ECLI:NL:RBDHA:2025:17761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL24.29582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid bij referente. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 augustus 2022 afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben aangetekend. Het bezwaar werd op 3 november 2023 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 26 april 2024 het beroep gegrond verklaard, omdat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitviel. De minister heeft vervolgens opnieuw beslist, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van de minister, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, niet in het voordeel van eisers uitvalt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag blijft bestaan. De rechtbank verplicht de minister tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29582
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres 1], V-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiser 1], V-nummer: [V-nummer 2] ,
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 3] ,
[eiseres 3], V-nummer: [V-nummer 4] , en
[eiseres 4], V-nummer: [V-nummer 5] , samen: eisers (gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader
van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 augustus 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar ingesteld.
1.2.
Met het besluit van 3 november 2023 heeft de minister het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het beroep van eisers tegen het besluit van 3 november 2023 is gegrond verklaard in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 26 april 2024.¹
1.3.
De minister heeft vervolgens opnieuw beslist op het bezwaar van eisers. Met het besluit van 1 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard en is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eisers, F. Dosky als tolk en de gemachtigde van de minister.
1 AWB 23/8125 (niet gepubliceerd).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Waar gaat deze zaak over?
4. Referente is geboren op [1996] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij heeft namens eisers (haar vader, moeder en drie zussen) een mvv aangevraagd. Het doel van de aanvraag is verblijf bij familie. Referente heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referente en eisers zijn afkomstig uit Syrië. De vader, moeder en zussen van referente verblijven in een vluchtelingenkamp in Irak.
5. De minister heeft de aanvraag afgewezen en in het besluit op het bezwaar van eisers van 3 november 2023 is de minister bij die afwijzing gebleven. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen eisers en referente wel familie- en gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat referente onder het jongvolwassenenbeleid valt, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
6. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 26 april 2024 dat beroep gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt. Op basis van het jongvolwassenenbeleid is er een bepaalde mate van afhankelijkheid bij referente van haar ouders. Dat had kenbaar in het voordeel van eisers in de belangenafweging moeten worden betrokken. In de belangenafweging was echter geen uiting gegeven aan de mate van intensiteit van het gezinsleven. Ook had de minister het economische belang van de Nederlandse staat anders moeten wegen, in het licht van de omstandigheid dat eiseres een jongvolwassene is zoals bedoeld in het jongvolwassenenbeleid. Verder gaf de weging van de medische situatie van de vader van referente blijk van een eenzijdige blik op de feiten. De rechtbank heeft daarom het besluit op het bezwaar van 3 november 2023 vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
7. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag opnieuw ongegrond verklaard. De minister heeft wederom aangenomen dat referente valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat dus familie- en gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De minister heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt. De minister heeft daarbij onder andere het economische belang van de Nederlandse overheid en de aard en intensiteit van het gezinsleven tussen eisers en referente betrokken. Volgens de minister valt de belangenafweging in het nadeel van eisers uit.
8. Volgens de minister is met het bestreden besluit van 1 juli 2024 voldaan aan de uitspraak van de rechtbank. Eisers zijn het daar niet mee eens, en wijzen daartoe op verschillende punten. Die zal de rechtbank hieronder bespreken.
Heeft de minister de belangenafweging (opnieuw) in het nadeel van eisers kunnen laten uitvallen?
Afhankelijkheid / aard en intensiteit van het gezinsleven
9. Eisers voeren aan dat de afhankelijkheid van referente van haar ouders ten onrechte niet in hun voordeel is betrokken. Dat is in strijd met de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2024, r.o. 7.2 en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 december 2022¹ en 29 mei 2024². Volgens eisers heeft de minister juist gewezen op het restrictief toelatingsbeleid, wat in het nadeel van eisers is meegewogen, waarbij niet is onderkend dat er juist voor jongvolwassenen (begunstigend) beleid is gemaakt.
Verder weegt de minister in het nadeel van eisers dat zij op afstand contact (kunnen) houden met referente zoals zij tot nu toe hebben gedaan, maar dat zij op afstand contact onderhouden toont de afhankelijkheid tussen hen juist aan. Ook heeft de minister niet onderkend dat de reden dat referente niet meer samenwoont met eisers komt door een gedwongen scheiding (omdat zij moest vluchten). De minister had dit in hun voordeel moeten meewegen. Eisers verwijzen hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 december 2022, r.o. 4.3 en 5.2³.
Ook blijkt uit de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2024, r.o. 7.3, dat de medische situatie van de vader van referente ook van invloed is op de intensiteit van het familieleven en dat de minister dit moet betrekken in de belangenafweging. Eisers zien dit nog steeds (onvoldoende) terug. Dat de vader van referente grotendeels afhankelijk is van zijn echtgenote voor praktische zorg, zegt niets over de aard en intensiteit van de band tussen referente en haar vader. Volgens eisers maakt de minister gebruik van drogredenen, en zegt de minister niets over de invloed van de medische situatie van vader op zijn band met referente.
Eisers hebben de opmerking in de beroepsgronden dat de minister elementen heeft betrokken die enkel horen bij de beoordeling of sprake is van familie- en gezinsleven (en contra-indicaties daarvan), tijdens de zitting laten vallen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat referente valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat sprake is van familie- en gezinsleven. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de minister dan bij de belangenafweging in ieder geval de omstandigheden moet betrekken die ten grondslag liggen aan de conclusie dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is.⁴ Dat de minister in de belangenafweging dezelfde feiten en omstandigheden moet betrekken als in de beoordeling of familie- en gezinsleven bestaat, staat (echter) los van de vraag welk gewicht hij aan de belangen moet toekennen. De context en inhoudelijke beoordeling verschillen immers.⁵ Weliswaar impliceert de toepasselijkheid van het jongvolwassenenbeleid dat een vreemdeling of referent in enige mate afhankelijk is van zijn ouders, maar dat betekent niet dat aan die afhankelijkheid in de belangenafweging zonder meer een zodanig zwaar gewicht moet worden toegekend, dat alleen al daarom de belangenafweging, of op grond van artikel 8 van het EVRM in Nederland verblijf moet worden toegestaan om familie- en gezinsleven uit te kunnen oefenen, in het voordeel van betrokkenen zou moeten uitvallen. Er is sprake van twee beoordelingskaders waarbij de weging van de feiten kan verschillen. Dit brengt met zich dat
de minister in de belangenafweging ook rekening mag houden met bijvoorbeeld de tijd die is verstreken sinds betrokkenen niet meer met elkaar in gezinsverband samenleven en met de mate waarin de jongvolwassen vreemdeling of referent inmiddels zelfstandig functioneert.⁶
10.1.
Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister de afhankelijkheid tussen referente en haar ouders in het voordeel van eisers heeft betrokken. Op p. 5 staat immers: “Ik neem ook aan dat er een zekere mate van afhankelijkheid bestaat tussen u en uw familieleden, gelet op het feit dat u valt onder het beleid voor jongvolwassenen. Dit weeg ik mee in uw voordeel.” Dat de minister ook heeft gewezen op het restrictieve toelatingsbeleid, doet daar niet aan af en staat daar los van. De rechtbank zal op in overweging 16. en 16.1. ingaan op de verwijzing naar het restrictieve toelatingsbeleid.
10.2.
Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister ook andere feiten en omstandigheden heeft betrokken die ten grondslag liggen aan de conclusie dat het jongvolwassenbeleid op referente van toepassing is (zoals het met ouders in gezinsverband samenleven), en dat de minister heeft gekeken naar de aard en de intensiteit van het familie- en gezinsleven. Wat betreft het dagelijkse telefonisch contact van referente met haar familieleden mocht de minister opmerken dat referente dit ook vanuit Nederland kan voortzetten, en dat hieruit niet volgt dat het gezinsleven zodanig zwaarwegend is dat de belangenafweging in het voordeel van eisers moet uitvallen. Uit het bestreden besluit (p. 7) blijkt niet dat dit in het nadeel van eisers is meegewogen, zoals eisers stellen. Bovendien is de afhankelijkheid tussen referente en haar familieleden (meer in het algemeen) wel in het voordeel van eisers meegewogen. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 december 2022, r.o. 5.2 treft geen doel, omdat het daar ging om de vraag of sprake was van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verder blijkt uit het bestreden besluit (p. 8) dat de minister in het voordeel van eisers heeft meegewogen dat er een objectieve belemmering is om samen in Syrië te wonen. De minister mocht echter opmerken dat dit minder zwaar in het voordeel van eisers weegt, omdat zij gedurende meerdere jaren in Irak met elkaar in gezinsverband hebben verbleven. Eisers hebben geen concrete aanwijzingen aangevoerd waaruit blijkt dat zij niet meer rechtmatig in Irak zullen kunnen verblijven. In de uitspraak van 26 april 2024, r.o. 7.4, heeft de rechtbank ook overwogen dat referente niet noodgedwongen uit Irak is vertrokken. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 december 2022, r.o. 4.3, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het geen vergelijkbare zaak betreft. Wat betreft de medische situatie van de vader van referente overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2024, r.o. 7.3 blijkt dat de rechtbank van belang achtte dat de medische situatie van de vader enkel in het nadeel van referente was meegewogen gelet op de hoge zorgkosten die dit zou meebrengen. De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat de medische situatie ook op andere vlakken van invloed is, zoals op de intensiteit van het gezinsleven. In het bestreden besluit heeft de minister de medische situatie van de vader – in navolging van de uitspraak van de rechtbank – wel betrokken bij de beoordeling van de aard en de intensiteit van het gezinsleven met referente (p. 6 en 7). De minister mocht zich op het standpunt stellen dat de medische situatie van de vader niet tot het oordeel leidt dat de aard en de intensiteit van het gezinsleven zo zwaar weegt dat de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt. De minister mocht daarbij van belang vinden dat uit de verklaringen van referente blijkt dat haar moeder telkens de benodigde dagelijkse zorg voor haar vader heeft verleend, en dat niet is gebleken dat referente verantwoordelijk was voor de zorgtaken of dat haar zussen – indien nodig – de zorg niet op zich kunnen nemen. Hieruit blijkt dat de minister heeft gekeken in
hoeverre de medische situatie van de vader invloed heeft op zijn band met referente. Verder mocht de minister betrekken dat uit de verklaringen van referente blijkt dat zij in 2018 en 2020 meerdere maanden zonder haar ouders en zussen in Syrië heeft verbleven om examens af te leggen, en dat niet is gebleken dat referente tijdens haar verblijf in Nederland niet in staat is geweest zich verder te ontwikkelen of zelfstandig te functioneren. Dit duidt er niet op dat referente zodanig afhankelijk is van eisers dat de belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen.
Economisch belang van de Nederlandse staat
11. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen dat referente niet in staat zal zijn om de zorgkosten voor hen te dragen. Volgens eisers is dat in strijd met de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2024, r.o. 7.2. Verder heeft de minister door te verwachten dat de zussen van referente al werk hebben voor ze in Nederland arriveren, geen ‘fair balance’ gevonden. Eisers verwijzen daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 februari 2022, r.o. 4.5⁷.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 26 april 2024, r.o. 7.2, heeft de rechtbank overwogen dat de minister het economische belang van de Nederlandse staat anders had moeten wegen. Het feit dat referente beschouwd moet worden als jongvolwassene, betekent ook dat er een bepaalde mate van financiële afhankelijkheid is. Het viel daarom volgens de rechtbank niet in te zien waarom aan eisers was tegengeworpen dat referente niet (volledig) in haar eigen levensonderhoud voorziet. Om dezelfde reden kon niet worden tegengeworpen dat referente niet volledig in het levensonderhoud van haar familieleden zal kunnen voorzien wanneer zij naar Nederland komen.
12.1.
Uit het bestreden besluit (p. 4) blijkt dat de minister niet meer aan eisers tegenwerpt dat referente niet beschikt over een (zelfstandig) inkomen om de kosten van het levensonderhoud van haar familieleden te kunnen dragen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van 26 april 2024, r.o. 7.2, niet dat het economische belang van de Nederlandse staat in het geheel niet mag terugkomen in de belangenafweging. Dat het economische belang ook mag meewegen bij jongvolwassenen, volgt ook uit de jurisprudentie van de Afdeling.⁸ De minister heeft in het bestreden besluit (p. 4) toegelicht dat het economisch belang ook gaat over de faciliteiten die uit algemene middelen worden betaald, waaronder de gezondheidszorg. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister in het nadeel van eisers meewegen dat er, gelet op de verklaringen van referente over de medische situatie van haar vader en de tandheelkundige behandeling van haar moeder, een aanzienlijke kans bestaat dat de komst van de ouders hoge zorgkosten met zich mee zal brengen. De minister mocht ook opmerken dat de omstandigheid dat de zussen van referente universitaire diploma’s hebben, geen garantie is dat zij in Nederland werk zullen vinden, en dat eisers naar verwachting tenminste in de beginfase niet financieel zelfredzaam zullen zijn. De verklaringen van referente over de diploma’s van haar zussen hoefden daarom niet te leiden tot een andere weging van het economisch belang.
De uitkomst van de belangenafweging
13. Volgens eisers heeft de minister– in strijd met de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2024 – niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de aard en intensiteit van het familie- en gezinsleven heeft meegewogen in de belangenafweging: het is niet duidelijk hoe zwaar dit belang (en de verschillende omstandigheden die daarop zien) in het voordeel van eisers is gewogen.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel in het bestreden besluit niet bij elke omstandigheid is genoemd hoeveel gewicht hieraan wordt toegekend, is voldoende duidelijk hoe de belangen zijn gewogen. In de conclusie van de belangenafweging (p. 9) is toegelicht dat van doorslaggevend belang is dat het economisch belang van Nederland zwaar in het nadeel van eisers weegt, terwijl de punten in hun voordeel (het bestaan van gezinsleven en het bestaan van een objectieve belemmering) in dit geval een minder zwaar gewicht hebben.
Wat betreft het zwaar wegen van het economisch belang blijkt uit het bestreden besluit (p. 5) dat de minister van belang vindt dat er een aanzienlijke kans is dat de komst van de ouders van referente hoge zorgkosten met zich mee zal brengen. Wat betreft het minder gewicht toekennen aan het bestaan van gezinsleven blijkt uit p. 6 dat de minister onder andere van belang vindt dat niet is gebleken dat referente in de periode in Nederland niet in staat is geweest om zich zonder haar familieleden te ontwikkelen of te functioneren, en dat
uit haar verklaringen blijkt dat zij ook eerder in 2018 en 2020 periodes gescheiden van haar familieleden heeft geleefd, in verband met examens. Wat betreft het minder gewicht toekennen aan het bestaan van een objectieve belemmering is op p. 8 toegelicht dat referente geen concrete aanwijzingen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat haar familieleden niet meer (rechtmatig) in Irak zullen kunnen verblijven. De rechtbank volgt eisers dus niet in hun betoog dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de aard en intensiteit van het familie- en gezinsleven heeft meegewogen in de belangenafweging.
Restrictief toelatingsbeleid
15. Eisers voeren aan dat de minister het restrictief toelatingsbeleid ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen. Eisers verwijzen daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 25 juni 2024, r.o. 4.1 en r.o. 5⁹.
16. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit (p. 4) staat dat het restrictief toelatingsbeleid in het nadeel van eisers meeweegt. Daarbij is opgemerkt: “Er is voor gekozen om geen toelatingsbeleid te maken voor ouders en meerderjarige kinderen en ook niet voor de broers of zussen van meerderjarigen”. De rechtbank kan deze formulering niet volgen. Er is immers wél beleid gemaakt voor jongvolwassenen, waar referente onder valt. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek.
16.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit motiveringsgebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het restrictief toelatingsbeleid kan geen rol spelen bij de vraag of sprake is van familie- en gezinsleven. In het geval van eisers is ook aangenomen dat hiervan sprake is, omdat referente valt onder het jongvolwassenbeleid. Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het restrictief toelatingsbeleid van de Nederlandse staat wel een rol mag spelen in de belangenafweging, en daarbij in het nadeel van de vreemdeling mag worden betrokken.10 De gemachtigde van de minister heeft hier op de zitting ook op gewezen. Het restrictief toelatingsbeleid mocht dus in het bestreden besluit op die manier in het nadeel van eisers meegewogen worden. De rechtbank merkt ook op dat in het bestreden besluit (p. 9) bij de conclusie van de belangenafweging uitsluitend het economisch belang van de Nederlandse staat is genoemd. Het is daarom niet aannemelijk dat eisers door de verkeerde uitleg van “restrictief toelatingsbeleid” in het bestreden besluit zijn benadeeld.
Banden met Nederland, het land van herkomst en Irak
17. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte heeft opgemerkt dat zij zwakke banden hebben met Nederland en sterkere banden met hun land van herkomst en Irak, en dat dit in hun nadeel weegt. Eisers zijn Syrië ontvlucht, in Irak leven zij in onzekerheid en zij en referente hebben juist banden opgebouwd met Nederland, wat in hun voordeel moet wegen.
18. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat de banden met Nederland, het land van herkomst en Irak zijn meegewogen, omdat dit wordt genoemd in de Werkinstructie (WI) 2020/16 “Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM”. Uit par. 7.5 t/m 7.7 van de WI blijkt dat de binding met het land van herkomst, een ander land en met Nederland relevant is bij de vraag of het gezinsleven elders kan worden uitgeoefend. In het geval van referente wordt niet van haar verwacht dat zij Nederland verlaat (zij heeft hier immers een asielvergunning). Bovendien zouden verschillende omstandigheden dan juist in het voordeel van referente moeten wegen, zoals de banden die zij in Nederland heeft opgebouwd. Het is daarom niet inzichtelijk waarom de banden met Nederland, het land van herkomst en Irak in het nadeel van eisers zijn meegewogen. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank bespreekt onder overweging 21. welke gevolgen dit heeft.
Paspoorten
19. Eisers voeren aan dat niet in hun nadeel mocht meegewogen worden dat zij geen geldig reisdocument hebben. De moeder en zus van referente hebben inmiddels wel een geldig paspoort, en de rest van de familie is bezig met hun paspoort verlengen.
20. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De minister heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat sprake is van een ex tunc toetsing en dat er ten tijde van het bestreden besluit nog geen geldige paspoorten waren van de moeder en de zus van referente.

Conclusie en gevolgen

21. Gelet op wat in overweging 18. is overwogen, is het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit omdat de gemachtigde van de minister tijdens de zitting heeft toegelicht dat alleen voor de volledigheid is ingegaan op de banden met Nederland, Syrië en Irak. Uit de conclusie van de belangenafweging in het bestreden besluit (p. 9) blijkt dat de belangenafweging in het nadeel van eisers is uitgevallen, omdat het economisch belang zwaar in hun nadeel weegt en de punten in hun voordeel minder zwaar gewicht hebben. Gelet op wat hiervoor over de aard en intensiteit van het gezinsleven en het economisch belang is overwogen, kan de rechtbank deze conclusie volgen. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag van eisers in stand blijft.
21.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 1 juli 2024;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
4 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145, r.o. 10.
5 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449, r.o. 3.3.
6 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449, r.o. 3.4.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4912,
r.o. 8.
10 Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449, r.o. 4.2, en
18 juli 2025
3 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2491, r.o. 3.5.

Documentcode: [documentcode]