ECLI:NL:RBDHA:2025:6318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.1848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin – interstatelijk vertrouwensbeginsel België

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Guinese vrouw, haar asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, omdat haar pasgeboren kind niet was opgenomen in het overnameverzoek en claimakkoord. De rechtbank oordeelde dat het pasgeboren kind automatisch meekomt in de claimprocedure van de moeder en dat er geen expliciete vermelding in het overnameverzoek nodig is. Eiseres voerde aan dat de opvangsituatie in België onacceptabel was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gegevens waren die de claim van eiseres konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat België verantwoordelijk was voor de asielaanvraag en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 11 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. [2]
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [datum 1] 2000 en heeft de Guinese nationaliteit. Op 23 oktober 2024 heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kind [minderjarige], geboren op [datum 2] 2022, een asielaanvraag ingediend. Eiseres was ten tijde van het indienen van de asielaanvraag in verwachting van haar tweede kind.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen. Uit het EU-VIS systeem is gebleken dat eiseres door België in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum. Het visum was geldig van 13 september 2024 tot 13 oktober 2024 en was daarmee minder dan zes maanden verlopen ten tijde van de asielaanvraag van eiseres in Nederland. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [3] heeft Nederland op 25 november 2024 aan België een verzoek om overname gedaan. De autoriteiten van België hebben het verzoek op 3 december 2024 aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van België vaststaat.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en zij voert daartegen het volgende aan. Het overnameverzoek en het claimakkoord zijn onvolledig en ongeldig, omdat de inmiddels geboren baby van eiseres hierin niet is genoemd. Het belang van het kind dient de eerste overweging te zijn. Verder overweegt de Afdeling [4] in haar uitspraak van 23 november 2023 [5] dat een besluit gedetailleerder mag zijn dan een voornemen, maar dit geeft verweerder niet de toestemming om persoonlijke omstandigheden in het voornemen weg te laten. Ook brengt verweerder standaardvoornemens uit. Dit is de reden dat de baby van eiseres bij verweerder onbekend en onbenoemd is gebleven in haar procedure. Verder kan verweerder niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan ten aanzien van België. Hierbij wordt verwezen naar vragen die de Afdeling voorafgaand aan een zitting op 30 oktober 2024 aan verweerder heeft gesteld over de actuele opgangsituatie van niet-kwetsbare alleenstaande mannen. [6] De Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 [7] waaruit volgt dat verweerder voor België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan is dan ook achterhaald en gaat niet op. De opvangsituatie van niet-kwetsbare alleenstaande mannen in België raakt ook kwetsbare asielzoekers zoals eiseres en haar kinderen. In dat verband verwijst eiseres naar een rapport van Amnesty International over de opvangsituatie in België. [8] De rechtbank oordeelt als volgt:
4. Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog dat het overnameverzoek en het claimakkoord onvolledig en rechtens ongeldig zijn. Het tweede kind van eiseres was in de eerste plaats ten tijde van het indienen van het overnameverzoek nog niet geboren. Daarnaast krijgen kinderen die na aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat zijn geboren, dezelfde behandeling zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname behoeft te worden ingeleid. [9] Het pasgeboren kind van eiseres gaat daarom van rechtswege mee in de claimprocedure van de moeder en vereist geen nadrukkelijke vermelding in het overnameverzoek, noch in het claimakkoord. Voor zover het betoog van eiseres ziet op de feitelijke kennisgeving van het bestaan van het kind bij de overdracht aan België, heeft verweerder terecht verwezen naar artikel 32, eerste lid, van de Dublinverordening. Uit dit artikel volgt dat de overdragende lidstaat, voor zover bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht daarover kunnen beschikken, de verantwoordelijke lidstaat de informatie verstrekken over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon. Hiermee kan ervan uit worden gegaan dat de Nederlandse autoriteiten de Belgische autoriteiten tijdig zullen informeren over het pas geboren kind van eiseres en eventuele zorgbehoeften. Het standpunt van eiseres over het belang van het kind is niet nader onderbouwd. Daarbij wordt de overdracht naar een andere lidstaat in het belang van het kind geacht, omdat hiermee het gezin bij elkaar blijft.
5. Nu sprake is van een geldig overnameverzoek en claimakkoord, heeft verweerder terecht vastgesteld dat België in beginsel op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
6. Voor zover eiseres stelt dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met het uitbrengen van een standaardvoornemen wordt zij hierin niet gevolgd. Uit de eerder genoemde Afdelingsuitspraak van 23 november 2023 kan worden geconcludeerd dat een voornemen niet een op rechtsgevolg gericht besluit is, maar een voorbereidingshandeling. Een standaardvoornemen betekent niet dat de besluitvorming onzorgvuldig is. Dat in het voornemen slechts algemene overwegingen zijn opgenomen en de verklaringen hierin niet expliciet zijn meegenomen, maakt daarom niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Daarbij zijn in het voornemen alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen.
7. Daarnaast heeft verweerder voor eiseres mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België. Door de Afdeling is bij uitspraak van 13 maart 2024 [10] geconcludeerd dat verweerder bij de toepassing van de Dublinverordening voor België terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij dat oordeel heeft de Afdeling informatie betrokken waaruit blijkt dat wegens het gebrek aan reguliere opvangplaatsen bij de toewijzing voorrang wordt gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Na registratie van hun asielverzoek krijgen zij onmiddellijk een opvangplaats.
8. Het is niet in geschil dat eiseres en haar twee kinderen in België zullen worden aangemerkt als kwetsbare asielzoekers en daarom voorrang zullen krijgen bij de toewijzing van opvangplaatsen. De vragen die de Afdeling heeft gesteld aan verweerder leiden niet tot het oordeel dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor eiseres, nu deze vragen betrekking hebben op de positie van niet-kwetsbare alleenstaande mannelijke asielzoekers in België. Ten aanzien van het door eiseres aangehaalde rapport van Amnesty International constateert de rechtbank dat dit eveneens feitelijk betrekking heeft op de omstandigheden van alleenstaande niet-kwetsbare mannen en eiseres niet tot deze doelgroep behoort. Daarbij wordt opgemerkt dat dit geen grondig rapport betreft van feiten en omstandigheden rondom de situatie van de doelgroep ‘kwetsbare asielzoekers’. Verder zijn er geen omstandigheden aangedragen of objectieve stukken overgelegd die aannemelijk maken dat in geval van eiseres niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van België.
9. Voor zover eiseres zich, gelet op bovenstaande, heeft willen beroepen op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening dient te worden opgemerkt dat de omstandigheden die gaan over de situatie in België al zijn beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze omstandigheden kunnen daarom dus niet leiden tot een geslaagd beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [11]
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:1956.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2023:4348.
6.Vragen van de Afdeling aan partijen over overdracht van niet-kwetsbare alleenstaande mannen naar België in het hoger beroep in de zaken NL24.18272, NL24.18274 en NL24.18374 | VluchtWeb.
7.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:896.
8.‘Onrecht in plaats van opvang’, EUR 14/9161/2025.
9.Op grond van artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening.
10.Met het kenmerk:ECLI:NL:RVS:2024:896 en bevestigd in de uitspraak van de 27 juni 2024 ECLI:NL:RVS:2024:2631.
11.Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 november 2024, r.o. 2, ECLI:NL:RVS:2024:4852 en van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.