Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1996.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 4 augustus 2025, rechtmatig was.Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 4 augustus 2025.
4. Eiser voert aan dat vaststaat dat geen presentaties zullen plaatsvinden als de nationaliteit niet kan worden bevestigd, zoals bij eiser het geval is. Eiser verwijst hierbij naar een passage uit een voortgangsrapportage uit een ander dossier, waaruit volgt dat het consulaat alleen gedocumenteerde zaken of zaken waarvan de nationaliteit is bevestigd in persoon wil zien. Aangezien eiser niet over documenten beschikt, zal er geen presentatie plaatsvinden en ook geen lpworden afgegeven. Er bestaat dan ook geen zicht op uitzetting. Tevens is hierdoor sprake van onvoldoende voortvarend handelen. Eiser vraagt zich af waarom er na maanden ineens in het verslag van het aanmeldgehoor wordt gekeken en er dus nu pas onderzoek wordt gedaan naar andere nationaliteiten. Daarnaast moet eiser in EU-VIS bekend zijn vanwege een vermeende visumaanvraag. Dit had dan ook veel eerder bij verweerder bekend kunnen en moeten zijn. In de aanvullende gronden voert eiser aan dat, nu volgens verweerder verwijdering van eiser naar Tunesië zal plaatsvinden, er een terugkeerbesluit naar Tunesië dient te worden uitgevaardigd. Daarvan is niet gebleken. Zonder een geldig terugkeerbesluit is er geen rechtmatige maatregel mogelijk. Om deze reden dient het beroep gegrond te worden verklaard. Voorts meent eiser, in het verlengde hiervan, dat er op ieder moment een refoulementtoets dient plaats te vinden. Ook daarvan is volgens eiser niet gebleken. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdelingvan 2 september 2025en het arrest Adrar van het Hof van Justitie van 4 september 2025.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verweerder op 21 januari 2025 eisers asielaanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Het besluit van 21 januari 2025 bevat een terugkeerbesluit inhoudende de verplichting voor eiser om terug te keren naar Algerije. Het besluit is in rechte vast komen te staan, omdat eiser het beroep hiertegen heeft ingetrokken op 29 januari 2025. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juli 2025 is de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit bevestigd. Voor zover eiser stelt dat de motivering van het terugkeerbesluit niet voldoet, wijst de rechtbank erop dat de bewaringsrechter niet bevoegd is een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het (onherroepelijke) terugkeerbesluit.Daarvoor stond immers een aparte rechtsgang open. Dat vervolgens op 28 augustus 2025 is gebleken dat eiser in Frankrijk bekend staat onder een Tunesische nationaliteit en dat toen een onderzoek is gestart bij de Tunesische autoriteiten, doet aan het voorgaande niet af. In dit verband is namelijk van belang dat verweerder niet uitsluitend is uitgegaan van de door eiser eerder gestelde Algerijnse nationaliteit, maar dat tevens nader onderzoek wordt verricht naar andere mogelijke nationaliteiten, zulks gelet op de omstandigheid dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft een parallel lp traject opgestart bij de Tunesische autoriteiten. Nu er sprake is van een rechtmatig terugkeerbesluit, rust op verweerder op dit moment geen verplichting om een aanvullend terugkeerbesluit te nemen.
6. In de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2025 en het arrest Adrar is geoordeeld dat de bewaringsrechter, bij de toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een illegaal verblijvende vreemdeling ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit, gehouden is om – zo nodig ambtshalve – te beoordelen of het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven zich verzetten tegen die verwijdering.
7. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunt biedt voor het vermoeden dat met de uitvoering van het terugkeerbesluit afbreuk aan het beginsel van non-refoulement wordt gedaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat, zoals verweerder ook in het verweerschrift stelt, aan eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gevraagd of hij nogmaals asiel wenst aan te vragen. Daarop heeft eiser expliciet en ondubbelzinnig te kennen gegeven dat hij géén asielaanvraag wenst in te dienen. Dit heeft hij nogmaals bevestigd in het vertrekgesprek van 19 augustus 2025. Eiser heeft verder voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij eerder asiel heeft aangevraagd om in Nederland te kunnen werken. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij in zijn land van herkomst problemen in de familie- en privésfeer heeft. Niet is gebleken dat er zich sindsdien een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een aanzienlijke invloed kan hebben op de beoordeling van de situatie van eiser in het licht van het beginsel van non-refoulement. In het vertrekgesprek van 19 augustus 2025 heeft eiser aangegeven dat hij niet uit Algerije komt, maar dat hij Albanees is. Dit heeft eiser echter niet aangetoond. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, zo hij stelt in voornoemd vertrekgesprek, een vriendin en/of familie heeft in België. Ook uit de gronden van beroep volgt niet dat er aanwijzingen zijn dat als eiser terugkeert naar Algerije het beginsel van non-refoulement zal worden geschonden of dat het belang van het kind en het familie- en gezinsleven zich verzetten tegen de verwijdering van eiser. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling en het arrest Adrar slaagt daarom niet.
8. In zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting naar Algerije, ook voor Algerijnse vreemdelingen die niet over geldige grensoverschrijdingsdocumenten of kopieën van zulke documenten beschikken.Eiser heeft met de door hem geciteerde passage “uit een andere zaak” niet aannemelijk gemaakt dat er in het geheel geen presentaties plaatsvinden in het geval de nationaliteit niet kan worden bevestigd. De omstandigheid dat er nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag is gekomen, ondanks het versturen van rappels, is onvoldoende om aan te nemen dat er in eisers geval geen zicht op uitzetting bestaat. De Algerijnse autoriteiten hebben daarnaast niet te kennen gegeven dat zij voor eiser geen lp zullen afgeven. Anders dan eiser stelt, loopt de procedure bij de Algerijnse autoriteiten immers nog steeds. Ook is niet gebleken van enige poging van eiser om zijn nationaliteit aan te tonen, terwijl het aan hem is om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting, zoals hem ook duidelijk is gemaakt tijdens het laatste vertrekgesprek.
9. Uit de voortgangsrapportage volgt dat sinds het sluiten van het vorige onderzoek er schriftelijk is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten op 4 augustus 2025. Ook is op 19 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast, zoals in rechtsoverweging vijf is vastgesteld, is op 1 september 2025 een lp-traject bij de Tunesische autoriteiten gestart. Het betoog van eiser dat verweerder eerder onderzoek naar andere nationaliteiten had moeten verrichten, slaagt evenmin. Het ligt immers in de eerste plaats op de weg van eiser om duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
10. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.