ECLI:NL:RBDHA:2025:15986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.39404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die op 12 februari 2025 in bewaring was gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, nadat deze op 25 juli 2025 was opgeheven. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding, stellende dat de bewaring onrechtmatig was voortgeduurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring tot de opheffing op 25 juli 2025 niet onrechtmatig was, aangezien er zicht op uitzetting naar Algerije bestond. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder, die de bewaring opheft na bijna zes maanden, als juist beoordeeld. Eiser heeft geen feiten aangedragen die de belangenafweging eerder hadden moeten doen plaatsvinden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols).

Procesverloop

Verweerder heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft op 25 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 27 augustus 2025 gesloten

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Middelburg van 21 februari 2025. [1] Vervolgens zijn er vervolgberoepen ingediend. [2] Uit de laatste uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Middelburg van 22 juli 2025 [3] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 22 juli 2025, rechtmatig was. Daarom ziet de beoordeling nu op het voortduren van de maatregel van bewaring sinds 22 juli 2025.
4. Eiser voert aan dat de bewaring na 22 juli 2025 onrechtmatig heeft voortgeduurd tot de opheffing op 25 juli 2025. Voor verweerder was al duidelijk dat geen laissez-passer (lp) door de Algerijnse autoriteiten voor eiser zou worden afgegeven. Eiser is op 8 juli 2025 gepresenteerd. Het is onduidelijk waarom verweerder de bewaring opheft en de uitkomst van het lp-traject niet afwacht. De situatie van eiser is namelijk niet gewijzigd sinds de oplegging van de maatregel. Eiser meent daarom dat hij aanspraak maakt op een schadevergoeding voor de periode dat de bewaring onrechtmatig heeft voortgeduurd.
5. In het verweerschrift bestrijdt verweerder dat eiser een periode ten onrechte in bewaring heeft gezeten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tot de opheffing van de bewaring van eiser op 25 juli 2025 er zicht op uitzetting naar Algerije is geweest. Na de presentatie van eiser in persoon bij de Algerijnse autoriteiten op 8 juli 2025 hebben de Algerijnse autoriteiten laten weten dat de lp-aanvraag van eiser nog in behandeling is. Op 25 juli 2025 heeft verweerder een belangenafweging gemaakt, omdat eiser bijna zes maanden in bewaring verbleef. Verweerder heeft gemeend dat het belang van eiser bij zijn invrijheidstelling prevaleerde boven het belang bij het voortduren van de bewaring. Om die reden is de bewaring op 25 juli 2025 opgeheven.
6. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring tot aan het moment van opheffen daarvan op 25 juli 2025 niet onrechtmatig heeft voortgeduurd. Volgens het beleid van verweerder is hij na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [4] Eiser verblijft sinds 6 februari 2025 in bewaring op verschillende grondslagen. Dit betekent dat eiser op 6 augustus 2025 zes maanden in bewaring zou zitten. Uit het verweerschrift van verweerder blijkt dat op 25 juli 2025 een belangenafweging is gemaakt. Deze handelswijze acht de rechtbank juist.
In beginsel komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling
.Wel kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zes maandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van verweerder. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat de belangenafweging eerder dan op 25 juli 2025 had moeten worden gemaakt.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn in de toetsen periode niet ontbrak. Niet gebleken is dat de Algerijnse autoriteiten aan eiser geen lp zouden verstrekken. Eiser heeft ook geen andere concrete omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat in het geval van eiser het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn ontbreekt.
8. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van 7 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5700 en 13 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8343 en van 17 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10514, van deze rechtbank en zittingsplaats.
4.Paragraaf A5/6.8 van de Vw.