4.7.Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich in de bestreden besluiten, ondanks dat hij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen vaste woon- of verblijfsplaats hebben (zie overweging 4.4.), ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er sprake was van een zodanig risico op onttrekking aan het toezicht dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. In het bijzonder heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom niet eerst is geprobeerd om eisers zelfstandig vanuit het AZC te laten vertrekken met de voor hen geboekte vlucht naar Bulgarije op 3 juni 2025. Het oordeel van de rechtbank is dan ook dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de inbewaringstelling van eisers op 27 mei 2025 noodzakelijk was. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt in zoverre.
Slotsom
5. Uit het voorgaande volgt dat aan de bestreden besluiten motiveringsgebreken kleven. Eisers zijn daardoor in hun belangen geschaad. Dit heeft tot gevolg dat de maatregelen van bewaring van aanvang af onrechtmatig waren. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat motiveringsgebreken zoals hier aan de orde in de bewaringsprocedure niet op een later moment (zoals ter zitting) kunnen worden hersteld.
Conclusie en gevolgen
6. De beroepen zijn gegrond. De maatregelen van bewaring waren vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Gelet op deze conclusies kan hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd onbesproken blijven.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om, met toepassing van artikel 106 van de Vw, een schadevergoeding toe te kennen aan zowel eiser als eiseres voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 800,-.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.267,50 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 10 juni 2025 (overeenkomstig Bijlage A, onder A1, sub 5, van het Bpb), met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb, die worden beschouwd als één zaak, nu de beroepen gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde en de werkzaamheden in elk van de beroepen nagenoeg identiek zijn geweest.
Ter afsluiting
9. De rechtbank ziet tot slot aanleiding om nog een overweging te wijden aan de gedragingen en uitlatingen van de gemachtigde van eisers ter zitting, zonder dit in enige mate ten nadele van eisers zelf mee te wegen. Op de zitting heeft de rechtbank besloten om verweerder in de gelegenheid te stellen een intern stuk, waarop hij zich ter zitting heeft beroepen, te overleggen en om eisers in de gelegenheid te stellen daarop schriftelijk te reageren. Na deze procesbeslissing heeft de gemachtigde van eisers zich op de volgende wijze (of in woorden van gelijke strekking) geuit: “
Ik heb echt het gevoel dat verweerder voorgetrokken wordt omdat verweerder nog meer de kans krijgt om alles na te vragen. Ik meen dat echt, ik kan ruiken dat u verweerder probeert te helpen. Mijn vertrouwen in de rechtspraak zinkt steeds sneller.” Nadat de rechtbank heeft uitgelegd dat en waarom zij deze procesbeslissing toch neemt (namelijk omdat zij zich volledig wil laten informeren), heeft de gemachtigde zich op de volgende wijze (of in woorden van gelijke strekking) geuit: “
Dan ga ik nu weg, ik weet al precies hoe dit soort dingen gaan. Dit is heel triest” en “
Ik ga u niet wraken, ik heb niet eens zin om u te wraken. Ik weet toch hoe dat hier in die wrakingskamers gaat. U drinkt elke dag koffie met die mensen, uw collega’s, zo werkt dat. Dat is de realiteit.” De gemachtigde is vervolgens gaan staan en heeft zijn dossiers dichtgeklapt, maar is – ondanks de gevraagde en verkregen toestemming van de rechtbank – niet vertrokken. Wel heeft hij de rechtbank nog het volgende (of woorden van gelijke strekking) toegevoegd: “
Ik ben het zat. Ik wil een eerlijk proces. U wil overduidelijk het beroep ongegrond verklaren. Ik heb veel respect voor de rechtbank en voor u en voor de griffier, maar dit is echt niet normaal.” Nu de gemachtigde de rechtbank vooringenomenheid heeft verweten, maar geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de rechtbank te wraken en nu de gemachtigde heeft aangekondigd de zittingzaal te zullen verlaten, maar toch is gebleven, kan de rechtbank de gedragingen en (grievende) uitlatingen van de gemachtigde niet anders zien dan als oneigenlijke pogingen om de rechtbank onder druk te zetten om de door hem gewenste (proces)beslissing(en) te nemen. Dit acht de rechtbank van een advocaat, zoals de gemachtigde van eisers is, ongepast en onprofessioneel.