ECLI:NL:RBDHA:2025:1198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
2 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. de Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementengebouw in Katwijk met aandacht voor cultuurhistorische waarden en stedenbouwkundige inpassing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw in Katwijk. Eiseres, eigenaar van een nabijgelegen appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die aan Sedos Riche B.V. is verleend. De vergunning betreft de bouw van een gebouw met zeven appartementen en een horecafunctie, dat niet in overeenstemming is met de maximaal toegestane bouwhoogten volgens het bestemmingsplan. Eiseres vreest voor onevenredige aantasting van haar woongenot door het bouwplan, dat een hoogte van 20 meter heeft, terwijl de toegestane hoogte tussen de 4 en 11 meter ligt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 januari 2025, waarbij zowel eiseres als de verweerder en vergunninghoudster vertegenwoordigd waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. Eiseres is als belanghebbende aangemerkt, ondanks dat vergunninghoudster betoogde dat zij niet als zodanig kon worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres in enige mate feitelijke gevolgen van het bouwplan zal ondervinden, en dat zij daarom terecht als belanghebbende is aangemerkt.

De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder bij de verlening van de vergunning beleidsruimte toekomt en dat de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig zijn afgewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar is en dat de vergunning op zorgvuldige wijze is verleend. Eiseres' beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en het bouwplan mag worden gerealiseerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi)
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigden: mr. P.H. van Dijk en M.A.P. van der Poel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Sedos Riche B.V., te Noordwijk, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. D.G. Lasschuit).

Inleiding

Bij besluit van 2 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementengebouw met zeven appartementen, een horecafunctie op de begane grond en een volledige onderkeldering op de hoek van de Boulevard en de Voorstraat in Katwijk (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 28 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam].

Waar gaat deze zaak over?

1. Vergunninghoudster heeft op 16 december 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwplan. De aanvraag heeft – voor zover hier van belang – betrekking op de activiteiten ‘bouwen’ zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo.
1.1.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft toegelicht dat op grond van het bestemmingsplan “Katwijk aan Zee 2015” (het bestemmingsplan) op het perceel de bestemming “Centrum -1” en de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie” en “Waarde-Cultuurhistorie” rusten. Het bouwplan is niet in overeenstemming met de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogten variëren van 4 tot 11 meter, terwijl het bouwplan een goot- en bouwhoogte heeft van 20 meter. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
1.2.
Eiseres is eigenaresse van een appartement aan het [adres 1]. Dit appartement bevindt zich op de bovenste etage van een appartementengebouw, op 81 meter van het bouwplan. Eiseres vreest voor onevenredige aantasting van haar woongenot, omdat haar uitzicht, het straatbeeld en het karakter van de omgeving als gevolg van het bouwplan zullen wijzigen. Eiseres betoogt op hierna te noemen gronden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 december 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Belanghebbendheid eiseres
3. Vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiseres verblijft volgens vergunninghoudster met name in haar woning aan de [adres 2] in [woonplaats] op ongeveer 2,5 kilometer afstand van het bouwplan. Als eiseres in haar appartement aan het [adres 1] verblijft, zal zij vanuit dit appartement volgens vergunninghoudster niet of nauwelijks zicht op het bouwplan hebben, omdat de afstand tussen het appartement van eiseres en het bouwplan 81 meter bedraagt terwijl daartussen ook nog het 15 meter hoge Hotel Noordzee is gelegen.
3.1.
Op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2.
Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het is vaste rechtspraak dat het criterium "gevolgen van enige betekenis” als correctie dient op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
3.3.
Niet in geschil is dat eiseres vanuit haar appartement zicht zal hebben op ongeveer de bovenste vijf meter van het bouwplan, omdat dit deel van het bouwplan zal uitsteken boven Hotel Noordzee. Dat betekent dat eiseres in enige mate de feitelijke gevolgen van het bouwplan zal ondervinden. Weliswaar is twijfel mogelijk over de vraag of deze gevolgen van enige betekenis zijn, maar in die situatie moet eiseres naar het oordeel van de rechtbank het voordeel van de twijfel krijgen. [2] Daarbij is van belang dat de afstand van het appartement van eiseres tot het bouwplan niet heel groot is, en dat het criterium "gevolgen van enige betekenis" een correctie is op het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, belanghebbende is bij dat besluit. Een dergelijke correctie dient naar haar aard met enige terughoudendheid te worden toegepast. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiseres gevolgen van enige betekenis van het bouwplan zal ondervinden. Eiseres is door verweerder dan ook terecht als belanghebbende bij het primaire besluit aangemerkt.
Beroepsgronden die niet inhoudelijk worden besproken
4. Eiseres verzoekt hetgeen zij in de bezwaarfase heeft aangevoerd in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1.
Het beroep van eiseres is gericht tegen het bestreden besluit. Verweerder is in dat besluit ingegaan op de bezwaargronden van eiseres. Het is aan eiseres om toe te lichten waarom verweerder in de weerlegging van haar bezwaren tekort is geschoten. Het enkele herhalen van de bezwaargronden is daarvoor niet voldoende. [3] Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk zal ingaan op de vraag of verweerder het deel van het bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan, in dit geval terecht heeft aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. De rechtbank zal ook niet ingaan op het standpunt van eiseres dat zij geluidsoverlast zal ondervinden van het terras bij het bouwplan. Eiseres heeft in beroep geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar bezwaargronden over deze onderwerpen in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn.
4.2.
Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond over de aantasting van archeologische waarden ingetrokken. Een inhoudelijke beoordeling van die beroepsgrond blijft daarom achterwege.
Goede ruimtelijke ordening
5. Een omgevingsvergunning als hier aan de orde kan slechts worden verleend als de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Ook moet verweerder de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [4]
Stedenbouwkundige inpassing
6. Eiseres betoogt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij voert aan dat het bouwplan stedenbouwkundig niet inpasbaar is en dat haar woon- en leefklimaat hierdoor onevenredig wordt aangetast. Eiseres wijst in dit verband op de beperking van haar vrije uitzicht en de op de aantasting van het straatbeeld en het karakter van de omgeving. Het bouwplan is significant hoger dan naastgelegen bebouwing. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 17 november 2022 [5] betoogt eiseres dat de forse overschrijding van de toegestane bouwhoogte beter gemotiveerd had moeten worden. Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder hoofdzakelijk heeft volstaan met een verwijzing naar het ontvangen stedenbouwkundig advies. Verder vreest eiseres dat vergunning van het bouwplan een precedent zal vormen voor toekomstige onwenselijke ontwikkelingen langs de boulevard.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar is binnen de bestaande bebouwing aan de Boulevard. Verweerder heeft het bouwplan beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke randvoorwaarden die zijn vastgelegd in het document ‘De Katwijkse Boulevard, ruimtelijke randvoorwaarden voor een nieuwe ontwikkeling’. Dit document bevat een nadere uitwerking van het Beeldkwaliteitsplan Boulevard Katwijk, toegespitst op de locatie van het bouwplan. Volgens verweerder wordt aan de gestelde ruimtelijke randvoorwaarden voldaan. Als uitgangspunt geldt dat meer bouwmassa op deze locatie wordt beschouwd als een stedenbouwkundig verantwoorde verdichting. Verder kent de bestaande bebouwing aan de Boulevard subtiele verspringingen in hoogte en gevelontwerp, waardoor een ensemble met een gevarieerd beeld ontstaat. Het bouwplan sluit volgens verweerder goed aan bij dit ensemble wat betreft hoogte, vorm, volume en uitstraling. Verweerder wijst erop dat zich aan de Boulevard meerdere gebouwen met soortgelijke hoogtes als het bouwplan bevinden. Het bouwplan zal worden gerealiseerd tegenover Hotel Noordzee en zal volgens verweerder samen met dat gebouw een poortwerking hebben waarmee de entree van de Boulevard naar de Voorstraat wordt gemarkeerd.
7.1.
In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om het standpunt van verweerder over de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan onjuist te achten. Verweerder heeft, onder verwijzing naar relevante beleidsstukken en een positief advies van de afdeling stedenbouw, toegelicht waarom het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar wordt geacht op de beoogde locatie. Verweerder heeft daarbij onderkend dat het bouwplan in bouwhoogte afwijkt van de direct aansluitende bebouwing, maar gemotiveerd waarom die afwijking aanvaardbaar wordt bevonden en past binnen de gestelde ruimtelijke randvoorwaarden. Het betoog van eiseres geeft geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan deze ruimtelijke randvoorwaarden wordt voldaan. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2022 baat haar niet. In die uitspraak werd geoordeeld dat het bestuursorgaan was uitgegaan van een onjuiste bouwhoogte van het betrokken bouwplan en bij de afwijking van het bestemmingsplan bovendien ten onrechte geen gewicht had toegekend aan de maximaal toegestane bouwhoogte. Die beide situaties doen zich in dit geval niet voor, nu niet in geschil is dat de bouwhoogte van het bouwplan 20 meter bedraagt en verweerder heeft toegelicht en onderbouwd waarom de overschrijding van de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogten aanvaardbaar wordt geacht. Dat eiseres het bouwplan te omvangrijk en niet mooi vindt, is onvoldoende voor het oordeel dat het bouwplan op deze locatie strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening.
Verlies uitzicht
8. Over de gestelde aantasting van het vrije uitzicht van eiseres overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres zal vanuit haar appartement in zuidelijke richting zicht hebben op het bovenste deel van het bouwplan. Op dit moment heeft zij in die richting een vrij uitzicht over de bebouwing langs de boulevard richting de duinen, die zich enkele honderden meters verderop bevinden. De rechtbank begrijpt dat eiseres dit vrije uitzicht wil behouden, mede nu zij, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, slecht ter been is en vaker in haar appartement wil verblijven. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat er, zeker in een stedelijke omgeving, geen recht bestaat op (het behoud van) vrij uitzicht. [6] Gelet ook op de afstand tussen het appartement van eiseres en het bouwplan, is de aantasting van het uitzicht bovendien niet van dien aard dat verweerder deze in het licht van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar mocht achten.
Het betoog slaagt niet.
Cultuurhistorische waarden
9. Eiseres betoogt dat als gevolg van het bouwplan de cultuurhistorische waarden in het gebied onevenredig worden aangetast. De verwijzing van verweerder naar het advies van de erfgoedcommissie biedt volgens eiseres onvoldoende onderbouwing van het bestreden besluit. Eiseres wijst ter motivering van dit standpunt op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 december 2019. [7] Eiseres stelt dat Hotel Noordzee en de overige gebouwen aan de Boulevard worden gekenmerkt door architectuur uit de jaren vijftig van de twintigste eeuw en dat het bouwplan daarmee qua volume, positionering en stijl in schril contrast staat.
10. Verweerder – hierin gesteund door vergunninghoudster – stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste aan de beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat hij zich heeft mogen baseren op het advies van de erfgoedcommissie.
10.1.
Op grond van het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
10.2.
De rechtbank overweegt dat de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op de bescherming van het algemeen belang van het behoud van cultuurhistorische waarden, in beginsel niet strekt tot bescherming van de belangen van een individuele eiser. Onder omstandigheden kan echter worden aangenomen dat het belang van een natuurlijke persoon zodanig verweven is met het algemene belang dat deze norm beoogt te beschermen, dat niet kan worden gezegd dat de norm kennelijk niet beoogt het belang van deze natuurlijke persoon te beschermen. Die situatie kan zich voordoen als de gevreesde aantasting van de cultuurhistorische waarden plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving van de eiser. In een dergelijk geval bestaat een zo nauwe verwevenheid tussen het belang van de eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe woon- en leefomgeving en het algemene belang dat aan de orde is bij de bescherming van cultuurhistorische waarden, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belang. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid in deze zin kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de afstand tussen de woning van eiser en het plangebied, met wat zich in het tussenliggende gebied bevindt, en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning van eiser op de nieuwe bebouwing. [8]
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval wordt voldaan aan het relativiteitsvereiste. Gelet op de geringe afstand tussen het appartement van eiseres en het bouwplan en het directe zicht hierop vanuit haar appartement, kan worden aangenomen dat het bouwplan in de directe leefomgeving van eiseres ligt. In dit geval is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het belang van eiseres bij het behoud van een goede kwaliteit van haar directe woon- en leefomgeving en het algemene belang bij de bescherming van cultuurhistorische waarden. Daarom kan niet gezegd worden dat de norm die strekt tot bescherming van het algemeen belang van cultuurhistorische waarden, kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres. De rechtbank zal de beroepsgrond van eiseres daarom inhoudelijk beoordelen.
10.4.
De rechtbank stelt vast dat de erfgoedcommissie het bouwplan heeft beoordeeld en hierover een positief advies heeft gegeven, onder de voorwaarde dat de door haar voorgestelde aanpassingen worden doorgevoerd.
10.5.
Een bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [9] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies ingaan. Eiseres heeft de zorgvuldige totstandkoming van het advies van de erfgoedcommissie niet ter discussie gesteld en geen tegenadvies van een onafhankelijk deskundige overgelegd dat twijfel zaait over de conclusies in dat advies. Gelet daarop heeft verweerder zich op het advies van de erfgoedcommissie mogen baseren en mogen aannemen dat het bouwplan de cultuurhistorische waarden in het gebied niet onevenredig aantast. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Precedentwerking
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het bouwplan een onwenselijk precedent schept. Bij elke afwijking van het bestemmingsplan moet worden voldaan aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening en moeten de betrokken belangen worden afgewogen. In hoeverre de realisatie van dit bouwplan een rol kan spelen bij toekomstige afwijkingen van het bestemmingsplan, ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat het bouwplan mag worden gerealiseerd.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3982.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:601.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4874.
6.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020,
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:839.