12.1.Uit het bestreden besluit (p. 4) blijkt dat de minister niet meer aan eisers tegenwerpt dat referente niet beschikt over een (zelfstandig) inkomen om de kosten van het levensonderhoud van haar familieleden te kunnen dragen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van 26 april 2024, r.o. 7.2, niet dat het economische belang van de Nederlandse staat in het geheel niet mag terugkomen in de belangenafweging. Dat het economische belang ook mag meewegen bij jongvolwassenen, volgt ook uit de jurisprudentie van de Afdeling.⁸ De minister heeft in het bestreden besluit (p. 4) toegelicht dat het economisch belang ook gaat over de faciliteiten die uit algemene middelen worden betaald, waaronder de gezondheidszorg. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister in het nadeel van eisers meewegen dat er, gelet op de verklaringen van referente over de medische situatie van haar vader en de tandheelkundige behandeling van haar moeder, een aanzienlijke kans bestaat dat de komst van de ouders hoge zorgkosten met zich mee zal brengen. De minister mocht ook opmerken dat de omstandigheid dat de zussen van referente universitaire diploma’s hebben, geen garantie is dat zij in Nederland werk zullen vinden, en dat eisers naar verwachting tenminste in de beginfase niet financieel zelfredzaam zullen zijn. De verklaringen van referente over de diploma’s van haar zussen hoefden daarom niet te leiden tot een andere weging van het economisch belang.
De uitkomst van de belangenafweging
13. Volgens eisers heeft de minister– in strijd met de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2024 – niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de aard en intensiteit van het familie- en gezinsleven heeft meegewogen in de belangenafweging: het is niet duidelijk hoe zwaar dit belang (en de verschillende omstandigheden die daarop zien) in het voordeel van eisers is gewogen.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel in het bestreden besluit niet bij elke omstandigheid is genoemd hoeveel gewicht hieraan wordt toegekend, is voldoende duidelijk hoe de belangen zijn gewogen. In de conclusie van de belangenafweging (p. 9) is toegelicht dat van doorslaggevend belang is dat het economisch belang van Nederland zwaar in het nadeel van eisers weegt, terwijl de punten in hun voordeel (het bestaan van gezinsleven en het bestaan van een objectieve belemmering) in dit geval een minder zwaar gewicht hebben.
Wat betreft het zwaar wegen van het economisch belang blijkt uit het bestreden besluit (p. 5) dat de minister van belang vindt dat er een aanzienlijke kans is dat de komst van de ouders van referente hoge zorgkosten met zich mee zal brengen. Wat betreft het minder gewicht toekennen aan het bestaan van gezinsleven blijkt uit p. 6 dat de minister onder andere van belang vindt dat niet is gebleken dat referente in de periode in Nederland niet in staat is geweest om zich zonder haar familieleden te ontwikkelen of te functioneren, en dat
uit haar verklaringen blijkt dat zij ook eerder in 2018 en 2020 periodes gescheiden van haar familieleden heeft geleefd, in verband met examens. Wat betreft het minder gewicht toekennen aan het bestaan van een objectieve belemmering is op p. 8 toegelicht dat referente geen concrete aanwijzingen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat haar familieleden niet meer (rechtmatig) in Irak zullen kunnen verblijven. De rechtbank volgt eisers dus niet in hun betoog dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de aard en intensiteit van het familie- en gezinsleven heeft meegewogen in de belangenafweging.
Restrictief toelatingsbeleid
15. Eisers voeren aan dat de minister het restrictief toelatingsbeleid ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen. Eisers verwijzen daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 25 juni 2024, r.o. 4.1 en r.o. 5⁹.
16. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit (p. 4) staat dat het restrictief toelatingsbeleid in het nadeel van eisers meeweegt. Daarbij is opgemerkt: “Er is voor gekozen om geen toelatingsbeleid te maken voor ouders en meerderjarige kinderen en ook niet voor de broers of zussen van meerderjarigen”. De rechtbank kan deze formulering niet volgen. Er is immers wél beleid gemaakt voor jongvolwassenen, waar referente onder valt. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek.