ECLI:NL:RBDHA:2025:22819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL25.37343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een jezidi uit Irak en de beoordeling van de situatie in ontheemdenkampen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 december 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres, een jezidi uit Irak, behandeld. Eiseres heeft op 2 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 15 juli 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing niet in stand kan blijven, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ontheemdenkampen in de Koerdische Autonome Regio (KAR) sinds medio 2024 als normale woon- of verblijfplaats voor jezidi's worden aangemerkt. Eiseres heeft verklaard dat zij in het ontheemdenkamp Essian woont en dat de omstandigheden daar zeer slecht zijn. Ze vreest voor vervolging en geweld bij terugkeer naar Irak, vooral gezien haar achtergrond als jezidi en de discriminatie die deze groep ondervindt. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, en een tolk aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat de situatie in de kampen is verbeterd en dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37343

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. Ö. Sari)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sinds medio 2024 de ontheemdenkampen in de KAR [2] als normale woon- of verblijfplaats worden aangemerkt voor jezidi’s die afkomstig zijn uit de Sinjar-regio. Ook heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres bij terugkeer naar het ontheemdenkamp geen reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3] Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 2 april 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op 1 maart 2011. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 juli 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, haar voogd, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook was de broer van eiseres aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Het asielrelaas
3. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij jezidi is en afkomstig is uit Sinjar in Irak. Zij heeft verklaard dat zij, zolang zij zich kan herinneren, met haar familie in het ontheemdenkamp Essian bij de plaats Bahadre in de KAR heeft gewoond. In het ontheemdenkamp zijn de omstandigheden heel erg slecht. De jezidi’s worden in Irak gediscrimineerd vanwege hun religie. Daarom is eiseres bang nooit te zullen kunnen werken en geen toekomst te hebben in Irak. Ook is eiseres bang om ontvoerd en verkracht te worden. Daarom heeft zij Irak verlaten.
Het bestreden besluit
3.1.
Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiseres op 1 december 2022 internationale bescherming heeft gekregen in Griekenland. De minister heeft er niet voor gekozen om de asielaanvraag van eiseres om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
3.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende relevante element:
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres. De minister acht dit relevante element geloofwaardig maar dit maakt volgens de minister niet dat eiseres te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister geeft aan bekend te zijn met de positie van de jezidi’s in Irak maar zij worden in het huidige landgebondenbeleid voor Irak niet aangemerkt als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging. Ook behoort eiseres niet tot andere risicoprofielen zoals benoemd in paragraaf C7/16.3.2 van de Vc 2000. [4] Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij op basis van persoonlijke omstandigheden bij terugkeer te vrezen heeft vanwege het feit dat zij jezidi is. Zo heeft eiseres haar vrees om ontvoerd en verkracht te worden enkel onderbouwd met gebeurtenissen uit het verleden toen IS [5] aan de macht was. Recentere voorbeelden heeft eiseres niet weten te onderbouwen. Ook blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht over Irak van november 2023 niet dat jezidi vrouwen het risico lopen om ontvoerd te worden. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van eiseres niet dat de discriminatie dusdanig erg is dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, volgens de minister. Verder is de minister van mening dat eiseres bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op ernstige schade. Niet aannemelijk is gemaakt dat de humanitaire omstandigheden in het kamp dusdanig zijn dat aannemelijk is dat er sprake is van ernstige schade. In het bestreden besluit is eiseres wel uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling in de zaak van haar broer om toepassing van artikel 64 Vw met ingang van 15 juli 2025 tot 15 januari 2026.
Gronden
4. Eiseres heeft als eerste aangevoerd dat haar aanvraag ten onrechte is beoordeeld aan de hand van het op 27 juni 2024 bij WBV 2024/12 [6] gewijzigde beleid. Als haar aanvraag binnen de internationaal vastgelegde uiterste beslistermijn van 21 maanden was afgedaan, was zij in aanmerking gekomen voor een verblijfsvergunning aangezien de beleidswijziging van daarna is.
4.1.
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij slachtoffer was van de genocide op de jezidi’s in 2014. Dit maakt dat zij een vergroot risico loopt opnieuw aan een inhumane behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM te komen bloot te staan. Eiseres is als gevolg van de gebeurtenissen getraumatiseerd geraakt en het is inhumaan haar terug te sturen naar de plaats waar de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Ook is de kans groot dat de gebeurtenissen zich zullen herhalen. De daders van toen lopen nog onbestraft rond en door geestelijken wordt openlijk opgeroepen tot geweld tegen jezidi’s. De Iraakse samenleving is extreem vijandig tegen jezidi’s en de overheid treedt hier niet tegen op. In dit kader is verwezen naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 29 oktober 2025. Het doel is de jezidi’s, evenals de christenen, te verdrijven uit Irak. Jezidi’s worden gezien als onrein en daardoor kunnen ze niet volledig deelnemen aan de maatschappij en worden zij gediscrimineerd. Eiseres loopt daarnaast als jonge vrouw het risico slachtoffer te worden van seksueel geweld. Verwezen wordt naar de maatschappelijke positie van meisjes en vrouwen zoals die beschreven staat in het Algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023, het jaarrapport van Amnesty International over 2022 en de uitspraak van 18 augustus 2025 van deze rechtbank en zittingsplaats. [7] Als minderjarige is het niet in haar belang dat zij terug moet keren naar de gevaarlijke omstandigheden in het ontheemdenkamp. Ook haar voogd benadrukt dit in een uitgebreid schrijven van 30 augustus 2025. In 2019 gaf de UNHCR [8] aan dat ontheemden niet in dergelijke tentenkampen kunnen wonen. De situatie is sinds die tijd niet wezenlijk veranderd. Eiseres acht onvoldoende gemotiveerd dat haar gedwongen terugkeer naar het kamp geen schending van artikel 3 van het EVRM [9] oplevert. [10] In het Thematisch ambtsbericht van 7 november 2025 staat dat de situatie in de kampen zeer problematisch is en steeds slechter wordt omdat de overheid de kampen wil sluiten, er geen financiering meer is, NGO’s [11] vertrekken en mensen gedwongen worden de kampen te verlaten.
4.2.
Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat de minister haar geen terugkeerbesluit heeft mogen opleggen omdat zij een asielstatus heeft in Griekenland.

Het oordeel van de rechtbank

Toegepaste beleid
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de minister het beleid zoals dat gold voor 27 juni 2024 had dienen toe te passen. Vooropgesteld moet immers worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op het moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. In het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is geen bijzondere omstandigheid waardoor van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. [12] Ook in de combinatie van het gewijzigde strengere beleid en het niet tijdig beslissen door de minister ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die aanleiding zou moeten vormen om van het uitgangspunt van toepassing van het geldende recht af te wijken. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit lange tijd op zich heeft laten wachten, echter van het frustreren van de rechten van eiseres is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om op basis van algemene beginselen van behoorlijk bestuur de minister op te dragen oud beleid toe te passen. Het ten tijde van de aanvraag geldende beleid betekende ook niet per definitie dat een vergunning zou worden verleend.
Situatie in het ontheemdenkamp
6. In haar uitspraak van 4 februari 2025 [13] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat door de minister niet inzichtelijk is gemotiveerd wat nu heeft gemaakt dat sinds 2024 anders wordt aangekeken tegen het aanmerken van de ontheemdenkampen in de KAR, waartoe ook Essian behoort, als normale woon- of verblijfplaats van jezidi’s die afkomstig zijn uit de Sinjar regio. In het in 2019 geldende beleid is vastgesteld dat ontheemde jezidi’s het bovengemiddeld zwaar hadden in de KAR en daar niet, naar lokale maatstaven gemeten, op een normaal niveau konden functioneren. Medio 2024 is besloten dat deze ontheemdenkampen in de KAR wel kunnen worden beschouwd als normale woon- en verblijfplaats voor jezidi’s uit de Sinjar regio. Deze beleidswijziging heeft deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 4 februari 2024 onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd geacht. In de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 februari 2025 [14] , 8 juli 2025 [15] en 18 augustus 2025 [16] is dit standpunt herhaald. In haar uitspraak van 24 november 2025 [17] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat dit ook heeft te gelden voor de situatie van jezidi’s die buiten de ontheemdenkampen in de KAR wonen. Ook in die gevallen dient de minister uiteen te zetten wat maakt dat voor de jezidi’s de situatie medio mei 2024 in de KAR verbeterd is.
6.1.
De rechtbank constateert dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de minister de feitelijke situatie in de ontheemdenkampen of in zijn algemeenheid in de KAR voor jezidi’s heeft onderzocht. Evenmin is aangegeven waarom de situatie in de kampen verbeterd is sinds 2019. Daar komt bij dat er op 7 november 2025 een Thematisch ambtsbericht is verschenen waarin uitgebreid de huidige situatie in de kampen in de KAR wordt beschreven. Blijkens het thematisch ambtsbericht heeft het federale ministerie van Migratie en Ontheemding in januari 2024 besloten om de 23 vluchtelingenkampen onder het gezag van de Koerdische regionale regering in Erbil, waaronder ook Essian, te sluiten. [18] Dit besluit is uitgesteld maar leidde volgens het thematisch ambtsbericht desondanks tot terugtrekking van hulp en het vertrek van verschillende (internationale) organisaties. Daarbij hebben de kortingen van de regering van president Trump ten aanzien van de USAID [19] gemaakt dat veel (lokale) hulporganisaties hun activiteiten hebben moeten staken. [20] Dit resulteerde volgens het thematisch ambtsbericht in een gebrek aan basisvoorzieningen, gebrek aan medische zorg, gebrek aan psychosociale ondersteuning en slechte leefomstandigheden in de kampen. [21] In het licht van deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de minister niet alleen heeft nagelaten te motiveren waarom de KAR als normale woon- of verblijfplaats van jezidi’s uit de Sinjar-regio kan worden aangemerkt maar bovendien onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de huidige situatie in de ontheemdenkampen niet maakt dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zoals volgt uit het arrest Sufi en Elmi. [22] Het betoog van de minister ter zitting, dat situatie in de ontheemdenkampen beschouwd dient te worden in het licht van de plannen tot hervestiging van de jezidi’s in de kampen, volgt de rechtbank niet nu uit het thematisch ambtsbericht niet blijkt dat deze plannen in voldoende mate van de grond komen en er zelfs expliciet vermeld is dat er in september van dit jaar helemaal geen maatregelen meer actief waren gericht op het bevorderen van vertrek noch dat daar budget voor beschikbaar was. [23]
Terugkeerbesluit
7. De rechtbank wil zich ten slotte nog uitlaten over de vraag of de minister, nadat hij heeft geconcludeerd dat een Griekse statushouder in Nederland niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, een terugkeerbesluit naar het land van herkomst mag opleggen voordat de Griekse autoriteiten de status die de vreemdeling in Griekenland verleend is, hebben ingetrokken. De gemachtigde van de minister heeft zich hierover ter zitting op het standpunt gesteld dat de minister inderdaad gehouden is de uitkomst van zijn beoordeling met Griekenland te delen en de Griekse autoriteiten te verzoeken de vluchtelingenstatus in te trekken. In casu heeft de minister ook contact gezocht met de Griekse autoriteiten maar die hebben niet op het verzoek van de minister gereageerd. Daarop heeft de minister besloten eiseres toch een terugkeerbesluit op te leggen.
7.1.
De rechtbank begrijpt de impasse waarin de minister verkeert nu de Griekse autoriteiten niet meer genegen zijn om te reageren op verzoeken van de minister om intrekking van in Griekenland verleende asielvergunningen. Zij is echter desondanks van oordeel dat de minister geen terugkeerbesluit kan nemen in zaken van Griekse statushouders voordat hij de uitkomst van zijn beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een asielstatus heeft gedeeld met de Griekse autoriteiten en deze in reactie hierop hebben aangegeven of zij aanleiding zien om de verleende asielstatus in te trekken. [24] Het terugkeerbesluit is derhalve ten onrechte aan eiseres opgelegd.

Conclusie

8. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd omdat sprake is van motiveringsgebreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 juli 2025;
  • draagt de minister op om binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Koerdische Autonome Regio.
3.Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingencirculaire 2000
5.Islamitische Staat.
6.Stcrt. 2024,19165.
8.United Nations High Commissioner for Refugees.
9.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
11.Niet-gouvernementele organisaties.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158 en de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1393 en 24 november 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:22152.
18.Thematisch ambtsbericht, p. 6.
19.U.S. Agency for International Development.
20.Thematisch ambtsbericht, p. 11.
21.Idem.
22.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
23.Thematisch ambtsbericht, p. 9.
24.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 oktober 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:19029 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 6 november 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:21083.
25.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.