ECLI:NL:RBDHA:2025:21720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
NL25.53612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en inspanningsverplichting in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 november 2025, wordt de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring van een vreemdeling beoordeeld. De eiser, die op 2 november 2025 in bewaring is gesteld, betwist dat de termijn van ophouding is overschreden. De rechtbank concludeert dat de minister van Asiel en Migratie zijn inspanningsverplichting heeft geschonden door geen uitzettingshandelingen te verrichten tijdens de strafrechtelijke detentie van de eiser. Ondanks deze schending oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De rechtbank wijst erop dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht en eerdere overtredingen van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, maar veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, omdat er een gebrek in het voortraject is vastgesteld. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de termijn van ophouding verstreken?
1. Eiser voert aan dat de termijn van ophouding is overschreden. Eiser is namelijk op 2 november 2025 om 09.00 uur overgenomen en opgehouden aansluitend op strafrechtelijke detentie. De inbewaringstelling is ondertekend en opgelegd op 2 november 2025 om 15:33 uur. Hierdoor heeft de ophouding 33 minuten te lang geduurd. Door dit gebrek is de bewaring onrechtmatig.
1.1.
De minister stelt dat de maatregel daadwerkelijk is opgelegd op 2 november 2025 om 14:54 uur, zoals expliciet in de maatregel is vermeld. Zoals blijkt uit de maatregel van bewaring was er een storing in de onderteken app, daarom is het tijdstip van tekenen verlaat omdat deze in het systeem bleef hangen. De termijn van ophouding van zes uren is niet overschreden.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat de termijn van ophouding eindigde om 15.00 uur en dat de maatregel vanwege een storing niet tijdig kon worden ondertekend. Deze storing komt voor risico van de minister. [1] Eiser is daarom opgehouden voor 33 minuten zonder wettelijke grondslag. Dit leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de maatregel, aangezien er nog ruimte is voor een belangenafweging. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de vertraagde uitreiking van de maatregel onbetwist het gevolg is geweest van een technische storing en dat de overschrijding van de ophoudingsduur beperkt is, namelijk 33 minuten. Verder heeft het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling plaatsgevonden binnen de voorgeschreven termijn van ophouding, namelijk om 13:50 uur. [2] Gelet op de gronden voor de inbewaringstelling en de omstandigheid dat eiser naar Nederland is teruggekeerd zonder dat hij hier rechtmatig verblijf heeft, staan de met de bewaring gediende belangen daarom in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [3] De belangenafweging valt dan ook uit in het voordeel van de minister.
Heeft de minister voldaan aan zijn inspanningsverplichting en heeft hij voortvarend gehandeld?
2. Eiser voert aan dat de minister zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. Eiser is namelijk overgenomen vanuit strafrechtelijke detentie. Gedurende de strafrechtelijke detentie van een maand zijn er geen uitzettingshandelingen verricht. Daarom is er ook niet voortvarend gehandeld.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Eiser heeft voorafgaand aan de maatregel van bewaring vanaf 4 oktober 2025 tot en met 2 november 2025 in strafrechtelijke detentie doorgebracht. De minister had gedurende de strafrechtelijke detentie een inspanningsverplichting. Volgens paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is namelijk het uitgangspunt dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat personen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring moeten worden gesteld. De rechtbank is het met eiser eens dat de minister gedurende eisers strafrechtelijke detentie uitzettingshandelingen had kunnen en moeten verrichten. Nu de minister dit niet heeft gedaan, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank zijn inspanningsverplichting geschonden. De minister heeft op de zitting erkend dat de inspanningsverplichting is geschonden, aangezien er geen uitzettingshandelingen zijn verricht gedurende eisers strafrechtelijke detentie. Door de schending van de inspanningsverplichting is er sprake is van een gebrek. Dit gebrek maakt niet dat de bewaring onrechtmatig is, aangezien er nog ruimte is voor een belangenafweging. [4]
2.2.
In dit geval valt de belangenafweging uit in het voordeel van de minister. Daarbij is opnieuw van belang dat er voldoende gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een onttrekkingsrisico. Verder weegt mee dat eiser eerder in bewaring is gesteld en is uitgezet naar Georgië. Desondanks is eiser binnen een maand teruggekeerd naar Nederland door een andere achternaam te gebruiken. Ook wordt meegenomen dat de minister wel voortvarend heeft gehandeld vanaf de oplegging van de maatregel. Uit vaste rechtspraak volgt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [5] De minister heeft uitzettingshandelingen verricht op de derde en vierde dag van de inbewaringstelling. Zo heeft de minister op 4 november 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 5 november 2025 een laissez-passer aanvraag gedaan bij de Georgische autoriteiten.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser heeft enkel de lichte gronden 4c en 4d betwist. De onbetwiste zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d en de onbetwiste lichte grond 4a kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [6] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de lichte gronden 4c en 4d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig.
5.1.
Omdat de rechtbank een gebrek in het voortraject heeft geconstateerd, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 22 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1920.
2.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3663, onder 3.1.
3.ABRvS 22 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2035.
4.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 23 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1548, ABRvS 17 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:764 en ABRvS 9 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2039.
5.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270; ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Vergelijk HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (Adrar) en HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C, B en X).