten opzichte van 2021. Eiser verwijst hierbij naar het AIDA-rapport van 2024. Ook verwijst hij naar een artikel van 8 augustus 2024 over migranten die op straat leven in Frankrijk. Eiser voert aan dat klagen bij de Franse autoriteiten de opvangproblemen niet oplossen. Eiser is van mening dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [6] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest [8] strijdige behandeling. Bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, opvang of de medische zorg. Daarvan zal pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele, niet nader onderbouwde stellingen van eiser over zijn ervaringen in Frankrijk, alsmede de verwijzing naar het AIDA-rapport, zijn daartoe onvoldoende. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 30 augustus 2024 en 3 oktober 2024 geoordeeld dat het meest recente AIDA-rapport, waarnaar eiser heeft verwezen, geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie, die bij de voorgaande uitspraak is betrokken, naar voren is gekomen. [9] Gelet hierop mocht de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met betrekking tot eisers medische omstandigheden mag ervan uit worden gegaan dat Frankrijk dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en dat eiser dus in Frankrijk net zo goed kan worden behandeld voor zijn gestelde medische problemen. Eiser heeft niet gesteld of onderbouwd dat hij in Frankrijk geen behandeling zou kunnen krijgen voor zijn medische problemen.
Artikel 17
10. Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel, dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Er mag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit worden gegaan dat eiser in Frankrijk toegang heeft tot opvang en medische zorg en dat de medische zorg van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland.
Medische belemmering voor overdracht
11. Eiser doet een beroep op het arrest C.K. [10] en voert aan dat de overdracht vanwege medische belemmeringen geen doorgang kan vinden. Ter onderbouwing van de dreigende medische noodsituatie verwijst eiser naar een in beroep overgelegde medische verklaring van een fysiotherapeut. De fysiotherapeut geeft aan dat het fysiotherapietraject wordt stopgezet en adviseert om meer in te gaan op psychosociale factoren middels een psycholoog of revalidatie traject. Eiser stelt al behandeld te worden door een psycholoog. Volgens hem blijkt uit de medische verklaring dat voortzetting van de behandeling noodzakelijk is. Volgens eiser zal een overdracht aan Frankrijk zijn psychische gesteldheid verslechteren en is het van groot belang dat eiser zijn behandeling voor zijn psychische klachten kan voortzetten.
11.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat overdracht van een asielzoeker achterwege dient te blijven indien dit een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvan bij een overdracht niet aangetoond. [11] De verklaring van de fysiotherapeut en ook de eerder, tijdens de bestuurlijke fase overgelegde documenten, zijn daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het besluit van de minister blijft in stand. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, met het kenmerk ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816), de uitspraak van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en meer recentelijk de uitspraak van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2625).
7.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552; en 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. tegen Slovenië).
11.Afdelingsuitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, onder 7.