ECLI:NL:RBDHA:2025:22362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
NL24.5966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinsleden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de familierechtelijke band en een negatieve belangenafweging. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het bestreden besluit niet standhoudt, omdat er wel degelijk sprake is van beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen en stelt een termijn van zes weken in.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.5966
[V-Nummers]

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1992, eiseres,

[eiseres 2], geboren op [geboortedatum 2] 1996, eiseres,
[eiser] ,geboren op [geboortedatum 3] 1997, eiser,
allen van Afghaanse nationaliteit,
hierna samen: eisers
(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister,
(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] ’ (referente).
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 januari 2024 afgewezen. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat de familierechtelijke band niet is aangetoond, geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die leiden tot beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Referente is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Hosseini in de taal Dari. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eisers, de beroepsgronden.

Waar deze zaak over gaat

3. Op 1 juli 2022 heeft referente een aanvraag ingediend voor een mvv voor haar moeder, broer en zussen (eisers). Op 12 augustus 2025 hebben eisers laten weten dat de moeder van referente, [naam 1] , is overleden.
3.1.
Eisers beogen verblijf bij hun zus (referente) die is geboren op [geboortedatum 4] 1991. Het gezin is in 1992 of 1993 naar Pakistan gevlucht en verbleef daar tot 2011. De vader van eisers en referente is in 2007 overleden. De moeder van eisers en referente heeft in 2019 een verkeersongeluk gehad, waardoor zij verlamd is geraakt. Eisers hebben samen voor haar gezorgd, tot zij in 2025 is overleden. Referente tot aan haar vertrek naar Nederland. [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiser] hebben tot hun respectievelijk 29ste, 25ste en 24ste levensjaar samen met referente gewoond. Referente was 30 jaar toen zij gescheiden werd van haar familie vanwege haar vlucht. Zij werkte in Afghanistan voor het Nederlandse Oxfam Novib en voor verschillende andere ngo’s [3] op humanitair gebied. Zij is om die reden na de machtsovername van de Taliban naar Nederland overgebracht.
De structuur van deze uitspraak
4. De rechtbank gaat als eerste in op de vraag of de familierechtelijke relatie is aangetoond. Daarna bespreekt de rechtbank het beoordelingskader van artikel 8 van het EVRM en de bijkomende elementen van afhankelijkheid. Tot slot gaat de rechtbank in op de belangenafweging.
De familierechtelijke relatie
De standpunten van partijen
5. Eisers voeren aan dat zij de familierechtelijke relatie met referente hebben aangetoond door het overleggen van de vertalingen van de tazkera’s. De naam van de vader ( [naam 2] ) en grootvader ( [naam 3] ) van referente en eisers komen overeen. Ook de nummers op de tazkera’s van de vader en grootvader komen overeen. De minister heeft de identiteit van eisers aannemelijk geacht op grond van de overgelegde kopieën van de tazkera’s. Het is daarom onduidelijk waarom aan dezelfde kopieën maar beperkte bewijswaarde wordt gehecht in het kader van de familierechtelijke relatie. Subsidiair stellen eisers dat de minister ten onrechte geen nader onderzoek aanbiedt in de zin van een DNA-onderzoek en/of een identificerend gehoor, omdat er geen sprake zou zijn van beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Op de overgelegde paspoorten staan enkel de identiteitsgegevens van de houder en geen familierechtelijke gegevens. Op de kopieën van de tazkera’s staat enkel de naam genoemd van de vader en de grootvader, waarmee de familierechtelijke relatie eveneens niet aannemelijk is gemaakt. Nu de tazkera’s kopieën betreffen, kan hier beperkte bewijswaarde aan worden gehecht. Eisers krijgen gelet op hun inspanningen het voordeel van de twijfel. De minister stelt zich op het standpunt dat hij geen DNA-onderzoek hoefde aan te bieden, nu dit de uitkomst van het besluit niet anders kan maken.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder geaccepteerde kopieën van de tazkera’s volgt dat referent, haar broer en zussen allemaal dezelfde vader en grootvader hebben. Het is de rechtbank bekend dat het aantonen van de familierechtelijke relatie lastig is voor Afghaanse gezinnen, nu enkel de vaderlijke afstamming staat genoemd op de tazkera. De stelling van de minister dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond omdat de gegevens van de moeder ontbreken, wordt niet gevolgd. Uit de omstandigheid dat eisers dezelfde vaderlijke afstamming hebben, is af te leiden dat zij dezelfde vader hebben en dus in ieder geval halfbroers en -zussen en daarmee familie van elkaar zijn. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat in de gehoren en de stukken geen enkele aanwijzing is te vinden dat zij niet dezelfde moeder zouden hebben. Gelet daarop heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de familierechtelijke relatie door middel van de overgelegde tazkera’s niet is aangetoond.
Het beoordelingskader van artikel 8 van het EVRM
De standpunten van partijen
7. Eisers stellen dat in het bestreden besluit een te strenge toets wordt gehanteerd door voor de vraag of sprake is van beschermingswaardig gezinsleven te beoordelen of eisers zich zonder referent staande kunnen houden dan wel zelfstandig kunnen functioneren. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 juli 2023. [4]
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eisers op zichzelf terecht stellen dat exclusieve afhankelijkheid geen vereiste is, maar het is wel een zwaarwegend element binnen de toetsing. Daarbij toets de bestuursrechter ex tunc en terughoudend de beoordeling van de minister van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hierbij verwijst de minister naar uitspraken van de Afdeling [5] van 20 november 2024 [6] en 18 juli 2025 [7] .
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag die voorligt is of tussen referente en haar meerderjarige gezinsleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (‘further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties). Volgens het EHRM [8] kan alleen in dat geval worden gesproken van beschermingswaardig gezinsleven tussen meerderjarigen. [9]
8.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele band, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden [10] . Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de gezinsleden hebben samengewoond [11] , de mate van financiële afhankelijkheid [12] , de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden [13] , de banden met het land van herkomst [14] en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin [15] .
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd door te beoordelen of eisers in staat zijn zonder referente zelfstandig te functioneren. Uit de hierboven genoemde jurisprudentie van het EHRM volgt dat moet worden beoordeeld of er sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele band, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Door de toetsing te beperken tot de vraag of eisers zonder referente in staat zijn zelfstandig te functioneren, werpt de minister naar het oordeel van de rechtbank een te hoge lat op die niet uit de rechtspraak van het EHRM volgt. De minister heeft ook in het verweerschrift erkend dat het niet vereist is dat eisers zonder referente niet in staat moeten zijn om zelfstandig te functioneren.
9. De rechtbank toetst vervolgens de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie – anders dan de Afdeling – vol. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2025 [16] en 23 juli 2025 [17] en legt hieronder (nogmaals) uit waar zij deze volle toetsing op baseert.
9.1.
De Afdeling heeft zich in de uitspraak van 27 maart 2024 [18] uitgelaten over de intensiteit van de rechterlijke toets bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties’. Daarin heeft de Afdeling als volgt overwogen:
“5.3. (…) De bestuursrechter moet het onderzoek van de staatssecretaris naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de staatssecretaris gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft de staatssecretaris beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.”
De rechtbank maakt hieruit op dat bij de weging of alle elementen samen leiden tot ‘more than the normal emotional ties’ – en dus bij de vraag of er tussen de betreffende volwassen gezinsleden beschermingswaardig gezinsleven bestaat – de minister volgens de Afdeling beoordelingsruimte heeft. De uitkomst van die weging moet de rechter daarom enigszins terughoudend toetsen. Dit betekent volgens de Afdeling dat de rechter het standpunt van de minister dat er geen beschermingswaardig gezinsleven is tussen de volwassen gezinsleden, enigszins terughoudend moet toetsen.
9.2.
De rechtbank ziet dit anders. Naar het oordeel van de rechtbank moet de nationale rechter het standpunt van de minister over de vraag of er sprake is van beschermingswaardig gezinsleven – ook als het gaat om gezinsleven tussen volwassenen – vol toetsen. De eerste reden hiervoor is dat het EHRM zelf vol toetst of sprake is van gezinsleven. Dit is een vraag van feitelijke aard die het EHRM beantwoordt door te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden [19] . Nu het EHRM zelf de vraag of sprake is van gezinsleven vol toetst, moet de nationale rechter ook een volle toets toepassen. Bescherming van mensenrechten moet immers allereerst op nationaal niveau plaatsvinden; het klachtrecht bij het EHRM is subsidiair van aard [20] . Als de nationale rechter de vraag of er sprake is van gezinsleven minder indringend toetst dan het EHRM, kan in principe iedere burger naar het EHRM stappen met de klacht dat er door de beperktere rechterlijke toetsingsintensiteit geen effectief nationaal rechtsmiddel is geweest. Het EHRM verliest dan zijn subsidiaire karakter.
9.3.
De tweede reden voor een volle toets leidt de rechtbank af uit de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 van het EVRM. Artikel 6 van het EVRM eist dat een beslissing van een bestuursorgaan kan worden aangevochten bij een gerecht dat volle rechtsmacht heeft ten aanzien van feiten en recht [21] . Een vergelijkbaar oordeel, hoewel iets minder expliciet, volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie [22] over artikel 47 van het Handvest [23] :
“For a tribunal to be able to determine a dispute concerning rights and obligations arising under EU law in accordance with Article 47 of the Charter, that tribunal must have power to consider all the questions of fact and law that are relevant to the case before it.” [24]
Volle rechtsmacht betekent onder andere dat dit gerecht onafhankelijk de feiten kan vaststellen waarover partijen twisten. De vraag of sprake is van gezinsleven is, zoals de rechtbank hierboven heeft toegelicht, een vraag van feitelijke aard. Als partijen daarover twisten, moet de rechtbank uiteindelijk onafhankelijk de knoop kunnen doorhakken. Volle rechtsmacht is de hoofdregel; beperkte rechtsmacht is als uitzondering toegestaan, wanneer is voldaan aan een aantal specifieke voorwaarden. Het specifieke onderwerp van het geschil is hierbij van belang. In zaken waarin het ging over ruimtelijke ordening, bescherming van het milieu, regulering van spel- en gokhallen, vond het EHRM dat dit typische onderwerpen zijn waarin het bestuur aanzienlijke discretionaire ruimte heeft. De rechterlijke toetsing mag dan wat minder indringend zijn. In zaken waarin het gaat om artikel 8 van het EVRM – een fundamenteel mensenrecht – geldt naar het oordeel van de rechtbank de hoofdregel van artikel 6 van het EVRM en dus volle rechtsmacht ten aanzien van feiten en recht.
9.4.
De rechtbank heeft bij haar oordeel dat sprake is van een volle toets van de vraag of er gezinsleven is door ‘additional elements of dependency, involving more than the normal emotional ties’, ook de VAR-uitgave ‘Toetsing door de bestuursrechter’ [25] betrokken. In hoofdstuk 4 van deze uitgave wordt met veel voorbeelden en verwijzingen de verschuiving in de jurisprudentie van het Hof van Justitie beschreven van het benadrukken van procedurele autonomie naar effectieve rechtsbescherming en volle rechtsmacht onder verwijzing naar artikel 47 van het Handvest. Ook hieruit volgt dat de intensiteit van toetsing die artikel 47 van het Handvest vereist per terrein verschilt, waarbij het Hof van Justitie aanhaakt bij de regels die het EHRM heeft geformuleerd. Voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing is het betrokken domein, de aard van het gewaarborgde recht en de aard, de ernst en het doel van de inmenging relevant. Paragraaf 4.4 van de VAR-uitgave gaat specifiek in op fundamentele rechten en het is juist artikel 7 van het Handvest – de evenkniebepaling van artikel 8 van het EVRM – dat daar genoemd wordt als een fundamenteel recht waarop inbreuken in beginsel strikt moeten worden getoetst. Gelet hierop wordt de minister niet gevolgd in het standpunt dat de bestuursrechter de beoordeling van de vraag of alle elementen samen leiden tot ‘more than the normal emotional ties’ slechts enigszins terughoudend mag toetsen.
9.5.
De rechtbank realiseert zich dat de Afdeling in de uitspraak van 18 juli 2025 [26] , net zoals in de uitspraak van 27 maart 2024 [27] , heeft geoordeeld dat de uitkomst van de beoordeling of bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, door de bestuursrechter enigszins terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft in beide uitspraken echter niet toegelicht van welke uitspraken van het EHRM, dan wel het Hof van Justitie, deze wijze van toetsen is afgeleid. Ook is de Afdeling niet ingegaan op de inhoud van bovenstaande overwegingen zoals eerder ook uitgewerkt in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats 22 april 2025. [28] Nu deze toelichting ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar lijn met betrekking tot de toetsing van beschermingswaardig gezinsleven aan te passen.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referente, haar broer en haar zussen
De standpunten van partijen
10. Eisers stellen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en eisers en dat de minister de vaststaande omstandigheden niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Referente heeft tot haar vlucht naar Nederland altijd samengewoond met eisers. Eisers zijn voor en na de gedwongen vlucht van referente financieel door referente onderhouden. Referente heeft een zeer hechte gezinsband met eisers en referente is niet getrouwd of samenwonend. De minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie wegens de langdurige samenwoning. De minister moet bij de toetsing beoordelen óf sprake is geweest van samenwoning. Als sprake is geweest van een langdurige samenwoning, is dit een aanwijzing voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Aan de langdurige samenwoning van meer dan 30 jaar van referente en eisers is door de minister dan ook onvoldoende gewicht gehecht. De minister miskent daarbij dat het niet gebruikelijk is om als meerderjarige vrouw van in de 30 nog in het ouderlijk huis te verblijven. [29] Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 juli 2023. [30]
10.1.
Ook heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat van een financiële afhankelijkheid niet is gebleken, omdat referente vanuit Nederland geld kan sturen naar eisers om in hun levensonderhoud te voorzien. De financiële bijdrage van referente als kostwinnaar van het gezin is niet gangbaar tussen meerderjarige kinderen en hun ouders, broers en zussen. Juist uit de omstandigheid dat referente na de gedwongen overbrenging eisers volledig financieel ondersteunt vanuit Nederland blijkt de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het gaat daarbij om significante stortingen. Zo stuurt referente iedere maand tussen de € 600,- en € 800,- aan eisers. Dat de financiële hulp ook op afstand gecontinueerd kan worden is een element dat enkel een rol kan spelen bij de daaropvolgende belangenafweging. Hierbij verwijst eiser wederom naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 juli 2023.
10.2.
Ook heeft de minister ten onrechte tegengeworpen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie vanwege de emotionele afhankelijkheid. De minister heeft niet beoordeeld of de afhankelijkheid tussen eisers en referente verder gaat dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen broers en zussen die geen traumatische ervaringen hebben meegemaakt. In het bestreden besluit wordt miskend dat het gezamenlijk verleden van referente en eisers een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie impliceert, gelet op het langdurige verblijf in Pakistan als vluchteling, het overlijden van de vader aan een hartaanval in Pakistan, de invaliditeit van de moeder door een ernstig verkeersongeluk en het overlijden van moeder. Het dagelijkse contact van referente met eisers bevestigt deze meer dan gebruikelijke emotionele band. Dat het dagelijkse contact ook op afstand gecontinueerd kan worden is wederom een element dat enkel een rol kan spelen in de belangenafweging.
10.3.
De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar broer en zussen. Uit hetgeen referente heeft verklaard, ook ten aanzien van de langdurige samenwoning en hetgeen eisers en referente hebben meegemaakt, kan worden aangenomen dat sprake is van een zeer hechte gezinsband tussen betrokkenen. Niet is echter gebleken dat er een zodanig emotionele afhankelijkheid bestaat tussen referente, haar broer en haar zussen, dat zij niet in staat zijn te functioneren als gevolg van de huidige scheiding. Ook heeft de minister niet betwist dat referente eisers financieel ondersteunt, maar de minister gaat niet uit van financiële afhankelijkheid, nu dit niet is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hieronder zal de rechtbank ingaan op de samenwoning, de financiële- en de emotionele afhankelijkheid.
11.1.
Ten aanzien van de samenwoning stelt de rechtbank vast dat referente en eisers tussen de 24 en 29 jaar hebben samengewoond. De minister heeft dit niet betwist. Dat broers en zussen vanaf hun geboorte zoveel jaren samenwonen duidt naar het oordeel van de rechtbank op een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De rechtbank overweegt verder dat de minister de duur van de samenwoning niet kenbaar heeft betrokken in het bestreden besluit. Dit vormt een gebrek.
11.2.
Ook de financiële bijdrage van referente aan eisers acht de rechtbank niet gebruikelijk. Eisers hebben aangevoerd dat referente in Afghanistan de kostwinner was, dat zij $ 1.100 per maand verdiende en dat zij financieel volledig afhankelijk waren van haar. De minister heeft op de zitting betwist dat sprake was van volledige financiële afhankelijkheid en gaat enkel uit van een financiële ondersteuning door referente, omdat de broer van referente ook had kunnen werken en niet is onderbouwd dat hij geen inkomen had. De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of sprake is van financiële afhankelijkheid, gekeken moet worden naar de situatie zoals deze was en niet zoals deze had kunnen zijn. Het is dan ook niet relevant of de broer van referente had
kunnenwerken, het gaat erom of hij
daadwerkelijkheeft gewerkt. Dat blijkt slechts in heel beperkte mate het geval te zijn geweest, nu referente op de zitting heeft toegelicht dat haar broer af en toe heeft gewerkt voor één of twee maanden en dat hij nooit een vaste baan heeft gehad. Ook als wordt uitgegaan van af en toe werken door de broer van referente, is de rechtbank van oordeel dat eisers financieel afhankelijk waren van referente. Uit haar verklaringen volgt namelijk dat zij $ 1.100,- per maand verdiende en dat zij dat geld gebruikte om het hele gezin te onderhouden. Gelet op het gemiddeld salaris in Afghanistan [31] is het aannemelijk dat referente toen zij in nog in Afghanistan verbleef hiermee de kostwinner was en daarmee dat eisers financieel afhankelijk waren van haar. Dat geldt ook voor de broer, aangezien af en toe een maandje werk hem niet financieel onafhankelijk maakt van de middelen van referente. Referente is na haar vlucht eisers financieel blijven ondersteunen. Daarbij is de omvang van deze financiële bijdrage substantieel, namelijk tussen de € 600,- en € 800,- per maand, terwijl zij ongeveer € 2.800,- netto verdient per maand. Op de zitting heeft referente toegelicht dat deze steun niet is veranderd na het overlijden van haar moeder en dat dit geld ten behoeve van het hele gezin is. De rechtbank overweegt dat dit bedrag naar Afghaanse begrippen een substantiële financiële bijdrage betreft en dat het aannemelijk is dat eisers afhankelijk zijn daarvan. Van dat geld kunnen de broer en zussen van referente immers goed leven zonder dat aanvullende inkomsten nodig zijn. Daarnaast is het niet gebruikelijk dat een heel gezin financieel afhankelijk is van de oudste dochter. Ook voor Nederlandse begrippen is dit een substantieel bedrag dat referente afstaat aan haar gezinsleden in Afghanistan. Het betreft immers tussen de 21 en 28% van het netto-inkomen van referente. De minister heeft ten onrechte de omvang van de bedragen die referente overmaakt niet betrokken in de besluitvorming, nu dit iets zegt over de banden tussen betrokkenen. Het betoog van de minister dat deze financiële hulp ook gecontinueerd kan worden in de huidige vorm, is ook geen relevant element bij de beoordeling of sprake is van beschermingswaardig gezinsleven. Dit zegt namelijk niets over de banden tussen betrokkenen en daarmee over de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dat financiële hulp ook op afstand gecontinueerd kan worden is naar het oordeel van de rechtbank een element dat enkel een rol kan spelen bij de daaropvolgende belangenafweging.
11.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid dat het gezin uit Afghanistan naar Pakistan is gevlucht, hun vader daar is overleden, dat hun moeder vervolgens een ongeluk heeft gehad waardoor zij verlamd is geraakt, en dat eisers en referente jarenlang gezamenlijk de zorg hebben verleend aan moeder, die inmiddels is overleden. Referente is uit Afghanistan gevlucht vanwege haar werkzaamheden bij een Nederlandse ngo, met als gevolg dat de in Afghanistan achtergebleven gezinsleden meerdere keren moesten verhuizen. Deze omstandigheden zijn door de minister niet betwist. Het komt de rechtbank voor dat dit omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat gezinsleden naar elkaar toetrekken. Ook is het aannemelijk dat het samen voor hun moeder zorgen heeft bijgedragen aan een sterkere emotionele band. Ook dit heeft de minister niet betwist.
12. Uit de voorgaande overwegingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de verschillende elementen met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie. Deze elementen gezamenlijk bezien leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de minister ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en daarmee ook ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van beschermingswaardig gezinsleven. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid en in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [32] .
De belangenafweging
Het oordeel van de rechtbank
13. De belangenafweging zoals die nu beschreven staat in het bestreden besluit houdt geen stand nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel strikt genomen ten overvloede, ziet de rechtbank in het kader van een finale beslechting van het geschil wel aanleiding om enkele handvatten te geven voor de nieuw te maken belangenafweging.
13.1.
De minister heeft in de belangenafweging van de broer en zussen van referente voornamelijk verwezen naar de overwegingen ten aanzien van moeder. De dragende overwegingen voor broer en zussen ontbreken. Daarbij heeft de minister bij de objectieve belemmering de duur van de objectieve belemmering niet kenbaar betrokken in het bestreden besluit. Zoals volgt uit het arrest M.A. Denemarken [33] weegt de objectieve belemmering zwaarder mee als deze langer voortduurt. De omstandigheden dat referente overgebracht moest worden omdat zij gevaar liep vanwege haar werk voor een Nederlandse ngo moet de minister ook bij de belangenafweging betrekken. Ook moet de minister bij de bespreking van de banden met het land van herkomst en Nederland de asielgerelateerde omstandigheden betrekken. Immers, hoe slechter de situatie is in het land van herkomst, des te groter het belang van eisers is bij het uitoefenen van het gezinsleven in Nederland. [34]
13.2.
Verder overweegt de rechtbank dat de minister de eerste toelating van eisers ten onrechte in de belangenafweging in hun nadeel heeft meegewogen, nu deze weging neutraal had moeten zijn.

Conclusie en gevolgen

14. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit op meerdere punten genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
14.1.
De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De minister zal bij de nieuwe belangenafweging de punten moeten meenemen die zijn genoemd in de overwegingen 13, 13.1 en 13.2. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14.2.
De rechtbank zal eisers vervolgens in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel zal de rechtbank zonder een tweede zitting uitspraak doen op het beroep, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken.
14.3.
Mocht de minister op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb geen gebruik willen maken van de geboden gelegenheid om de gebreken te herstellen dan moet de minister dit uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak vermelden.
15. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [35] De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten, het griffierecht, en de schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • mocht de minister van de gelegenheid gebruik maken om het gebrek tijdig te herstellen dan krijgen eisers vier weken de tijd om daarop te reageren; en,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. V.F.J. Bernt en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. K.J. Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Non-gouvernementele organisatie.
5.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
6.ECLI:NL:RVS:2024:4630, overwegingen 5.1 en 5.2.
7.ECLI:NL:RVS:2025:3275, overwegingen 5.1 en 6.9.
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 12 januari 2010, Khan tegen het VK, app.no. 47486/06.
10.Zie onder meer het arrest van 17 april 2012, Kof en Liberda tegen Oostenrijk, app.no. 1598/06.
11.Arrest van 19 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, app.no. 5049/12.
12.Arrest van 19 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, app.no. 5049/12.
13.Arrest van 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, app.no. 23218/94.
14.Beslissing van 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, app.no. 25777/94.
15.Arrest van 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, app.no. 31519/96.
19.Zie bijvoorbeeld EHRM 2 juni 2020, Azerkane tegen Nederland, 3138/16. Nederland voerde in deze zaak aan dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven en het EHRM stelt zelf vast dat eiser valt onder de groep “young adults who were still living with their parents and had not yet started a family of their own”. Zie ook EHRM 10 december 1984, S en S tegen het Verenigd Koninkrijk, 10375/83; EHRM 14 juli 1982, X tegen het Verenigd Koninkrijk, 9492/81; EHRM 10 september 1992, K tegen Zweden, 20470/92; EHRM 8 april 1992 Van de Ven tegen Nederland, 13628/88; EHRM 21 oktober 1998 Esen tegen Nederland, 37312/97.
20.Collected Edition of the Travaux Préparatoires of the ECHR, Vol. II pp. 485-490 en Vol III p. 651. Het subsidiaire karakter van het EHRM is ook door het Hof zelf in verschillende arresten benadrukt. Zie bijvoorbeeld EHRM Kudla tegen Polen, 26 oktober 2000, 30210/96, par. 152; EHRM M.S.S. tegen België en Griekenland, 21 januari 2011, 30696/09, para. 287; EHRM I.M. tegen Zwitserland, 9 april 2019, 23887/16.
21.Zie o.a. EHRM Terra Woningen B.V. tegen Nederland, 28 november 1996, 49/1995/555/64, par. 46 en 51-55; EHRM Druzstevni Zalozna Pria e.a. tegen Tsjechische Republiek, 31 juli 2008, 72034/01, par. 107; EHRM Koskinas tegen Griekenland, 20 juni 2002, 47760/99, par. 29.
22.Hof van Justitie van de Europese Unie.
23.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
24.EU tegen Otis en anderen, 6 november 2012, C-199/11, par. 49.
25.VAR, Toetsing door de bestuursrechter, R. Widdershoven e.a., Boom Boom Uitgevers Den Haag.
26.ECLI:NL:RVS:2025:3315, onder 5.1.
27.ECLI:NL:RVS:2024:1188, onder 5.3.
29.https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/dashboard-bevolking/levensloop/uit-huis-gaan#:~:text =Op%20welke%20leeftijd%20gaan%20kinderen,steeds%20iets%20later%20uit%20huis.
30.ECLI:NL:RBDHA:2023:11425, overweging 5.5.
31.Het BBP van Afghanistan bedroeg in 2023 $ 2.201,70, oftewel $ 183,48 per maand. Zie ook https://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.PCAP.PP.CD?locations=AF.
32.Algemene wet bestuursrecht.
33.Arrest van het EHRM 9 juli 2021, nr. 6697/18 (M.A./Denemarken).
34.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 februari 2024, RBDHA:2024:6595.
35.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.