ECLI:NL:RBDHA:2025:11864
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 20 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 12 februari 2025 een verzoek om terugname bij Frankrijk ingediend, dat op 3 maart 2025 is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van een standaardvoornemen dat niet zorgvuldig tot stand is gekomen, maar de rechtbank oordeelt dat het voornemen voldoet aan de vereisten en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft ook gesteld dat er systematische tekortkomingen zijn in het Franse asielsysteem, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat de minister daarom niet verplicht was om individuele garanties te vragen voor opvang. De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank wijst het beroep af en het besluit van de minister blijft in stand, zonder vergoeding van proceskosten.