ECLI:NL:RBDHA:2025:16036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.34760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Polen en medisch beroep

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 16 juni 2025 een asielaanvraag ingediend, maar deze is door de minister met het besluit van 25 juli 2025 afgewezen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij verschillende beroepsgronden aanvoert.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister had geen uitstel voor het indienen van een zienswijze hoeven geven, en de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft ook het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd, ondanks de zorgen over de situatie in Polen, en heeft geoordeeld dat de minister niet hoefde af te zien van de overdracht aan Polen op basis van de medische situatie van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft, maar omdat eiser inmiddels is geïnformeerd over het claimakkoord met Polen, is hij niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de opvolgende asielaanvraag van eiser. [1] Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister had eiser geen uitstel voor het indienen van een zienswijze hoeven geven. Daarnaast heeft de minister terecht aan het besluit ten grondslag gelegd dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, mag de minister voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en hoeft de minister niet af te zien van de overdracht vanwege de medische situatie van eiser. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. Onder 3 staat hoe het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag tot stand is gekomen. De beoordeling van de beroepsgronden volgt vanaf overweging 4. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 juni 2025 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 juli 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij de behandeling van dit beroep in Nederland mag afwachten. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek met haar uitspraak van 19 augustus 2025 toegewezen. [2]
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan.
Had de minister aan eiser uitstel moeten verlenen voor het indienen van een zienswijze?
4. Eiser betoogt allereerst dat de minister hem uitstel had moeten verlenen voor het indienen van zijn zienswijze. Door zijn drukke agenda heeft de gemachtigde van eiser het voornemen pas op de laatste dag van de indieningstermijn met eiser kunnen bespreken. Omdat de gemachtigde van eiser medische gegevens van eiser wilde opvragen en de machtiging hiervoor pas tijdens deze afspraak is gegeven, had hij meer tijd nodig om een zienswijze in te dienen. Hij heeft daarom de minister om vier weken uitstel voor het indienen van de zienswijze gevraagd. De minister heeft dat verzoek in het bestreden besluit afgewezen, omdat niet werd voldaan aan de voorwaarden uit het beleid. De minister had echter ook van dit beleid kunnen afwijken. Dat is in het verleden bij de gemachtigde van eiser ook al vaker gebeurd. Bovendien heeft de minister niet aan de gemachtigde van eiser laten weten dat het uitstel
nietwerd verleend en heeft de minister ook niet nog één of twee dagen de tijd geboden om alsnog een zienswijze in te dienen. Dat is onzorgvuldig. De procedure is daarom volgens eiser in strijd geweest met artikel 6 van het EVRM, waardoor de rechtbank de beroepsgronden aan de minister moet terugsturen ter behandeling als zienswijze op het voornemen.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij eiser geen uitstel voor het indienen van de zienswijze had moeten verlenen. De minister heeft in het beleid bepaald in welke gevallen hij uitstel voor het indienen van een zienswijze verleent. [4] Het is tussen partijen niet in geschil dat het verzoek van de gemachtigde van eiser niet een van deze gevallen betreft. De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de minister van dit beleid had moeten afwijken en het verzoek desondanks had moeten inwilligen. De minister wijst er terecht op dat eiser tijdens het Dublingehoor heeft verklaard dat hij op dat moment beschikte over zijn medisch dossier, [5] zodat niet valt in te zien waarom de gemachtigde van eiser dit dossier niet bij de zienswijze had kunnen voegen. Daarnaast valt niet in te zien waarom de gemachtigde van eiser niet (alvast) een zienswijze had kunnen indienen over de bezwaren van eiser met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zodat partijen in de besluitvormingsfase in ieder geval daarover een inhoudelijke discussie hadden kunnen voeren. De gemachtigde van eiser heeft ook niet onderbouwd dat hem eerder in afwijking van het beleid uitstel voor het indienen van een zienswijze is verleend. De rechtbank volgt eiser verder ook niet in zijn betoog dat de minister eerder dan in het bestreden besluit had moeten laten weten dat hij het verzoek om uitstel van de zienswijze zou afwijzen. Het verzoek om uitstel viel evident niet binnen de gevallen waarin de minister op grond van het beleid uitstel voor het indienen van de zienswijze verleent en de gemachtigde van eiser heeft het verzoek om uitstel pas één dag voor het verstrijken van de termijn ingediend. Het getuigt daarom niet van een onzorgvuldige besluitvorming dat de minister pas in het bestreden besluit op het verzoek reageert. [6] Tot slot ziet de rechtbank ook niet in waarom de minister de gemachtigde van eiser nog een of twee dagen de tijd had moeten bieden om de zienswijze in te dienen. Dat zou immers feitelijk neerkomen op uitstel voor het indienen van de zienswijze en daartoe had de minister, zoals hiervoor is overwogen, geen aanleiding hoeven zien. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het oordeel dat de procedure onzorgvuldig is geweest.
Is Polen verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag?
5. Eiser betoogt vervolgens dat Polen niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De Nederlandse autoriteiten hebben van Polen geen claimakkoord ontvangen en het is maar de vraag of dat nog gaat gebeuren. In het verlengde daarvan blijkt ook uit het bestreden besluit en uit het procesdossier niet dat Polen de overdracht heeft geaccepteerd of op grond van welke bepaling eiser kan worden overgedragen. De minister had dat in het bestreden besluit moeten motiveren. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en is de procedure in strijd met artikel 6 van het EVRM geweest.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat Polen niet verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, omdat er geen claimakkoord tot stand is gekomen. De minister wijst er immers terecht op dat de Poolse autoriteiten de claim van Nederland op 10 juli 2025 hebben geaccepteerd en dat het claimakkoord zich in het procesdossier bevindt. Anders dan eiser op zitting heeft gesteld, is de claim ook niet met een enkele e-mail van de Poolse autoriteiten geaccepteerd, maar door middel van een brief van het Poolse ‘Department for Refugee Procedures’. De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat de minister in het bestreden besluit had moeten motiveren dat en wanneer een claimakkoord met Polen tot stand was gekomen. Hoewel de minister op zichzelf genomen terecht stelt dat uit artikel 26 van de Dublinverordening niet met zoveel woorden volgt dat hij in het overdrachtsbesluit moet vermelden dat en op welke datum een claimakkoord tot stand is gekomen, acht de rechtbank het in het kader van een zorgvuldige besluitvorming wel van belang dat de minister dit doet. Eiser heeft immers nu beroep moeten instellen om kennis te nemen van het claimakkoord. Het besluit kent in zoverre een motiveringsgebrek. Omdat eiser in beroep echter alsnog is geïnformeerd over het claimakkoord en de datum waarop dit tot stand is gekomen, is eiser door dit gebrek niet in zijn belangen geschaad en behoeft het gebrek ook geen herstel. De rechtbank ziet daarom aanleiding het motiveringsgebrek te passeren, [7] zodat geen aanleiding bestaat het bestreden besluit om die reden te vernietigen.
Mag de minister voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de minister voor Polen niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Polen is nieuwe wetgeving ingevoerd waarin het recht op asiel wordt opgeschort. Verder heeft eiser geen toegang tot rechtsbijstand, is de rechterlijke macht in Polen niet onafhankelijk, bestaat het risico dat eiser (opnieuw) zal worden gedetineerd en loopt eiser in Polen het risico om slachtoffer te worden van pushbacks. [8]
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit recente rechtspraak volgt dat de gewijzigde asielwetgeving in Polen niet van invloed is op Dublinclaimanten, zodat deze niet leidt tot de conclusie dat de minister voor Polen niet (langer) mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9] Daarnaast volgt uit de rechtspraak dat de zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen [10] en de pushbacks aan de grens met Wit-Rusland [11] ook niet maken dat de minister voor Polen niet (langer) mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiser aangehaalde landeninformatie is voor een deel in deze rechtspraak betrokken en doet voor het overige geen ander licht schijnen op de situatie in Polen dan de situatie die al in de rechtspraak is betrokken. Verder wijst de minister er terecht op dat eiser heeft verklaard dat hij in Polen een advocaat zou krijgen toegewezen als dat nodig was. [12] Gelet op het feit dat eiser Polen pas recentelijk heeft verlaten, ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat eiser bij terugkeer naar Polen van rechtsbijstand verstoken zal blijven. De rechtbank ziet ook geen reden voor het oordeel dat de vrees van eiser voor detentie maakt dat voor Polen niet (langer) kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Afgezien nog van het feit dat eiser deze vrees niet heeft geconcretiseerd en eiser bij zijn eerdere verblijf in Polen – anders dan hij in de beroepsgronden heeft gesteld – niet in detentie heeft gezeten, [13] is ook niet gebleken dat een eventuele detentie van eiser in Polen na zijn overdracht in strijd zal zijn met het toepasselijke Unierecht of dat eiser hiertegen geen effectieve rechtsbescherming kan inroepen. [14]
Moet de minister op grond van de medische situatie van eiser afzien van overdracht aan Polen?
7. Het betoog van eiser dat de minister op grond van zijn medische situatie moet afzien van een overdracht aan Polen, slaagt niet. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hiermee een beroep wordt gedaan op het arrest CK, waaruit volgt dat de overdracht van eiser niet mag plaatsvinden zolang deze een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zou hebben. [15] De minister stelt zich echter terecht op het standpunt dat hiervan niet is gebleken, omdat uit het overgelegde patiëntendossier niet volgt dat eiser daadwerkelijk medische of psychische problemen heeft. Uit het patiëntendossier volgt immers dat eiser dergelijke problemen niet ervaart. Het enkele feit dat dit patiëntendossier is opgesteld door een verpleegkundige en niet door een arts, maakt dat niet anders. Het patiëntendossier is immers opgesteld aan de hand van wat eiser zelf over zijn gezondheid vertelt en het valt niet in te zien waarom een arts dat nauwkeuriger of zorgvuldiger zou kunnen opschrijven dan een verpleegkundige. Bovendien heeft eiser niet betwist dat wat in het patiëntendossier staat, de anamnese van eiser zelf betreft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft en de minister hem aan Polen mag overdragen.
8.1.
Omdat de rechtbank onder 5.1 een motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft vastgesteld, moet de minister wel de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten van elk € 907,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) (vzr.) 19 augustus 2025, zaaknummer NL25.34761 (niet gepubliceerd).
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Dat beleid staat in paragraaf C2/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Zie het verslag van het Dublingehoor van 2 juli 2025, p. 3.
6.Vergelijk ook Rb. Den Haag (zp Arnhem) 20 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19482, r.o. 5-5.1; Rb. Den Haag (zp Arnhem) 27 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18533, r.o. 5-5.1.
7.De rechtbank geeft daarbij toepassing aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Eiser wijst op Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 6 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10998 en op een landeninformatiebrief van VluchtelingenWerk Nederland.
9.ABRvS 14 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3800, r.o. 3-3.3; Rb. Den Haag (zp Arnhem) 20 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10793, r.o. 4.2-4.4.
10.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10213, r.o. 5.8.
11.ABRvS 15 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1659, r.o. 2-2.3; ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, r.o. 6.3-6.5.
12.Zie het verslag van het Dublingehoor van 2 juli 2025, p. 4.
13.Zie het verslag van het Dublingehoor van 2 juli 2025, p. 5.
14.Zie ook ABRvS 15 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1659, r.o. 2-2.3.
15.HvJEU 16 februari 2017, C-578/16, ECLI:EU:C:2017:127 (