ECLI:NL:RBDHA:2025:3814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
11254500 EL 24-10
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van Dexia in effectenleaseovereenkomsten door gebrek aan vergunning van tussenpersoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Afnemer en Dexia Nederland B.V. Afnemer, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen in verband met effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten via een tussenpersoon zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon niet over de benodigde vergunning beschikte en persoonlijk advies had gegeven. De rechtbank heeft de vorderingen van Afnemer toegewezen, inclusief een schadevergoeding van € 15.704,53, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en andere relevante uitspraken, die de context van de effectenleaseproblematiek schetsen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende causaal verband is tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die Afnemer heeft geleden, en dat de verjaring van de vordering niet aan de orde is. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Dexia om inzage in het intakeformulier van Afnemer afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen Afnemer en zijn rechtsbijstandverlener.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
NAV/c
Zaak-/rolnr.: 11254500 EL 24-10
11 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[de man] ,

2.
[de vrouw] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren (USG Legal Professionals).
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Afnemer (mannelijk enkelvoud) dan wel afzonderlijk als [de man] en [de vrouw] . Gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2024 van Afnemer;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia, tevens
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Afnemer,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Afnemer, tevens houdende akte uitlaten
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
23101131
08-03-2001
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 10.891,20
II.
23101132
08-03-2001
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 10.891,20
III.
23101133
08-03-2001
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 10.891,20
IV.
23101134
08-03-2001
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 10.891,20
V.
39081054
08-03-2001
AEX Plus Effect
180 mnd
€ 8.168,40
VI.
39081069
08-03-2001
AEX Plus Effect
180 mnd
€ 8.168,40
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
I.
01-06-2005
- € 1.165,26
Ja
II.
01-06-2005
- € 1.165,26
Ja
III.
01-06-2005
- € 1.165,26
Ja
IV.
01-06-2005
- € 1.165,26
Ja
V.
01-06-2005
- € 396,86
Ja
VI.
01-06-2005
- € 396,86
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 13.886,28 aan maandtermijnen en een bedrag van € 5.454,76 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten. Op 13 januari 2012 heeft Dexia in totaal een bedrag van € 4.868,30 aan Afnemer uitgekeerd.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 18 juli 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
3. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten in conventie en in reconventie
3.1.
Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident/voorwaardelijk:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie
van de ondertekende overeenkomsten aan Afnemer te verstrekken,
- in de hoofdzaak/onvoorwaardelijk:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Afnemer ex artikel 843a Rv zal veroordelen het intakeformulier waar de door de
gemachtigde van Afnemer namens Afnemer in deze procedure ingenomen
feitelijke stellingen aan zijn ontleend aan Dexia te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Afnemer
gesloten overeenkomsten met contractnummers 23101131, 23101132, 23101133,
23101134, 39081054 en 39081069 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en
derhalve niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
 Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3. Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Visie Op Rendement. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer nam telefonisch contact op met [naam 1] van Visie op Rendement omdat hij een nieuwe hypotheek wilde afsluiten in verband met de potentiële aankoop van een nieuwe woning. (…) Er werd een afspraak gemaakt voor een huisbezoek om de financiële situatie van Afnemer en de opties met betrekking tot het afsluiten van een hypotheek te bespreken. Afnemer heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur de financiële situatie van Afnemer in kaart gebracht. Zo informeerde hij naar het inkomen, het spaargeld en de opbrengst van de verkoop van de woning van Afnemer. Uiteindelijk kwam de adviseur tot de conclusie dat het niet gunstig was om een hypotheek via Visie op Rendement af te sluiten en adviseerde Afnemer om de hypotheek ergens anders af te sluiten. De adviseur vroeg of Afnemer andere financiële doelen had. Er werd gesproken over de wens van Afnemer om een aanvulling op zijn pensioen op te bouwen, onder andere door de hypotheeklasten tijdens zijn pensioen te verlagen en geld te sparen om leuke dingen te kunnen doen. De adviseur gaf aan dat hij een product wist om deze doelen te kunnen bereiken. De adviseur stelde voor om dit tijdens een volgend huisbezoek te bespreken.
De adviseur adviseerde Afnemer tijdens het tweede gesprek om zes AEX Plus Effect overeenkomsten van Bank Labouchere af te sluiten. Afnemer diende hiervoor de opbrengst van de verkoop van zijn woning aan te wenden. De adviseur adviseerde om de volledige opbrengst van NLG 42.649,- te investeren in een beleggingsrekening bij [naam 2] . Vanuit deze rekening zouden de maandelijkse betalingen van NLG 100,- per overeenkomst aan Afnemer onttrokken kunnen worden, in totaal NLG 600,-. Afnemer diende de betalingen vervolgens door te storten naar Bank Labouchere om zo de maandelijkse termijnen van de overeenkomsten te betalen. Volgens de adviseur zouden de maandbetalingen van NLG 100,- per overeenkomst makkelijk betaald kunnen worden vanuit de beleggingsrekening omdat de waarde van de beleggingsrekening enkel zou stijgen. Volgens de adviseur zou Afnemer met de zogeheten depotconstructie aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Afnemer voor een aanvulling op zijn pensioen de hypotheek zou kunnen afbetalen, waardoor zijn lasten veel lager zouden zijn ten tijde van zijn pensioen. De adviseur adviseerde om zes AEX Plus Effect overeenkomsten af te sluiten zodat Afnemer tussentijds gefragmenteerd de overeenkomsten zou kunnen beëindigen, mocht hij dit willen. Op deze manier zou Afnemer zo nu en dan kunnen beschikken over de opbrengst van één van de overeenkomsten om leuke dingen van te kunnen doen. De adviseur hield hierbij enkel rekening met een positieve opbrengst van de overeenkomsten. De adviseur zou één en ander uitwerken in een prognosevoorbeeld.
Tijdens het volgende gesprek lichtte de adviseur het prognosevoorbeeld toe dat hij had opgesteld. (…) In het prognosevoorbeeld heeft de adviseur tevens de gegevens verwerkt die hij had verkregen van Afnemer tijdens het hypotheekgesprek. Verder is in het prognosevoorbeeld rekening gehouden met een bruto te beleggen bedrag van NLG 42.649,-, namelijk de opbrengst van de verkoop van de woning, en werd uitgegaan van een positief rendement van de beleggingsrekening bij [naam 2] . De adviseur hield Afnemer voor dat na 20 jaar, wanneer Afnemer 61 jaar zou zijn, met de opbrengst van de contracten een groot deel van de hypotheek zou kunnen worden afgelost, waardoor de maandlasten van de hypotheek zouden worden verlaagd. De adviseur hield in zijn prognosevoorbeeld rekening met een eventuele tussentijdse beëindiging van een contract.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was, had hij de AEX Plus Effect overeenkomsten nooit afgesloten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. Afnemer heeft zes AEX Plus Effect overeenkomsten afgesloten, allen met maandbetalingen van NLG 100,-. De aanvraag voor de AEX Plus Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. De adviseur heeft de opening van een beleggingsrekening bij [naam 2] in orde gemaakt, waarop eenmalig een bedrag van NLG 42.000,- is gestort vanuit de opbrengst van de verkoop van de woning van Afnemer. Vanuit deze beleggingsrekening werd maandelijks een bedrag onttrokken en overgemaakt naar Afnemer, om de met de geadviseerde constructie samenhangende lasten mee te voldoen.”
4.8.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van zes overeenkomsten van 8 maart 2001, voorzien van de vermelding:
  • een kopie van een prognoseoverzicht van de afgesloten producten, op naam van Afnemer, met de vermelding “Uw adviseur: [naam 1] ”.
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten
  • een schermafbeelding van de toenmalige website van de tussenpersoon waarop onder andere te lezen is:
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.12. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 15.704,53. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.14.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Afnemer
4.16.
Afnemer vordert Dexia te veroordelen om afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
de incidentele vordering van Dexia
4.17.
Dexia vordert dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van zijn gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
4.20.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.21.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.22.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident van Afnemer
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 15.704,53, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen af,
5.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.