In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die ook niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Duitsland, en dat de minister terecht heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening zijn verzoek aan zich moet trekken vanwege zijn psychische klachten en suïciderisico. De rechtbank oordeelt dat eiser geen objectieve medische informatie heeft overgelegd die zijn claims onderbouwt. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat er geen aanleiding is voor het opstarten van een BMA (Bureau Medische Advisering) en dat de medische voorzieningen in Duitsland gelijkwaardig zijn aan die in Nederland. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Duitsland voor hem van onevenredige hardheid getuigt.