ECLI:NL:RBDHA:2025:16561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.31229 en AWB25/14191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing op de HTL van een Iraanse asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 4 september 2025, zijn twee beroepen behandeld van een Iraanse asielzoeker tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen, terwijl het tweede beroep zich richt op een vrijheidsbeperkende maatregel die aan de eiser is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 juli 2025 betrokken was bij een incident op het asielzoekerscentrum, waarbij hij een baksteen door een ruit gooide. Dit incident werd door het COa gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact, wat leidde tot de beslissing om eiser in de HTL te plaatsen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de claim dat het COa gebruik heeft gemaakt van generatieve AI bij de besluitvorming, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan de juistheid van de verslaglegging van het COa te twijfelen en dat de vrijheidsbeperkende maatregel op correcte wijze aan eiser is uitgereikt. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.31229 en AWB25/14191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 7 juli 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 7 juli 2025 in een HTL [1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [3] op te leggen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting op de voet van artikel 8:64 van de Awb geschorst om partijen de gelegenheid te geven te reageren op de door het COa op de zitting ingebrachte stukken.
1.2.
Eiser heeft gereageerd op 8 augustus 2025. Het COa heeft gereageerd op 13 augustus 2025 en aangegeven geen nadere zitting te wensen. Eiser heeft ook op 13 augustus 2025 aangegeven geen nadere zitting te wensen.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt, dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en dat eiser ook geen vergoeding krijgt in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.
Het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt – kort samengevat – het volgende. Op 5 juli 2025 heeft een incident plaatsgevonden op het asielzoekerscentrum in [locatie]. Eiser liep naar de receptie en sprak de medewerkster van de beveiliging aan. Eiser wilde in gesprek, omdat hij had gevochten in Deventer en wilde praten over zijn problemen. Eiser wilde niet in gesprek met de aanwezige COa-medewerkers en liep weg bij de receptie. Eiser is vervolgens naar de fietsenstalling gegaan en vanuit daar weer naar de receptie gelopen waar hij aangaf boos te zijn op de COa-medewerkers. Nadat eiser vervolgens weg was gelopen van de receptie heeft hij een baksteen, die hij vanuit de fietsenstalling had klaargelegd, door de ruit van het magazijn naast de receptie gegooid. Dit is volgens het COa voor de vierde keer in twee maanden tijd gebeurd. Hierop werd de politie gebeld, heeft het COa aangifte gedaan van vernieling en is eiser aangehouden.
3.1.
Het COa heeft het incident gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Het gaat volgens het COa om doelbewust gedrag om schade te veroorzaken. Eiser heeft volgens het COa in de afgelopen twee maanden viermaal een ruit kapot gemaakt. Volgens het COa handelde eiser doelbewust en heeft hij voldoende tijd gehad om zich te bedenken voordat hij de baksteen gooide. Gelet op de herhaling van het gedrag is er niet alleen sprake van een patroon, maar hebben de eerder opgelegde maatregelen geen afdoende gedragsverandering teweeg gebracht. Volgens het COa is er sprake van een zeer grote impact gelet op de combinatie van recidive, doelgericht gedrag, fysieke impact, psychologische impact en de inzet van politie. Het COa heeft daarom besloten om eiser in de HTL te plaatsen en heeft ook geen reden gezien om van oplegging af te zien. Het COa heeft de zienswijze van eiser bij het besluit betrokken.
Gebruik van AI/chatbot bij totstandkoming van het besluit
4. Eiser betoogt dat er aanwijzingen zijn dat het COa bij de totstandkoming van het besluit gebruik heeft gemaakt van generatieve Kunstmatige Intelligentie (AI), oftewel Engelstalige taalmodellen. Eiser stelt dat daarom niet uitgegaan kan worden van de juistheid van de omschrijving van de feiten, zoals die aan het plaatsingsbesluit ten grondslag worden gelegd. Eiser stelt, dat uit het dossier niet blijkt dat hij drie keer eerder een baksteen door een ruit zou hebben gegooid. Eiser heeft twee keer eerder een baksteen door een ruit gegooid en één keer een ruit met de hand vernield. Het COa heeft het gebruik van de AI-tool niet vermeld in het besluit en daarom is het plaatsingsbesluit voor vernietiging vatbaar. Eiser beroept zich op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2025 [4] en 10 juli 2025. [5] Volgens eiser miskent het COa wat AI is en tast gebruikmaking van een AI tool de betrouwbaarheid van het besluit aan, omdat ten aanzien van de feiten niet meer kan worden nagegaan wat een mens daadwerkelijk heeft gezien of gezegd en wat AI heeft gegenereerd. Volgens eiser zijn er directe aanwijzingen dat het COa gebruik heeft gemaakt van AI. Eiser wijst op de volgende voorbeelden uit het plaatsingsbesluit:
“Op vrijdag 5 juli 2025 heeft zich een incident voorgedaan bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) waarbij bewoner A (2916164807) betrokken was, resulterend in vernieling en een significante impact op de locatie. Dit incident is de vierde keer in twee maanden tijd dat bewoner A een baksteen door een ruit van een COA-ruimte heeft gegooid.”
“Bewoner A verliet hierop de receptie en werd door Trigion-medewerkster S. in de richting van het middenterrein zien lopen.”
Hier is volgens eiser sprake van grammaticale onjuistheden en wijst de zinsopbouw op letterlijke omzetting van het Engels naar het Nederlands.
“Toen COA-medewerkster 1 op de deur van kamer C41 klopte, deed bewoner A de deur open en smeet deze direct hard dicht. terwijl hij riep: “I will be right there." De politie besloot hierop direct de kamer binnen te gaan om bewoner A niet de kans te geven een wapen te pakken.”
In deze tekst staat een Engelse zin terwijl eiser geen Engels spreekt. Dit duidt volgens eiser op het gebruik van een AI-model of een vertaaltool. In de tekst worden daarnaast door AI de feiten opgeklopt en wordt een extra negatief beeld van eiser geschetst. Zo is nergens anders in het dossier terug te vinden waar het vermoeden vandaan komt dat eiser een wapen zou hebben.
“De bewoner plaatste de baksteen bijna twintig minuten voorafgaand aan het
vernielingsmoment al strategisch klaar en keerde terug met een schijnbaar kalm
voorkomen.”
In dit stuk tekst gaat het volgens eiser om een gekunstelde zin die door een Nederlandse schrijver niet zou worden gebruikt, maar klinkt als een halve vertaling van het Engels. Eiser stelt dat het lijkt alsof de formulering hier is gedaan door een model dat in het Engels denkt. De zin is daarnaast bijna literair geformuleerd. Dit past volgens eiser bij AI.
“Bewoner A handelde weloverwogen, had gedurende een redelijk tijdsverloop gelegenheid om zich te bedenken, maar koos ervoor op een later moment alsnog de daad te verrichten.”
Eiser stelt dat de uitdrukking gedurende een redelijk tijdsverloop niet als vanzelfsprekend Nederlands klinkt. Dit lijkt volgens eiser ook rechtstreeks vertaald te zijn uit het Engels, namelijk a reasonable period of time. Volgens eiser is hier sprake van een formele, gekunstelde stijl, wat doet vermoeden dat het stuk tekst door een model is gegenereerd.
“De eerdere drie soortgelijke incidenten, die allen soortgelijk van aard zijn (vernieling van ruiten met bakstenen), versterken dit beeld.”
Eiser stelt dat hier sprake is van een gekunstelde zin met herhaling, wat een aanwijzing is voor het gebruik van AI. Het gebruik van het woord allen is semantisch onjuist en doet denken aan een fout die een vertaalalgoritme kan maken. De hele zinsconstructie is daarnaast dubbelop, wat een aanwijzing is voor het gebruik van AI, omdat de modellen patronen volgen zonder de nuance die een menselijke schrijver zou hebben.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het COa heeft aangegeven dat geen gebruik is gemaakt van een generatieve AI-tool, maar dat wel gebruik is gemaakt van een taalhulpmodel om het besluit in de huidige vorm te gieten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze mededeling van het COa te twijfelen. Daarbij komt, dat de rechtbank ook uit de door eiser aangewezen tekststukken niet kan afleiden dat de feitelijk beschreven gedragingen in het plaatsingsbesluit onjuist zouden zijn. De minister heeft op de zitting stukken overgelegd die zonder behulp van AI zijn opgesteld en op basis waarvan het plaatsingsbesluit is opgesteld. Uit deze stukken blijkt dat de inhoud van alle tekstpassages niet door AI is opgemaakt of gegenereerd. De herformuleringen, grammaticale onjuistheden of de herhalingen in het plaatsingsbesluit maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat hiermee is aangetoond dat er een generatieve AI-tool is gebruikt. [6] Voor zover eiser betoogt dat een taalhulpmodel moet worden gekwalificeerd als een generatieve AI-tool wordt hij daarin niet gevolgd. Het herformuleren of redigeren van teksten valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder het gebruikmaken van generatieve AI. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2025 [7] treft geen doel, omdat het geen vergelijkbare zaak betreft. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2025 [8] treft, om dezelfde reden, evenmin geen doel. In die zaak had het COa namelijk in het geheel niet gereageerd op de stelling in beroep over het gebruik van AI in de besluitvorming.
Feitelijke verslaglegging
5. Voor zover eiser ontkent betrokken te zijn bij het incident overweegt de rechtbank als volgt. In wat eiser aanvoert – te weten een blote ontkenning van hetgeen is gebeurd – ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. De rechtbank overweegt hiertoe dat verschillende mensen het incident hebben waargenomen. De rechtbank neemt hierbij uitdrukkelijk in aanmerking dat eiser de feitelijke gedragingen niet concreet heeft betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de verslaglegging van het COa. De beroepsgrond slaagt niet.
De kwalificatie
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de kwalificatie van het COa, dat het gaat om een incident met zeer grote impact, niet heeft bestreden. De rechtbank is verder van oordeel dat het COa dit incident terecht, conform het Maatregelenbeleid, als een incident met zeer grote impact heeft gekwalificeerd.
De vrijheidsbeperkende maatregel
7. Eiser betoogt dat er sprake is van onrechtmatige vrijheidsbeperking. Eiser stelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan hem is uitgereikt en daarmee niet in werking is getreden. Hiertoe voert eiser aan dat uit het uitreikingsblad blijkt dat een afschrift van de vrijheidsbeperkende maatregel aan de gemachtigde is gezonden, maar niet blijkt wie die gemachtigde is. Daarnaast zit er geen verzendbewijs van de vrijheidsbeperkende maatregel in het dossier. De gemachtigde van eiser stelt dat zij de vrijheidsbeperkende maatregel eerst heeft ontvangen op 13 juli 2025. Dit maakt volgens eiser de gehele plaatsing in de HTL onrechtmatig. Subsidiair stelt eiser dat het verblijf in de HTL tot 13 juli 2025 onrechtmatig was, nu een rechtsgeldige titel voor de beperking ontbrak. [9]
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel blijkens het ingevulde uitreikingsblad op 7 juli 2025 aan eiser is uitgereikt. De rechtbank overweegt dat eiser heeft getekend voor ontvangst van het plaatsingsbesluit en dat de vrijheidsbeperkende maatregel gelijktijdig is uitgereikt. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het uitreikingsblad of voor het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan eiser is uitgereikt.
7.2.
De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding om, gelet op wat eiser aangaande de vrijheidsbeperkende maatregel naar voren heeft gebracht, deze maatregel onrechtmatig te achten.
8. De rechtbank zal de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel gelet op het voorgaande ongegrond verklaren.

Conclusie

9. Dit betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en dat het COa het besluit tot plaatsing in de HTL mocht nemen en ook de minister de vrijheidsbeperkende maatregel mocht nemen. Dit betekent ook dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel in stand blijven. Eiser krijgt daarom geen schadevergoeding. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 4 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat te tekenen de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van het proces-verbaal. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Handhaving- en Toezichtlocatie.
2.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Vreemdelingenwet 2000.
6.De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11552, onder 4.2.
9.Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 20 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3593.