ECLI:NL:RBDHA:2025:20866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
11451442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatig handelen door Dexia in relatie tot vergunningplichtige advisering

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter in de Rechtbank Den Haag, stond de Afnemer centraal, die samen met de medecontractant effectenleaseovereenkomsten had afgesloten met Dexia via een tussenpersoon. De Afnemer en medecontractant leenden geld van Dexia om aandelen te kopen, maar bij verkoop van de aandelen bleek de waarde zo laag dat zij verlies hadden geleden. De Afnemer, die als executeur van de medecontractant optrad, vorderde schadevergoeding van Dexia, stellende dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan met een tussenpersoon die niet over de benodigde vergunning beschikte. De kantonrechter oordeelde dat Dexia aansprakelijk was voor de door de Afnemer geleden schade, omdat zij had nagelaten de vergunningplicht van de tussenpersoon te verifiëren. De rechter wees de vorderingen van de Afnemer toe, inclusief de schadevergoeding van € 4.453,13, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter benadrukte dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van de vergunningplicht van de tussenpersoon. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de aansprakelijkheid van financiële instellingen in gevallen van onrechtmatige advisering door tussenpersonen zonder vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
AR/c
Zaak-/rolnr.: 11451442 EL EXPL 24-16
15 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[afnemer] ,te dezen handelende voor zichzelf en ten behoeve van de gemeenschap, in haar hoedanigheid van wettelijke erfgenaam van
[medecontractant](hierna: medecontractant),
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het (voorwaardelijke) incident,
hierna te noemen: Afnemer,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het (voorwaardelijke) incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.Kern van de zaak

1.1.
Afnemer en medecontractant hebben via een tussenpersoon een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. Afnemer en medecontractant leenden geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. Afnemer en medecontractant betaalden met name rente (inleg), per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht aan Afnemer en medecontractant en moesten zij het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zo laag dat Afnemer en medecontractant verlies hebben geleden. Uit een verklaring van erfrecht blijkt dat Afnemer beschikkingsbevoegd om als executeur namens de nalatenschap van medecontractant te handelen. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door Afnemer (en medecontractant) geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door Afnemer geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 december 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, tevens houdende (voorwaardelijke) incidentele vordering ex artikel 195 Rv van de zijde van Dexia;
  • de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, tevens houdende conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van de zijde van Afnemer;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van de zijde van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie van de zijde van Afnemer;
  • de in het geding gebrachte producties.
2.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
Afnemer heeft samen met medecontractant twee leaseovereenkomsten ondertekend met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia, waarop Afnemer en medecontractant als lessees stonden vermeld. Afnemer en medecontractant waren bij leven in gemeenschap van goederen getrouwd.
3.2.
Afnemer en medecontractant hebben de volgende overeenkomsten ondertekend:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[nummer 1]
08-05-2000
Capital Effect
240 mnd
€ 11.090,40
[nummer 2]
08-05-2000
Capital Effect
240 mnd
€ 11.090,40
3.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
Onbekend
- € 18,29
Verrekend met dividendopbrengsten
Onbekend
- € 18,29
Verrekend met dividendopbrengsten
3.4.
Volgens opgave van Dexia hebben Afnemer en medecontractant op grond van de overeenkomsten in totaal een bedrag van € 6.608,03 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave hebben Afnemer en medecontractant een bedrag van € 1.422,08 aan dividenden ontvangen en een bedrag van € 732,82 aan fiscaal voordeel genoten. Bij het einde van de overeenkomst heeft Dexia de onderliggende effecten aan Afnemer en medecontractant geleverd, waarbij de restschuld van € 36,58 is verrekend met dividendopbrengsten.
3.5.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 23 maart 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is daarbij het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in het incident
4.1.
Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versies van de ondertekende overeenkomsten aan Afnemer te verstrekken;
in conventie in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al hetgeen Afnemer en medecontractant aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident, voorwaardelijk:
 Afnemer ex artikel 195 Rv zal veroordelen het intakeformulier waar de door de
gemachtigde van Afnemer namens Afnemer in deze procedure ingenomen
feitelijke stellingen aan zijn ontleend aan Dexia te verstrekken,
in reconventie in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
5.
De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen decennia zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Recent is daar een aantal uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bijgekomen. [2] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van nietigheid of vernietigbaarheid krachtens
de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
tussenpersoon
5.4.
Afnemer en medecontractant hebben de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Pensioen Partners. Tussen partijen is niet in geschil dat deze tussenpersoon niet beschikte over een voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 Nadere regeling toezicht effectenverkeer (NR) 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer, ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.5.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2004 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.6.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Medecontractant werd door Pensioen Partners (ongevraagd) telefonisch benaderd. De medewerker van Pensioen Partners stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [afnemer] en medecontractant door te nemen met een financieel adviseur van Pensioen Partners. [afnemer] en medecontractant hebben hiermee ingestemd.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Pensioen Partners, de heer [naam] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [afnemer] . Zo is met de adviseur gesproken over de werksituatie, gezinssituatie en pensioensituatie van [afnemer] en medecontractant. Zo is gesproken over het gegeven dat [afnemer] en medecontractant een samengesteld gezin vormden met vier zoons, waarvan twee van [afnemer] waren en twee van medecontractant. Ook kwam ter sprake dat [afnemer] destijds werkzaam was in de psychiatrie en medecontractant ruim 15 jaar uitkeringsgerechtigde was van de WAO. Het was dan ook de wens van [afnemer] en medecontractant om vermogen op te bouwen ter aanvulling van het pensioen. De adviseur gaf aan dat hi hier geschikte producten voor kon adviseren om deze doelstelling te bereiken.
De adviseur adviseerde [afnemer] en medecontractant om twee Capital Effect overeenkomsten product van Bank Laboucere af te sluiten met ieder een maandbetaling van ongeveer NLG 100,- per overeenkomst. De adviseur stelde het maandbedrag vast en adviseerde [afnemer] om dit bedrag maandelijks te voldoen vanuit haar salaris. volgens de adviseur zouden [afnemer] en medecontractant op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [afnemer] en medecontractant het pensioen konden aanvullen. Eveneens gaf de adviseur aan dat [afnemer] wegens de aanzienlijke vermogensopbouw eventueel eerder zou kunnen stoppen met werken.
De adviseur ondersteunde zijn advies aan de hand van een prognose en een cashflow voorbeeld die enkel positieve rendementen vertoonden. Het maandbedrag, welke was ingevuld in het prognose- en cashflow voorbeeld komt overeen met het maandbedrag ingelegde maandbedrag.
(…)
De adviseur heeft [afnemer] en medecontractant niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [afnemer] en medecontractant op deze risico’s gewezen waren hadden zij de Capital Effect overeenkomsten nooit afgesloten.”
5.7.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • kopieën van de overeenkomsten van 8 mei 2000, voorzien van de tekst “
  • een prognosevoorbeeld getiteld
  • een stuk getiteld “
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten van Pensioen Partners:
  • een schermafbeelding van de toenmalige website van Pensioen Partners, waarop onder andere te lezen is:
bezwaren van Dexia tegen eerdere uitspraken
5.8.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van Afnemer op zijn woord wordt geloofd, terwijl er juist door het feit dat er extreem veel tijd is verstreken tussen het afsluiten van de overeenkomst en het moment dat Afnemer zich erop heeft beroepen dat zij is geadviseerd door de tussenpersoon, alle aanleiding is om behoedzaam met de verklaring van Afnemer om te gaan;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en;
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.9.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals Afnemer onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in haar geval heeft Afnemer, tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia betwist dat de tussenpersoon met Afnemer over haar financiële situatie heeft gesproken. Zij wijst erop dat Afnemer zelf stelt dat er geen onderzoek is gedaan naar haar financiële situatie. Hierbij ziet Dexia echter over het hoofd dat dit verwijt met betrekking tot het gebrekkige onderzoek is gericht tot Dexia. Uit het relaas van Afnemer volgt dat de tussenpersoon wel heeft geïnformeerd naar de financiële situatie van haar en medecontractant en hun wensen voor de toekomst heeft besproken. Daarnaast betoogt Dexia dat Afnemer op de hoogte was dat er belegd werd met geleend geld, omdat zij de prognosevoorbeelden had gezien, maar hierin gaat de kantonrechter niet mee. Uit het feit dat Afnemer deze voorbeelden te zien gekregen heeft, volgt niet automatisch dat zij is voorgelicht over de constructie van de leaseovereenkomsten en dat zij heeft begrepen wat hiervan de risico’s waren. Voor het overige heeft Dexia de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia kan, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet volstaan met een betwisting in algemene termen. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van Afnemer dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Dat betekent dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Verder wordt overwogen dat, omdat de gemachtigde van Afnemer in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, dit niet zonder meer betekent dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon en er voor haar geen aanleiding was eerder onderzoek te doen omdat Afnemer pas zeer laat een beroep heeft gedaan op advisering, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals Afnemer en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent, betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat de onmogelijkheid haar betwisting met feiten te onderbouwen voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia
5.10.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt echter dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [6] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken; dit moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. Dexia had behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu Afnemer voldoende heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene, naar buiten toe gerichte publicaties (zoals de website en de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
aansprakelijkheid Dexia5.11. Nu Dexia, ondanks het voorgaande, toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer in conventie5.12. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht, maar Afnemer ook persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
5.13.
De door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de Afnemer en medecontractant betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld, een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en Hoge Raad 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 4.453,13. Omdat Dexia die berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
5.14.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden zijn verricht dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Afnemer
5.16.
Afnemer verzoekt Dexia op te dragen om afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld, terwijl Afnemer zelf bij de dagvaarding kopieën van de ondertekende overeenkomsten heeft overgelegd. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.
de voorwaardelijke incidentele vordering van Dexia
5.17.
Dexia vordert, voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat Dexia de stellingen van Afnemer niet voldoende concreet heeft betwist, dat Afnemer wordt veroordeeld (inzage in of een afschift van) het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken.
Nu uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de voorwaarde waaronder de incidentele vordering is ingesteld, zal de kantonrechter hierop beslissen.
5.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan Dexia geen inzage van het intakeformulier verlangen. In het derde lid van artikel 843a (oud) Rv was, kort gezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betrof dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en was het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid was toevertrouwd. Er was dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. In het nieuwe artikel 194 Rv is in het tweede lid onder a bepaald dat iemand met verschoningsrecht niet aan het verzoek tot het geven van inzage of een afschrift hoeft te voldoen. Er is dus aanleiding om op basis van dit nieuwe artikel dezelfde uitgangspunten te hanteren zoals die golden onder de oude bepaling.
Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan – voor zover Afnemer althans zijn gemachtigde nog in het bezit is van het intakeformulier – daarvan geen inzage worden verlangd, omdat gewichtige redenen als bedoeld in het tweede lid onder a van artikel 194 Rv (voorheen het vierde lid van artikel 843a Rv) zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient echter onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan.
Dat betekent dat de kantonrechter dat de vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.20.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.21.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie, worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
5.22.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
in het incident van Afnemer
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in het incident van Dexia
6.3.
wijst de vordering van Dexia af;
6.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten, aan de zijde van Afnemer tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie in de hoofdzaak
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl Dexia behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht, maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
6.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
6.7.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 4.453,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag van de door Afnemer gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling;
6.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van Afnemer begroot op € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
6.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie in de hoofdzaak
6.12.
wijst de vorderingen af;
6.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2025:1317.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.