uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36458
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,V-nummer: [V-nummer] , eiser,
mede namens zijn minderjarige kinderen,
[minderjarige 1] en [minderjarige 2],
nummers: [V-nummer] en [V-nummer] , gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 september 2024 om de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat hij Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft daarom bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024, samen met de voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.36459, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Matti als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.2. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropent, naar aanleiding van het bericht van eiser van 29 oktober 2024 met medische informatie. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om de stelling die eiser op grond van de informatie in voornoemd bericht wenst in te nemen uit te werken en te onderbouwen. Eiser heeft dit op 8 november 2024 gedaan. De minister heeft hierop gereageerd op 20 november 2024. Op 6 januari 2025 heeft eiser nog een bericht over de laatste stand van zaken ten aanzien van de medische behandeling ingediend. Op verzoek van eiser heeft er op 7 januari 2025 een nadere zitting plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1 De rechtbank veroordeelt de minister, gezien het gestelde in rechtsoverweging 4 en 5, wel tot het betalen van de proceskostenvergoeding van € 1.360,50 vastgesteld in rechtsoverweging 27.
4. Eiser voert aan dat hij niet alle dossierstukken tijdig heeft ontvangen ondanks zijn verzoek aan de minister om de ontbrekende stukken op te sturen. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen aangezien hij niet tijdig heeft kunnen reageren op alle aanwezige stukken.
5. De minister onderkent dat eiser niet tijdig voor het nemen van het bestreden besluit alle dossierstukken heeft verkregen ondanks zijn verzoek hierom. Ter zitting is besproken dat eiser inderdaad slechts een deel van de stukken bij het voornemen heeft verkregen en de overige stukken bij het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zorgvuldig is en het bestreden besluit daarom gebrekkig tot stand is gekomen. De rechtbank ziet echter aanleiding aan dit gebrek voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft uiteindelijk wel alle stukken waarom hij heeft verzocht gekregen en de informatie in die stukken komt overeen met de vermelde informatie in het voornemen en het bestreden besluit. Eiser is daarom niet in zijn belangen geschaad. Dit te meer omdat hij zijn standpunten (mede op basis van de stukken) in onderhavig beroep nogmaals naar voren heeft kunnen brengen.
Standaard voornemen
6. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er sprake is van een standaardvoornemen. In het voornemen is niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser. Door het voornemen niet toe te spitsen op de situatie van de vreemdeling wordt, volgens eiser, de zienswijze procedure een lege huls. In het geval van eiser zijn de standaardoverwegingen bij lange na niet voldoende en is het onvoldoende dat het bestreden besluit uitgebreider is.
7. De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg.1 Ook als de specifieke verklaringen van eiser niet allen kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister moet vervolgens alles wat in het aanmeldgehoor en de zienswijze naar voren is gebracht, betrekken bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat niet alle