ECLI:NL:RBDHA:2025:8559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
11294214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van Dexia in effectenleaseovereenkomsten door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een afnemer van effectenleaseovereenkomsten en Dexia Nederland B.V. De afnemer, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde schadevergoeding van Dexia, omdat de tussenpersoon die de overeenkomsten had afgesloten geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De afnemer had twee leaseovereenkomsten ondertekend met Dexia, maar stelde dat hij niet goed was geïnformeerd over de risico's van de overeenkomsten. Dexia voerde verweer en stelde dat de afnemer zelf verantwoordelijk was voor zijn keuzes. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij wist dat de tussenpersoon geen vergunning had. De rechter verklaarde dat Dexia schadevergoeding moest betalen aan de afnemer, die was berekend op € 6.655,09, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten van de afnemer. De vordering van Dexia in reconventie werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
AR/c
Zaak-/rolnr.: 11294214 \ EL EXPL 24-19
6 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Afnemer,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2024;
  • de incidentele vordering ex artikel 843a, tevens houdende conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[nummer 1]
10-01-2001
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 16.336,80
[nummer 2]
10-01-2001
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 10.891,20
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
01-12-2004
- € 2.381,26
Ja
01-12-2004
- € 1.587,57
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten in totaal een bedrag van € 5.332,15 aan maandtermijnen en een bedrag van € 3.968,83 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer geen bedrag aan dividenden ontvangen en ook geen fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 3.611,57 aan Afnemer uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 6 februari 2017 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is daarbij het recht voorbehouden daarvoor ook nog andere gronden aan te voeren.
3. De vordering en het verweer in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in het incident
3.1.
Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(in conventie in de hoofdzaak)
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al hetgeen Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
 Afnemer ex artikel 843a Rv zal veroordelen het intakeformulier waar de door de
gemachtigde van Afnemer namens Afnemer in deze procedure ingenomen
feitelijke stellingen aan zijn ontleend, aan Dexia te verstrekken;
in reconventie in de hoofdzaak
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Afnemer
gesloten overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
 Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
4.
De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Recent is daar een aantal uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bijgekomen. [2] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en de restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
tussenpersoon
4.4.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Visie Op Rendement. Tussen partijen is niet in geschil dat deze tussenpersoon niet beschikte over een voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 Nadere regeling toezicht effectenverkeer (NR) 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer, ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.5.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2004 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.6.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer heeft Visie Op Rendement telefonisch benaderd, omdat Afnemer voornemens was om een (tweedehands) auto te kopen. Afnemer had eerder al een keer financieel advies verkregen van Visie Op Rendement. De medewerker van Visie Op Rendement stelde voor om een afspraak te maken op het kantoor van Visie Op Rendement om de financiële situatie van Afnemer door te nemen met een financieel adviseur van Visie Op Rendement. Afnemer heeft hiermee ingestemd. Bij het kantoorbezoek waren zowel Afnemer als zijn toenmalige echtgenote aanwezig.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Visie Op Rendement, mevrouw [naam 2] (hierna te noemen: adviseur), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen en de koopwoning van Afnemer. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om vermogen op te bouwen om een (tweedehands) auto te kunnen kopen en daarnaast nog een extra budget over te houden om aanpassingen te kunnen verrichten aan zijn woning. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat zij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde Afnemer om twee AEX Plus Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten, zodat beide doelstellingen van Afnemer verwezenlijkt konden worden. Aan de hand van het inkomen van Afnemer adviseerde de adviseur om een maandbetaling van NLG 150,- en een maandbetaling van NLG 100,- te voldoen. Aan de hand van een brochure met positieve rekenvoorbeelden heeft de adviseur haar advies onderbouwd. Volgens het rekenvoorbeeld in de brochure zouden de AEX Plus Effect producten met een maandelijkse inleg van in totaal NLG 250,- na vijf jaar een opbrengst opleveren van € 15.040,91 (omgerekend NLG 33.145,80). Op deze wijze kon Afnemer volgens de adviseur vermogen opbouwen om een auto te kopen en om daarnaast nog een extra budget over te houden om aanpassingen te kunnen verrichten aan zijn woning.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst.”
4.7.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • twee aanvraagformulieren waarop acht verschillende effectenproducten worden vermeld en waarbij bij het product AEX Plus Effect is aangekruist: de looptijd (
  • een stuk getiteld
  • kopieën van de overeenkomsten van 10 januari 2001 met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] , voorzien van de vermelding:
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten van Visie op Rendement:
  • een schermafbeelding van de toenmalige website van Visie op Rendement, waarop onder andere te lezen is:
4.8.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist en daarnaast aangevoerd dat te betwijfelen valt dat het hier daadwerkelijk om stellingen van Afnemer gaat en niet om sjabloonmatige stellingen van Leaseproces. Over dit laatste aspect overweegt de kantonrechter dat de relatie tussen Afnemer en zijn gemachtigde en de daarbinnen overeengekomen werkwijze Dexia niet aangaat; zie ook de overwegingen hierna onder 4.15. Wat de betwisting van de door Afnemer gegeven lezing omtrent de rol van de tussenpersoon geldt dat het op de weg van Dexia ligt om meer concreet te maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij, zoals hiervoor is overwogen, eerder bewijs kunnen verzamelen, maar zij heeft er destijds ook van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik gemaakt van tussenpersonen – waaronder Visie op Rendement – voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op de weg van Dexia gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van overeenkomsten en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken, nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.9.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt echter dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken; dit moet echter voor haar rekening en risico blijven. Dexia had behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu Afnemer voldoende heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene, naar buiten toe gerichte publicaties (zoals de website en de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
aansprakelijkheid Dexia4.10. Nu Dexia, ondanks het voorgaande, toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer in conventie4.11. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht. maar Afnemer ook persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.12.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de Afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld, een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en Hoge Raad 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 6.655,09. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.13.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Dexia
4.15.
Dexia vordert dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a Rv (nu: artikel 194 e.v. Rv) voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.16.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kort gezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd, omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.17.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia in reconventie
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia in reconventie afgewezen.
proceskosten
4.19.
Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.20.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in het incident van Dexia
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht, maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.4.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
5.5.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 6.655,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag van de door Afnemer gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af;
5.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2025:1317.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.