ECLI:NL:RBDHA:2025:2428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag gegrond verklaard

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres die beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. Eiseres had eerder al procedures gevoerd, waarbij de rechtbank in een eerdere uitspraak het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en in een latere uitspraak de minister had opgedragen om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom voor het overschrijden van deze termijn. Ondanks deze eerdere uitspraken had de minister opnieuw niet tijdig beslist, wat leidde tot het indienen van een nieuw beroep door eiseres op 27 januari 2025. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was, en besloot zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres recht had op een beslissing binnen acht weken. De rechtbank legde de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 453,50. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, in aanwezigheid van griffier J. Yedema, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3883

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL23.38125) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 29 februari 2024, het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard wegens het prematuur indienen van de ingebrekestelling.
2. In de daarop volgende procedure (NL24.22047) heeft deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraak van 19 augustus 2024, het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister opgedragen om uiterlijk 9 november 2024 een nieuw besluit te nemen. Daarbij is een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7500,-.
3. Op 27 januari 2025 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
4. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat een (nieuwe) ingebrekestelling niet is vereist, wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt.
8. Na het instellen van beroep zijn er meerdere maanden verstreken, de minister heeft nog altijd geen besluit op de aanvraag van eiseres genomen en de rechterlijke dwangsom van € 7.500,- is inmiddels wel volledig verbeurd. In overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling op 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:190), acht de rechtbank het beroep dan ook ontvankelijk.
9. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
10. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres.
11. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken
12. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister acht weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
14. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.