ECLI:NL:RBDHA:2025:21517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
NL25.53536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke vreemdelingenrecht

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die onder een maatregel van bewaring valt, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die op 26 mei 2025 was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder al meerdere uitspraken gedaan in deze zaak, waarbij de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring is getoetst. De eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt, aangezien de aanvraag om een laissez-passer nog steeds loopt en de minister voldoende stappen heeft ondernomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de minister geen schadevergoeding hoeft te betalen aan de eiser. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 26 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste
beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 11 juli 2025. [1] Op het tweede beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 25 augustus 2025. [2] Op het derde beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 3 september 2025. [3] Op het vierde beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 30 september 2025. [4]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op
gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 7 november 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [5]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Uit de uitspraak van 30 september 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 24 september 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting en werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De aanvraag om een laissez-passer dateert van 28 mei 2025. Dat is ruim vijf maanden geleden. Eiser is bovendien schriftelijk gepresenteerd zonder dat zijn nationaliteit dan wel identiteit is vastgesteld. Er is ook geen datum om eiser in persoon te presenteren. Nu na ruim vijf maanden de identiteit en nationaliteit van eiser niet is vastgesteld, is het aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd geen zicht is op uitzetting. Gelet op de duur van de maatregel en het onderzoek naar afgifte van een laissez-passer lag het verder op de weg van de minister om in deze zaak extra aandacht te vragen. Een rappel op 16 oktober via de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) is niet voldoende, net als het enkel algemeen rappelleren en vertrekgesprekken voeren met eiser. Het is nu aan de minister om aan te geven binnen welke termijn eiser kan worden uitgezet.
3.1.
In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [6] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit inmiddels anders is. Uit het voortgangsrapport volgt dat de aanvraag om een laissez-passer op 2 juni 2025 is verzonden aan de Algerijnse vertegenwoordiging. Het enkele tijdsverloop sindsdien is onvoldoende voor de conclusie dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. Daarbij is van belang dat de aanvraag om een laissez-passer nog steeds loopt en dat op eiser de verplichting rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Daarvan is niet gebleken nu eiser niet is verschenen bij de op 24 juli 2025 geplande presentatie in persoon. Ook heeft hij, volgens het vertrekgesprek van 15 oktober 2025, aangegeven dat hij zelf niets zal ondernemen om zijn terugkeer mogelijk te maken. In die zin is hij ook zelf verantwoordelijk voor de langere duur van het traject.
3.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister nog steeds voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op 16 september 2025 de afdeling DIA extra gerappelleerd, heeft eerder een presentatie in persoon gepland waarop eiser niet is verschenen en heeft eiser vervolgens schriftelijk gepresenteerd. Verder heeft de minister op 25 september en op 16 oktober 2025 nog schriftelijk gerappelleerd en heeft hij op 15 oktober 2025 nog een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de minister nu opnieuw bij de Algerijnse vertegenwoordiging om extra aandacht heeft moeten vragen voor de zaak van eiser of eiser nu al opnieuw in persoon had moeten presenteren. Ook hoefde de minister niet aan te geven binnen welke termijn eiser zal worden uitgezet. Daarbij is van belang dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Algerijnse autoriteiten en dat, zoals onder 3.1 is overwogen, ook niet is gebleken dat eiser zijn actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting verleent. De beroepsgronden slagen daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet (langer) is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10051.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 25 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16004.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16524.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 30 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17993.
5.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
6.ABRvS van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en ABRvS van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.