ECLI:NL:RBDHA:2025:2713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025, gaat het om een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die eerder door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 11 augustus 2024 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Op 20 januari 2025 werd deze maatregel opgeheven, waarna eiser beroep instelde tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 20 februari 2025 gesloten.

Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld in zijn zaak en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van opheffing en dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging die door de minister is gemaakt in het voordeel van eiser is uitgevallen, ondanks dat deze niet als verzwaarde belangenafweging was gemotiveerd in het voortgangsrapport.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat er zicht op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn bestaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft op 20 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 20 februari 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 augustus 2024 [1] , 18 oktober 2024 [2] , 25 november 2024 [3] en 9 januari 2025 [4] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu ter beoordeling of vanaf 6 januari 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn vertrek. Er heeft namelijk niet binnen 180 dagen na de eerste inbewaringstelling op 28 juli 2024 een verzwaarde belangenafweging plaatsgevonden. Daarnaast had verwacht mogen worden dat verweerder tussen 6 januari 2025 en 20 januari 2025 nog een rappel op zaaksniveau had verzonden. Verder is er geen zicht op uitzetting, gelet op het zeer lange lp-traject zonder resultaat. Tot slot heeft er geen evenredige belangenafweging plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit het voortgangsrapport blijkt dat eiser van 28 juli 2024 tot 9 augustus 2024 op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring is gesteld. Deze maatregel is opgeheven op 9 augustus 2024. Vervolgens is eiser op 11 augustus 2024 opnieuw in bewaring gesteld op de huidige grondslag. De termijn van zes maanden vangt daarmee pas aan op 11 augustus 2024. Deze termijn is niet overschreden. Verder blijkt uit het voortgangsrapport dat op 16 januari 2025 is gerappelleerd. Gelet op het gegeven dat op 9 oktober 2024 op zaaksniveau navraag is gedaan bij de consul, heeft verweerder in het voortduren van de maatregel geen aanleiding hoeven zien om nogmaals op zaaksniveau te rappelleren. Verder zijn er regelmatig vertrekgesprekken gevoerd met eiser (als laatste op 30 december 2024). Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan het vertrek van eiser.
De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië in het algemeen niet ontbreekt. [5] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De enkele vaststelling dat de Tunesische autoriteiten tot op heden niet op de lp [6] -aanvraag hebben gereageerd is hiervoor onvoldoende. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de Tunesische autoriteiten zullen weigeren een lp aan eiser af te geven.
6. Verweerder heeft op 20 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven na het maken van een belangenafweging, waarbij deze belangenafweging in het voordeel van eiser is uitgevallen. Dat deze belangenafweging niet als verzwaarde belangenafweging in het voortgangsrapport is gemotiveerd, neemt niet weg dat een belangenafweging wel degelijk heeft plaatsgevonden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

5.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990 en 30 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:275.
6.Laissez-passer.